Verhandeling 132   Paper 132
Het verblijf te Rome   The Sojourn at Rome
132:0.1 (1455.1) DAAR Gonod heilwensen van de vorsten van India moest overbrengen aan Tiberius, de Romeinse heerser, verschenen de twee Indiërs en Jezus op de derde dag na hun aankomst in Rome voor hem. De gemelijke keizer was die dag ongewoon opgewekt en onderhield zich langdurig met het drietal. Toen de audiëntie voorbij was, zei de keizer tot de adjudant aan zijn rechterzijde, doelende op Jezus: ‘Als ik de koninklijke houding en hoffelijke manieren van die man had, zou ik een echte keizer zijn, wat?’   132:0.1 (1455.1) SINCE Gonod carried greetings from the princes of India to Tiberius, the Roman ruler, on the third day after their arrival in Rome the two Indians and Jesus appeared before him. The morose emperor was unusually cheerful on this day and chatted long with the trio. And when they had gone from his presence, the emperor, referring to Jesus, remarked to the aide standing on his right, “If I had that fellow’s kingly bearing and gracious manner, I would be a real emperor, eh?”
132:0.2 (1455.2) Zolang zij in Rome waren, had Ganid vaste uren om te studeren en bezienswaardigheden in de stad te bezoeken. Zijn vader had veel zaken te doen, en omdat hij wenste dat zijn zoon zich zou ontwikkelen tot een waardige opvolger in het beheer van zijn grote handelsbelangen, achtte hij nu de tijd gekomen om de jongen te introduceren in de zakenwereld. Er verbleven vele Indiase staatsburgers in Rome, en dikwijls vergezelde één van Gonods eigen employé’s hem als tolk, zodat Jezus hele dagen voor zichzelf had; hierdoor kreeg hij de tijd deze stad van twee miljoen inwoners grondig te leren kennen. Hij was dikwijls te vinden op het forum, het centrum van het politieke, justitiële en zakenleven. Hij ging dikwijls naar het Capitool en bij de beschouwing van deze prachtige tempel die gewijd was aan Jupiter, Juno en Minerva, dacht hij na over de slavernij van onwetendheid waarin deze Romeinen verkeerden. Hij bracht ook veel tijd door op de Palatijnse heuvel, waar het paleis van de keizer, de tempel van Apollo en de Griekse en Latijnse bibliotheken stonden.   132:0.2 (1455.2) While at Rome, Ganid had regular hours for study and for visiting places of interest about the city. His father had much business to transact, and desiring that his son grow up to become a worthy successor in the management of his vast commercial interests, he thought the time had come to introduce the boy to the business world. There were many citizens of India in Rome, and often one of Gonod’s own employees would accompany him as interpreter so that Jesus would have whole days to himself; this gave him time in which to become thoroughly acquainted with this city of two million inhabitants. He was frequently to be found in the forum, the center of political, legal, and business life. He often went up to the Capitolium and pondered the bondage of ignorance in which these Romans were held as he beheld this magnificent temple dedicated to Jupiter, Juno, and Minerva. He also spent much time on Palatine hill, where were located the emperor’s residence, the temple of Apollo, and the Greek and Latin libraries.
132:0.3 (1455.3) In die tijd omvatte het Romeinse Keizerrijk heel Zuid-Europa, Klein-Azië, Syrië, Egypte en Noordwest-Afrika; bovendien bevonden zich onder zijn inwoners burgers van ieder land van het oostelijk halfrond. Jezus’ verlangen om deze kosmopolitische verzameling stervelingen van Urantia te bestuderen en zich onder hen te begeven, was de voornaamste reden waarom hij erin had toegestemd deze reis te maken.   132:0.3 (1455.3) At this time the Roman Empire included all of southern Europe, Asia Minor, Syria, Egypt, and northwest Africa; and its inhabitants embraced the citizens of every country of the Eastern Hemisphere. His desire to study and mingle with this cosmopolitan aggregation of Urantia mortals was the chief reason why Jesus consented to make this journey.
132:0.4 (1455.4) Jezus leerde veel over de mensen terwijl hij in Rome was, maar de waardevolste van al zijn veelsoortige ervaringen gedurende de zes maanden van zijn verblijf in deze stad was zijn contact met, en invloed op de religieuze leiders van de hoofdstad van het keizerrijk. Vóór het eind van zijn eerste week in Rome had Jezus reeds de belangrijkste leiders van de Cynici, de Stoïcijnen, en de mysteriën, met name de Mithrasgroep, opgespoord en kennis met hen gemaakt. Of het Jezus al of niet duidelijk was dat de Joden zijn missie zouden afwijzen, hij voorzag in ieder geval dat zijn boodschappers weldra naar Rome zouden komen om het koninkrijk des hemels te verkondigen; daarom begon hij op een hoogst verbazingwekkende wijze hun weg te bereiden, zodat hun boodschap des te beter en zekerder zou worden ontvangen. Hij koos vijf van de toonaangevende Stoïcijnen uit, elf van de Cynici, en zestien leiders der mysteriën, en bracht bijna zes maanden lang een groot gedeelte van zijn vrije tijd door in vertrouwelijke omgang met deze religieuze leiders. Zijn methode van onderricht was als volgt: niet één maal viel hij hen aan op hun dwalingen of noemde hij zelfs maar de zwakke plekken in hun leerstellingen. Telkens haalde hij naar voren wat waar was in wat zij onderrichtten en begon dan deze waarheid zoveel mooier en helderder te maken in hun denken, dat deze verdieping van de waarheid in zeer korte tijd de dwaling die ermee verbonden was doeltreffend buitensloot; en zo werden deze door Jezus onderrichte mannen en vrouwen voorbereid om latere, aanvullende en soortgelijke waarheden te kunnen herkennen in het onderricht van de eerste Christelijke zendelingen. En deze vroegtijdige aanvaarding van het onderricht van de predikers van het evangelie was de stuwende kracht waardoor het Christendom zich zo snel verspreidde in Rome, en vandaar door het hele keizerrijk.   132:0.4 (1455.4) Jesus learned much about men while in Rome, but the most valuable of all the manifold experiences of his six months’ sojourn in that city was his contact with, and influence upon, the religious leaders of the empire’s capital. Before the end of the first week in Rome Jesus had sought out, and had made the acquaintance of, the worth-while leaders of the Cynics, the Stoics, and the mystery cults, in particular the Mithraic group. Whether or not it was apparent to Jesus that the Jews were going to reject his mission, he most certainly foresaw that his messengers were presently coming to Rome to proclaim the kingdom of heaven; and he therefore set about, in the most amazing manner, to prepare the way for the better and more certain reception of their message. He selected five of the leading Stoics, eleven of the Cynics, and sixteen of the mystery-cult leaders and spent much of his spare time for almost six months in intimate association with these religious teachers. And this was his method of instruction: Never once did he attack their errors or even mention the flaws in their teachings. In each case he would select the truth in what they taught and then proceed so to embellish and illuminate this truth in their minds that in a very short time this enhancement of the truth effectively crowded out the associated error; and thus were these Jesus-taught men and women prepared for the subsequent recognition of additional and similar truths in the teachings of the early Christian missionaries. It was this early acceptance of the teachings of the gospel preachers which gave that powerful impetus to the rapid spread of Christianity in Rome and from there throughout the empire.
132:0.5 (1456.1) Ge kunt de betekenis van deze merkwaardige handelwijze het best begrijpen wanneer wij het feit vermelden dat uit deze groep van tweeëndertig door Jezus in Rome onderrichte religieuze leiders, slechts twee geen vruchten voortbrachten; de overige dertig werden hoofdfiguren bij de vestiging van het Christendom in Rome, en enkelen van hen hielpen ook de voornaamste Mithrastempel om te bouwen tot de eerste Christelijke kerk van de stad. Wij, die de menselijke activiteiten van achter de schermen en in het licht van negentien eeuwen geschiedenis waarnemen, zien maar drie factoren die van overwegend belang waren in de eerste voorbereidingen voor de snelle verbreiding van het Christendom door heel Europa, te weten:   132:0.5 (1456.1) The significance of this remarkable doing can the better be understood when we record the fact that, out of this group of thirty-two Jesus-taught religious leaders in Rome, only two were unfruitful; the thirty became pivotal individuals in the establishment of Christianity in Rome, and certain of them also aided in turning the chief Mithraic temple into the first Christian church of that city. We who view human activities from behind the scenes and in the light of nineteen centuries of time recognize just three factors of paramount value in the early setting of the stage for the rapid spread of Christianity throughout Europe, and they are:
132:0.6 (1456.2) 1. de keuze en het vasthouden van Simon Petrus als apostel;   132:0.6 (1456.2) 1. The choosing and holding of Simon Peter as an apostle.
132:0.7 (1456.3) 2. het gesprek in Jeruzalem met Stefanus, door wiens dood Saulus van Tarsus voor het evangelie werd gewonnen;   132:0.7 (1456.3) 2. The talk in Jerusalem with Stephen, whose death led to the winning of Saul of Tarsus.
132:0.8 (1456.4) 3. de eerdere voorbereiding van deze dertig Romeinen op hun latere leidersrol in de nieuwe religie te Rome en in het gehele keizerrijk.   132:0.8 (1456.4) 3. The preliminary preparation of these thirty Romans for the subsequent leadership of the new religion in Rome and throughout the empire.
132:0.9 (1456.5) Gedurende al hun ervaringen beseften noch Stefanus, noch de dertig gekozenen ooit dat ze eens gesproken hadden met de man wiens naam het onderwerp van hun religieuze onderricht werd. Jezus’ werk voor de aanvankelijke tweeëndertig leiders was geheel persoonlijk. In zijn arbeid voor deze mensen sprak de schrijver uit Damascus nooit met meer dan drie van hen tegelijk en zelden met meer dan twee, terwijl hij hun meestal afzonderlijk onderricht gaf. En het was hem mogelijk om dit grote werk te verrichten, om hun deze religieuze opleiding te geven, omdat deze mannen en vrouwen niet aan traditie gebonden waren: ze waren niet het slachtoffer van vaste vooronderstellingen betreffende alle toekomstige religieuze ontwikkelingen.   132:0.9 (1456.5) Through all their experiences, neither Stephen nor the thirty chosen ones ever realized that they had once talked with the man whose name became the subject of their religious teaching. Jesus’ work in behalf of the original thirty-two was entirely personal. In his labors for these individuals the scribe of Damascus never met more than three of them at one time, seldom more than two, while most often he taught them singly. And he could do this great work of religious training because these men and women were not tradition bound; they were not victims of a settled preconception as to all future religious developments.
132:0.10 (1456.6) Het gebeurde vele malen in de jaren die zo spoedig zouden volgen, dat Petrus, Paulus en de andere Christelijke leraren in Rome hoorden over deze schrijver uit Damascus, die hun was voorgegaan en die zo klaarblijkelijk (en naar zij meenden, onbedoeld) de weg had bereid voor hun komst met het nieuwe evangelie. Ofschoon Paulus nooit werkelijk vermoedde wie deze schrijver uit Damascus was, kwam hij, vanwege de overeenkomst in persoonlijke beschrijvingen, kort voor zijn dood tot de conclusie dat de ‘tentmaker uit Antiochië’ dezelfde was als ‘de schrijver uit Damascus.’ Eens, toen Simon Petrus in Rome predikte en hem de schrijver uit Damascus beschreven werd, kreeg hij het vermoeden dat deze man misschien Jezus was geweest, maar hij verwierp dit idee weer snel, want hij wist zeker (althans dat dacht hij) dat de Meester nooit in Rome was geweest.   132:0.10 (1456.6) Many were the times in the years so soon to follow that Peter, Paul, and the other Christian teachers in Rome heard about this scribe of Damascus who had preceded them, and who had so obviously (and as they supposed unwittingly) prepared the way for their coming with the new gospel. Though Paul never really surmised the identity of this scribe of Damascus, he did, a short time before his death, because of the similarity of personal descriptions, reach the conclusion that the “tentmaker of Antioch” was also the “scribe of Damascus.” On one occasion, while preaching in Rome, Simon Peter, on listening to a description of the Damascus scribe, surmised that this individual might have been Jesus but quickly dismissed the idea, knowing full well (so he thought) that the Master had never been in Rome.
1. Ware waarden ^top   1. True Values ^top
132:1.1 (1456.7) Met de leider van de Stoïcijnen, Angamon, had Jezus al in het begin van zijn verblijf in Rome een gesprek dat de hele nacht duurde. Later werd deze man een groot vriend van Paulus en betoonde hij zich één der steunpilaren van de Christelijke kerk te Rome. Kort samengevat en weergegeven in moderne bewoordingen, onderrichtte Jezus Angamon het volgende:   132:1.1 (1456.7) It was with Angamon, the leader of the Stoics, that Jesus had an all-night talk early during his sojourn in Rome. This man subsequently became a great friend of Paul and proved to be one of the strong supporters of the Christian church at Rome. In substance, and restated in modern phraseology, Jesus taught Angamon:
132:1.2 (1457.1) De maatstaf voor ware waarden moet men zoeken in de geestelijke wereld en op de goddelijke niveaus van de eeuwige realiteit. Door een opklimmende sterveling moeten alle lagere, materiële standaarden worden onderkend als voorbijgaand, gedeeltelijk en inferieur. De wetenschapsmens als zodanig is beperkt tot het ontdekken van de samenhang van materiële feiten. Technisch gesproken heeft hij niet het recht te beweren dat hij een materialist of een idealist is, want hierdoor heeft hij zich reeds de vrijheid veroorloofd de instelling van een ware natuurwetenschapsmens te laten varen, aangezien al dergelijke verklaringen ten aanzien van de eigen instelling het diepste wezen zijn van de filosofie.   132:1.2 (1457.1) The standard of true values must be looked for in the spiritual world and on divine levels of eternal reality. To an ascending mortal all lower and material standards must be recognized as transient, partial, and inferior. The scientist, as such, is limited to the discovery of the relatedness of material facts. Technically, he has no right to assert that he is either materialist or idealist, for in so doing he has assumed to forsake the attitude of a true scientist since any and all such assertions of attitude are the very essence of philosophy.
132:1.3 (1457.2) Tenzij het morele inzicht en het geestelijke niveau van de mensheid zich evenredig verdiepen, kan de onbeperkte vooruitgang van een zuiver materialistische cultuur uiteindelijk een bedreiging worden voor de civilisatie. Een zuiver materialistische wetenschap bergt in zichzelf het potentiële zaad van de vernietiging van alle wetenschappelijk streven, want deze instelling zelf is een voorteken van de uiteindelijke ineenstorting van een beschaving die haar gevoel voor morele waarden heeft prijsgegeven en het geestelijke doel dat ze zou moeten bereiken, heeft verworpen.   132:1.3 (1457.2) Unless the moral insight and the spiritual attainment of mankind are proportionately augmented, the unlimited advancement of a purely materialistic culture may eventually become a menace to civilization. A purely materialistic science harbors within itself the potential seed of the destruction of all scientific striving, for this very attitude presages the ultimate collapse of a civilization which has abandoned its sense of moral values and has repudiated its spiritual goal of attainment.
132:1.4 (1457.3) De materialistische wetenschapsmens en de extreme idealist zijn voorbestemd om altijd met elkaar overhoop te liggen. Dit geldt niet voor die wetenschapsmensen en idealisten die een gemeenschappelijke maatstaf hebben van hoge morele waarden en geestelijke toetsingsniveaus. In elk tijdperk moeten wetenschapsmensen en religieuze mensen beseffen dat ze terechtstaan voor de rechtbank van menselijke nood. Ze moeten alle onderlinge oorlogvoering vermijden en moedig streven om hun voortbestaan te rechtvaardigen door een sterkere toewijding aan het dienen van de menselijke vooruitgang. Indien de zogenaamde wetenschap of religie van een tijdperk onjuist is, moet zij haar activiteiten zuiveren, of het veld ruimen voor de opkomst van een materiële wetenschap of geestelijke religie van een echtere, waardiger orde.   132:1.4 (1457.3) The materialistic scientist and the extreme idealist are destined always to be at loggerheads. This is not true of those scientists and idealists who are in possession of a common standard of high moral values and spiritual test levels. In every age scientists and religionists must recognize that they are on trial before the bar of human need. They must eschew all warfare between themselves while they strive valiantly to justify their continued survival by enhanced devotion to the service of human progress. If the so-called science or religion of any age is false, then must it either purify its activities or pass away before the emergence of a material science or spiritual religion of a truer and more worthy order.
2. Goed en kwaad ^top   2. Good and Evil ^top
132:2.1 (1457.4) Mardus was de erkende leider van de Cynici in Rome, en hij werd een groot vriend van de schrijver uit Damascus. Dag in dag uit voerde hij gesprekken met Jezus en avond na avond luisterde hij naar zijn verheven onderricht. Een van de belangrijkste gesprekkken met Mardus had ten doel antwoord te geven op de vraag van deze oprechte Cynicus naar goed en kwaad. Kort samengevat, en in de taal van de twintigste eeuw, zei Jezus:   132:2.1 (1457.4) Mardus was the acknowledged leader of the Cynics of Rome, and he became a great friend of the scribe of Damascus. Day after day he conversed with Jesus, and night upon night he listened to his supernal teaching. Among the more important discussions with Mardus was the one designed to answer this sincere Cynic’s question about good and evil. In substance, and in twentieth-century phraseology, Jesus said:
132:2.2 (1457.5) Broeder, goed en kwaad zijn slechts woorden die relatieve niveaus van het menselijke begrip van het waarneembare universum symboliseren. Indien ge ethisch lui bent en onverschillig staat tegenover uw medemensen, kunt ge de gangbare sociale gebruiken als uw normen voor het goede hanteren. Indien ge geestelijk indolent zijt en moreel niet naar vooruitgang streeft, neemt ge wellicht als norm van het goede de religieuze gebruiken en tradities van uw tijdgenoten over. Maar de ziel die de tijd overleeft en in de eeuwigheid verschijnt, moet een levende, persoonlijke keuze maken tussen goed en kwaad, zoals deze worden bepaald door de ware waarden volgens de geestelijke standaarden die worden vastgesteld door de goddelijke geest die de Vader in de hemel heeft gezonden om in het hart van de mens te wonen. Deze inwonende geest is de standaard voor persoonlijkheidsoverleving.   132:2.2 (1457.5) My brother, good and evil are merely words symbolizing relative levels of human comprehension of the observable universe. If you are ethically lazy and socially indifferent, you can take as your standard of good the current social usages. If you are spiritually indolent and morally unprogressive, you may take as your standards of good the religious practices and traditions of your contemporaries. But the soul that survives time and emerges into eternity must make a living and personal choice between good and evil as they are determined by the true values of the spiritual standards established by the divine spirit which the Father in heaven has sent to dwell within the heart of man. This indwelling spirit is the standard of personality survival.
132:2.3 (1457.6) Goedheid is, evenals waarheid, altijd relatief en wordt zonder uitzondering met kwaad gecontrasteerd. Het is de waarneming van deze kwaliteiten van goedheid en waarheid die de evoluerende ziel der mensen in staat stelt om die persoonlijke keuze-beslissingen te nemen die van wezenlijk belang zijn voor de eeuwige overleving.   132:2.3 (1457.6) Goodness, like truth, is always relative and unfailingly evil-contrasted. It is the perception of these qualities of goodness and truth that enables the evolving souls of men to make those personal decisions of choice which are essential to eternal survival.
132:2.4 (1458.1) De geestelijk blinde mens, die logischerwijze het dictaat van de wetenschap, de gebruik- en in de samenleving en de religieuze dogmatiek volgt, loopt ernstig gevaar zijn morele vrijheid op te offeren en zijn geestelijke vrijheid te verliezen. Zo’n ziel is voorbestemd om een intellectuele papegaai, een sociale automaat en een slaaf van het religieuze gezag te worden.   132:2.4 (1458.1) The spiritually blind individual who logically follows scientific dictation, social usage, and religious dogma stands in grave danger of sacrificing his moral freedom and losing his spiritual liberty. Such a soul is destined to become an intellectual parrot, a social automaton, and a slave to religious authority.
132:2.5 (1458.2) Goedheid groeit steeds naar nieuwe hoogten van de toenemende vrijheid van morele zelfverwerkelijking en geestelijke persoonlijkheidsverworvenheid — de ontdekking van en identificatie met de inwonende Richter. Een ervaring is goed wanneer zij de waardering van schoonheid verhoogt, de morele wil sterker maakt, het vermogen om waarheid te onderscheiden uitbreidt, de capaciteit om de medemens lief te hebben en van dienst te zijn versterkt, de geestelijke idealen verheft en de allerhoogste menselijke motieven in de tijd verenigt met de eeuwige plannen van de inwonende Richter: dit alles voert rechtstreeks tot een groter verlangen om de wil van de Vader te doen, waarbij de goddelijke hartstocht om God te zoeken en hem meer gelijk te worden, wordt bevorderd.   132:2.5 (1458.2) Goodness is always growing toward new levels of the increasing liberty of moral self-realization and spiritual personality attainment—the discovery of, and identification with, the indwelling Adjuster. An experience is good when it heightens the appreciation of beauty, augments the moral will, enhances the discernment of truth, enlarges the capacity to love and serve one’s fellows, exalts the spiritual ideals, and unifies the supreme human motives of time with the eternal plans of the indwelling Adjuster, all of which lead directly to an increased desire to do the Father’s will, thereby fostering the divine passion to find God and to be more like him.
132:2.6 (1458.3) Bij het beklimmen van de universum-trappen van de ontwikkeling van schepselen, zult ge toenemende goedheid vinden en afnemend kwaad, in volmaakte overeenstemming met uw capaciteit tot het ervaren van goedheid en het onderscheiden van waarheid. Het vermogen om te dwalen, ofwel kwaad te ervaren, zal pas verdwijnen, wanneer de opklimmende menselijke ziel finale geest-niveaus bereikt.   132:2.6 (1458.3) As you ascend the universe scale of creature development, you will find increasing goodness and diminishing evil in perfect accordance with your capacity for goodness-experience and truth-discernment. The ability to entertain error or experience evil will not be fully lost until the ascending human soul achieves final spirit levels.
132:2.7 (1458.4) Goedheid is levend, relatief, altijd in ontwikkeling, is onveranderlijk een persoonlijke ervaring, en is eeuwig gecorreleerd met het onderscheiden van waarheid en schoonheid. Goedheid wordt gevonden in de herkenning van de positieve waarheid-waarden van het geestelijke niveau, die in de menselijke ervaring gecontrasteerd moeten worden met het negatieve tegendeel — de schaduwen van het potentiële kwaad.   132:2.7 (1458.4) Goodness is living, relative, always progressing, invariably a personal experience, and everlastingly correlated with the discernment of truth and beauty. Goodness is found in the recognition of the positive truth-values of the spiritual level, which must, in human experience, be contrasted with the negative counterpart—the shadows of potential evil.
132:2.8 (1458.5) Totdat ge de niveaus van het Paradijs bereikt, zal goedheid altijd meer een zoeken en najagen zijn dan een bezit, meer een doel dan de ervaring dat ge haar hebt bereikt. Maar zelfs terwijl ge hongert en dorst naar rechtvaardigheid, ervaart ge steeds meer voldoening in het ten dele verwerven van goedheid. De aanwezigheid van goed en kwaad in de wereld is op zichzelf het positieve bewijs van het bestaan en de werkelijkheid van ’s mensen morele wil, de persoonlijkheid, die deze waarden aldus identificeert en ook in staat is tussen deze te kiezen.   132:2.8 (1458.5) Until you attain Paradise levels, goodness will always be more of a quest than a possession, more of a goal than an experience of attainment. But even as you hunger and thirst for righteousness, you experience increasing satisfaction in the partial attainment of goodness. The presence of goodness and evil in the world is in itself positive proof of the existence and reality of man’s moral will, the personality, which thus identifies these values and is also able to choose between them.
132:2.9 (1458.6) Tegen de tijd dat de opklimmende sterveling het Paradijs bereikt, is zijn capaciteit om zijn zelf te identiferen met ware geest-waarden zo vergroot, dat het is uitgelopen op het bereiken van het volmaakte bezit van het licht des levens. Zo’n volmaakt geworden geest-persoonlijkheid komt tot zulk een gehele, goddelijke en geestelijke vereniging met de positieve, allerhoogste kwaliteiten van goedheid, schoonheid en waarheid, dat het niet meer mogelijk is dat deze rechtvaardige geest ook maar enige negatieve schaduw van potentieel kwaad afwerpt wanneer hij wordt blootgesteld aan de doorvorsende straling van het goddelijke licht van de oneindige Regeerders van het Paradijs. In al zulke geest-persoonlijkheden is goedheid niet meer partieel, contrasterend en comparatief; zij is goddelijk volledig geworden en geestelijk vervuld: zij benadert de zuiverheid en volmaaktheid van de Allerhoogtste.   132:2.9 (1458.6) By the time of the attainment of Paradise the ascending mortal’s capacity for identifying the self with true spirit values has become so enlarged as to result in the attainment of the perfection of the possession of the light of life. Such a perfected spirit personality becomes so wholly, divinely, and spiritually unified with the positive and supreme qualities of goodness, beauty, and truth that there remains no possibility that such a righteous spirit would cast any negative shadow of potential evil when exposed to the searching luminosity of the divine light of the infinite Rulers of Paradise. In all such spirit personalities, goodness is no longer partial, contrastive, and comparative; it has become divinely complete and spiritually replete; it approaches the purity and perfection of the Supreme.
132:2.10 (1458.7) De mogelijkheid van het kwaad is noodzakelijk voor de morele keuze, maar niet de actualiteit ervan. Een schaduw is alleen in relatieve zin werkelijk. Actueel kwaad is niet noodzakelijk als persoonlijke ervaring. Op de lagere niveaus van geestelijke ontwikkeling werkt potentieel kwaad even goed als aansporing tot beslissingen op het terrein van morele vooruitgang. Het kwaad wordt slechts dan een werkelijkheid in de persoonlijke ervaring, wanneer een moreel bewustzijn het kwade tot zijn keuze maakt.   132:2.10 (1458.7) The possibility of evil is necessary to moral choosing, but not the actuality thereof. A shadow is only relatively real. Actual evil is not necessary as a personal experience. Potential evil acts equally well as a decision stimulus in the realms of moral progress on the lower levels of spiritual development. Evil becomes a reality of personal experience only when a moral mind makes evil its choice.
3. Waarheid en geloof ^top   3. Truth and Faith ^top
132:3.1 (1459.1) Nabon, een Griekse Jood, was de opmerkelijkste leider van de belangrijkste mysteriën in Rome, die van Mithras. Ofschoon deze hogepriester van het Mithraïsme vele gesprekken had met de schrijver uit Damascus, werd hij het duurzaamst beïnvloed door een discussie over waarheid en geloof die ze op een avond voerden. Nabon had gedacht dat hij Jezus kon bekeren en had hem zelfs voorgesteld dat hij als een Mithraïsch leraar terug zou gaan naar Palestina. Hij besefte helemaal niet dat Jezus bezig was hem voor te bereiden om een van de eerste bekeerlingen van het evangelie van het koninkrijk te worden. De essentie van Jezus’ onderricht, opnieuw geformuleerd in moderne bewoordingen, was als volgt:   132:3.1 (1459.1) Nabon was a Greek Jew and foremost among the leaders of the chief mystery cult in Rome, the Mithraic. While this high priest of Mithraism held many conferences with the Damascus scribe, he was most permanently influenced by their discussion of truth and faith one evening. Nabon had thought to make a convert of Jesus and had even suggested that he return to Palestine as a Mithraic teacher. He little realized that Jesus was preparing him to become one of the early converts to the gospel of the kingdom. Restated in modern phraseology, the substance of Jesus’ teaching was:
132:3.2 (1459.2) Waarheid kan niet worden gedefinieerd in woorden, maar alleen door haar te leven. Waarheid is altijd meer dan kennis. Kennis heeft betrekking op waargenomen dingen, maar waarheid gaat zulke zuiver materiële niveaus te boven, doordat zij verenigbaar is met wijsheid en zulke imponderabilia omvat als de menselijke ervaring, ja zelfs geestelijke, levende werkelijkheden. Kennis heeft zijn oorsprong in de natuurwetenschap; wijsheid in ware filosofie; waarheid in de religieuze ervaring van geestelijk leven. Kennis heeft te maken met feiten; wijsheid met verhoudingen; waarheid met werkelijkheidswaarden.   132:3.2 (1459.2) Truth cannot be defined with words, only by living. Truth is always more than knowledge. Knowledge pertains to things observed, but truth transcends such purely material levels in that it consorts with wisdom and embraces such imponderables as human experience, even spiritual and living realities. Knowledge originates in science; wisdom, in true philosophy; truth, in the religious experience of spiritual living. Knowledge deals with facts; wisdom, with relationships; truth, with reality values.
132:3.3 (1459.3) De mens heeft de neiging vaste vorm te geven aan de natuurwetenschap, de filosofie te formaliseren en waarheid te dogmatiseren, omdat hij mentaal lui is wanneer hij zich moet aanpassen aan de progressieve worstelingen van het leven, terwijl hij ook vreselijk bang is voor het onbekende. De natuurlijke mens zet slechts traag veranderingen in zijn denkgewoonten en in zijn levenswijzen in gang.   132:3.3 (1459.3) Man tends to crystallize science, formulate philosophy, and dogmatize truth because he is mentally lazy in adjusting to the progressive struggles of living, while he is also terribly afraid of the unknown. Natural man is slow to initiate changes in his habits of thinking and in his techniques of living.
132:3.4 (1459.4) Geopenbaarde waarheid, persoonlijk ontdekte waarheid, is de allerhoogste vreugde van de menselijke ziel; zij is de gezamenlijke schepping van het materiële bewustzijn en de inwonende geest. Het eeuwige heil van zulk een ziel die waarheid onderkent en schoonheid liefheeft, wordt verzekerd door die honger en dorst naar goedheid, die een sterfelijk mens ertoe brengt zich maar één doel voor ogen te stellen, namelijk de wil van de Vader te doen, om God te zoeken en te worden zoals hij. Er bestaat nooit strijdigheid tussen ware kennis en waarheid. Er kan wel strijdigheid bestaan tussen kennis en menselijke geloofsovertuigingen, overtuigingen gekleurd door vooroordeel, vervormd door vrees, en overheerst door de sterke angst om nieuwe feiten van materiële ontdekkingen of geestelijke vooruitgang onder ogen te zien.   132:3.4 (1459.4) Revealed truth, personally discovered truth, is the supreme delight of the human soul; it is the joint creation of the material mind and the indwelling spirit. The eternal salvation of this truth-discerning and beauty-loving soul is assured by that hunger and thirst for goodness which leads this mortal to develop a singleness of purpose to do the Father’s will, to find God and to become like him. There is never conflict between true knowledge and truth. There may be conflict between knowledge and human beliefs, beliefs colored with prejudice, distorted by fear, and dominated by the dread of facing new facts of material discovery or spiritual progress.
132:3.5 (1459.5) Maar waarheid kan nooit het bezit van de mens worden zonder dat hij gelooft. Dit is het geval omdat de gedachten, wijsheid, ethiek en idealen van een mens nooit hoger zullen rijzen dan zijn geloof, zijn sublieme hoop. Al zulk waar geloof stoelt op diepgaand nadenken, oprechte zelfkritiek, en een onwrikbaar moreel bewustzijn. Geloof is de inspiratie der geestelijk geworden scheppende verbeelding.   132:3.5 (1459.5) But truth can never become man’s possession without the exercise of faith. This is true because man’s thoughts, wisdom, ethics, and ideals will never rise higher than his faith, his sublime hope. And all such true faith is predicated on profound reflection, sincere self-criticism, and uncompromising moral consciousness. Faith is the inspiration of the spiritized creative imagination.
132:3.6 (1459.6) Het geloof werkt zodanig, dat het de weg vrijmaakt voor de bovenmenselijke activiteiten van de goddelijke vonk, de onsterfelijke kiem die in het bewustzijn van de mens leeft en het potentieel is van zijn eeuwige overleving. Planten en dieren overleven in de tijd door middel van de techniek waardoor zij van de ene generatie naar de volgende identieke deeltjes van zichzelf doorgeven. De ziel (persoonlijkheid) van de mens overleeft de dood van de sterveling door identiteitsassociatie met deze inwonende vonk van goddelijkheid, die onsterfelijk is en die werkt teneinde de menselijke persoonlijkheid te bestendigen op een voortgezet, hoger niveau van progressief bestaan in het universum. Het verborgen zaad van de menselijke ziel is een onsterfelijke geest. De tweede generatie van de ziel is de eerste van een reeks persoonlijkheidsmanifestaties in geestelijke en steeds hogere vormen van bestaan, die pas eindigen wanneer deze goddelijke entiteit de oorsprong van zijn bestaan bereikt, de persoonlijke bron van alle bestaan, God, de Universele Vader.   132:3.6 (1459.6) Faith acts to release the superhuman activities of the divine spark, the immortal germ, that lives within the mind of man, and which is the potential of eternal survival. Plants and animals survive in time by the technique of passing on from one generation to another identical particles of themselves. The human soul (personality) of man survives mortal death by identity association with this indwelling spark of divinity, which is immortal, and which functions to perpetuate the human personality upon a continuing and higher level of progressive universe existence. The concealed seed of the human soul is an immortal spirit. The second generation of the soul is the first of a succession of personality manifestations of spiritual and progressing existences, terminating only when this divine entity attains the source of its existence, the personal source of all existence, God, the Universal Father.
132:3.7 (1459.7) Het menselijke leven gaat door — overleeft — omdat het een functie in het universum heeft, namelijk de taak om God te zoeken. De door geloof geactiveerde ziel van de mens kan niet stil- houden totdat zij dit doel van haar bestemming heeft bereikt; en wanneer de ziel dit god- delijke doel eenmaal bereikt, kent ze geen einde meer omdat ze zoals God geworden is — eeuwig.   132:3.7 (1459.7) Human life continues—survives—because it has a universe function, the task of finding God. The faith-activated soul of man cannot stop short of the attainment of this goal of destiny; and when it does once achieve this divine goal, it can never end because it has become like God—eternal.
132:3.8 (1460.1) Geestelijke evolutie is een ervaring van de toenemende, vrijwillige keuze van goedheid, gepaard aan een even grote progressieve afname van de mogelijkheid tot kwaad. Met het bereiken van de finale keuze voor goedheid en van een volkomen capaciteit tot het waarderen van waarheid, ontstaat er een volmaaktheid van schoonheid en heiligheid, welks rechtvaardigheid het voor eeuwig onmogelijk maakt dat zelfs maar het denkbeeld van potentieel kwaad opduikt. Zulk een Godkennende ziel werpt geen schaduw van twijfelend kwaad wanneer zij functioneert op zulk een hoog geest-niveau van goddelijke goedheid.   132:3.8 (1460.1) Spiritual evolution is an experience of the increasing and voluntary choice of goodness attended by an equal and progressive diminution of the possibility of evil. With the attainment of finality of choice for goodness and of completed capacity for truth appreciation, there comes into existence a perfection of beauty and holiness whose righteousness eternally inhibits the possibility of the emergence of even the concept of potential evil. Such a God-knowing soul casts no shadow of doubting evil when functioning on such a high spirit level of divine goodness.
132:3.9 (1460.2) De tegenwoordigheid van de Paradijs-geest in het bewustzijn van de mens vormt de openbaringsbelofte en de geloofsgelofte van een eeuwig bestaan van goddelijke vooruitgang voor iedere ziel die tracht identiteit te bereiken met dit onsterfelijke inwonende geest-fragment van de Universele Vader.   132:3.9 (1460.2) The presence of the Paradise spirit in the mind of man constitutes the revelation promise and the faith pledge of an eternal existence of divine progression for every soul seeking to achieve identity with this immortal and indwelling spirit fragment of the Universal Father.
132:3.10 (1460.3) Vooruitgang in het universum wordt gekenmerkt door een toenemende persoonlijkheidsvrijheid, omdat zij verbonden is met het progressieve bereiken van steeds hogere niveaus van zelfbegrip en de vrijwillige zelfbeteugeling die daarvan het gevolg is. Het bereiken van volmaakte geestelijke zelfbeheersing staat gelijk aan het bereiken van volledige universum-vrijheid en volledige persoonlijke vrijheid. Het geloof verleent kracht aan de ziel van de mens en houdt haar staande in de verwarring van zijn prille oriëntatie in zulk een uitgestrekt universum, terwijl het gebed de grote vereniger wordt van de gevarieerde inspiraties van de scheppende verbeelding en de geloofsaansporingen van een ziel die zich tracht te identificeren met de geest-idealen van de inwonende goddelijke tegenwoordigheid waarmee zij is verbonden.   132:3.10 (1460.3) Universe progress is characterized by increasing personality freedom because it is associated with the progressive attainment of higher and higher levels of self-understanding and consequent voluntary self-restraint. The attainment of perfection of spiritual self-restraint equals completeness of universe freedom and personal liberty. Faith fosters and maintains man’s soul in the midst of the confusion of his early orientation in such a vast universe, whereas prayer becomes the great unifier of the various inspirations of the creative imagination and the faith urges of a soul trying to identify itself with the spirit ideals of the indwelling and associated divine presence.
132:3.11 (1460.4) Nabon was zeer onder de indruk van deze woorden, zoals hij dit van elk van zijn gesprekken met Jezus was. Deze waarheden bleven branden in zijn hart, en hij was een grote hulp voor de predikers van het evangelie van Jezus toen dezen later arriveerden.   132:3.11 (1460.4) Nabon was greatly impressed by these words, as he was by each of his talks with Jesus. These truths continued to burn within his heart, and he was of great assistance to the later arriving preachers of Jesus’ gospel.
4. Persoonlijk dienstbetoon ^top   4. Personal Ministry ^top
132:4.1 (1460.5) Jezus besteedde in Rome niet al zijn vrije tijd aan dit werk om mannen en vrouwen voor te bereiden op hun toekomstige functie als discipelen in het aanstaande koninkrijk. Veel tijd besteedde hij aan het verwerven van een diepgaande kennis van alle rassen en klassen der mensen die woonden in deze stad, de grootste en meest kosmopolitische van de wereld. Bij elk van deze talrijke contacten met mensen had Jezus een tweeledige bedoeling: hij wilde hun reacties leren kennen op het leven dat zij in het vlees leidden, en hij was ook van zins iets te zeggen of te doen om dat leven rijker en meer de moeite waard te maken. Zijn religieuze onderrichtingen in deze weken waren niet anders dan het onderricht dat kenmerkend was voor zijn latere leven als leraar van de twaalf en prediker voor de menigten.   132:4.1 (1460.5) Jesus did not devote all his leisure while in Rome to this work of preparing men and women to become future disciples in the oncoming kingdom. He spent much time gaining an intimate knowledge of all races and classes of men who lived in this, the largest and most cosmopolitan city of the world. In each of these numerous human contacts Jesus had a double purpose: He desired to learn their reactions to the life they were living in the flesh, and he was also minded to say or do something to make that life richer and more worth while. His religious teachings during these weeks were no different than those which characterized his later life as teacher of the twelve and preacher to the multitudes.
132:4.2 (1460.6) Altijd was de essentie van zijn boodschap het feit van de liefde van de hemelse Vader en de waarheid van zijn barmhartigheid, gekoppeld aan het goede nieuws dat de mens een geloofszoon is van deze zelfde God van liefde. Jezus’ gebruikelijke manier om contact te maken met mensen was om hen uit hun tent te lokken en hen aan het praten te krijgen door hun vragen te stellen. Het gesprek begon gewoonlijk doordat Jezus vragen stelde en eindigde er meestal mee dat zij hem vragen stelden. Hij kon even deskundig onderrichten door het stellen van vragen als door het beantwoorden van vragen. Als regel leerde hij die personen het meest tot wie hij het minste zei. Zij die de meeste baat hadden van zijn persoonlijke dienstbetoon, waren overbelaste, bange en terneergeslagen stervelingen, die zeer opgelucht waren wanneer zij de g elegenheid kregen hun ziel van een last te bevrijden tegenover een meevoelende, begripvolle luisteraar, en dat was hij, en nog veel meer dan dat. En wanneer deze slecht aangepaste mensen Jezus over hun moeilijkheden hadden verteld, kon hij altijd praktische, direct bruikbare suggesties doen met het oog op de rechtzetting van hun werkelijke moeilijkheden, al liet hij niet na woorden van onmiddellijke bemoediging en vertroosting te spreken. En altijd vertelde hij deze noodlijdende stervelingen over de liefde van God en deelde hij hun op allerlei verschillende wijzen mee dat zij kinderen waren van deze liefhebbende Vader in de hemel.   132:4.2 (1460.6) Always the burden of his message was: the fact of the heavenly Father’s love and the truth of his mercy, coupled with the good news that man is a faith-son of this same God of love. Jesus’ usual technique of social contact was to draw people out and into talking with him by asking them questions. The interview would usually begin by his asking them questions and end by their asking him questions. He was equally adept in teaching by either asking or answering questions. As a rule, to those he taught the most, he said the least. Those who derived most benefit from his personal ministry were overburdened, anxious, and dejected mortals who gained much relief because of the opportunity to unburden their souls to a sympathetic and understanding listener, and he was all that and more. And when these maladjusted human beings had told Jesus about their troubles, always was he able to offer practical and immediately helpful suggestions looking toward the correction of their real difficulties, albeit he did not neglect to speak words of present comfort and immediate consolation. And invariably would he tell these distressed mortals about the love of God and impart the information, by various and sundry methods, that they were the children of this loving Father in heaven.
132:4.3 (1461.1) Op deze wijze kwam Jezus tijdens zijn verblijf in Rome in liefdevol, opbeurend persoonlijk contact met meer dan vijfhonderd stervelingen van het gebied. Hij verwierf zo een mate van kennis omtrent de verschillende rassen der mensheid, die hij nooit in Jeruzalem had kunnen opdoen, en zelfs nauwelijks in Alexandrië. Hij beschouwde dit halfjaar altijd als een van de rijkste en leerzaamste van alle overeenkomstige perioden in zijn aardse leven.   132:4.3 (1461.1) In this manner, during the sojourn in Rome, Jesus personally came into affectionate and uplifting contact with upward of five hundred mortals of the realm. He thus gained a knowledge of the different races of mankind which he could never have acquired in Jerusalem and hardly even in Alexandria. He always regarded this six months as one of the richest and most informative of any like period of his earth life.
132:4.4 (1461.2) Zoals verwacht mocht worden, kon zulk een veelzijdig en initiatiefrijk man niet zes maanden in de hoofdstad van de wereld werkzaam zijn zonder benaderd te worden door talrijke personen die zich van zijn diensten wilden verzekeren in verband met de een of andere zaak, of, nog vaker, ten behoeve van een of ander project van onderwijs, sociale hervorming, of van een religieuze beweging. Er werden hem meer dan een dozijn van zulke aanbiedingen gedaan, en hij benutte deze telkens als een gelegenheid om een geestelijk verheffende gedachte te berde te brengen in welgekozen bewoordingen, of door de ander een dienst te bewijzen waarmee hij deze een genoegen deed. Jezus hield er zeer van om voor allerlei soorten mensen dingen te doen, al waren het maar kleinigheden.   132:4.4 (1461.2) As might have been expected, such a versatile and aggressive man could not thus function for six months in the world’s metropolis without being approached by numerous persons who desired to secure his services in connection with some business or, more often, for some project of teaching, social reform, or religious movement. More than a dozen such proffers were made, and he utilized each one as an opportunity for imparting some thought of spiritual ennoblement by well-chosen words or by some obliging service. Jesus was very fond of doing things—even little things—for all sorts of people.
132:4.5 (1461.3) Hij sprak met een Romeinse senator over politiek en staatsmanschap, en dit ene contact met Jezus maakte zo’n indruk op dit lid van de wetgevende macht, dat hij gedurende zijn hele verdere leven tevergeefs bleef trachten zijn collega’s ertoe te brengen de loop van het heersende beleid, het idee dat de regering het volk diende te ondersteunen en te voeden, om te buigen tot het idee dat het volk de regering diende te ondersteunen. Jezus bracht een avond door met een rijke slavenhouder en sprak over de mens als een zoon van God, waarop deze man, Claudius, de volgende dag aan honderdzeventien slaven de vrijheid gaf. Hij dineerde bij een Griekse arts en zei hem dat zijn patiënten evengoed een bewustzijn en een ziel hadden als een lichaam, en zo bracht hij deze bekwame arts ertoe te pogen zijn medemens op meer vèrreikende wijze bijstand te verlenen. Hij sprak met alle soorten mensen van iedere maatschappelijke rang. De enige gelegenheden in Rome die hij niet bezocht waren de openbare baden. Hij weigerde zijn vrienden naar de baden te vergezellen vanwege de seksuele promiscuïteit die daar heerste.   132:4.5 (1461.3) He talked with a Roman senator on politics and statesmanship, and this one contact with Jesus made such an impression on this legislator that he spent the rest of his life vainly trying to induce his colleagues to change the course of the ruling policy from the idea of the government supporting and feeding the people to that of the people supporting the government. Jesus spent one evening with a wealthy slaveholder, talked about man as a son of God, and the next day this man, Claudius, gave freedom to one hundred and seventeen slaves. He visited at dinner with a Greek physician, telling him that his patients had minds and souls as well as bodies, and thus led this able doctor to attempt a more far-reaching ministry to his fellow men. He talked with all sorts of people in every walk of life. The only place in Rome he did not visit was the public baths. He refused to accompany his friends to the baths because of the sex promiscuity which there prevailed.
132:4.6 (1461.4) Tot een Romeinse soldaat zei hij, terwijl ze langs de Tiber wandelden: ‘Heb niet alleen een moedige hand, maar ook een moedig hart. Durf het aan recht te doen en wees groot genoeg om barmhartigheid te betonen. Dwing uw lagere natuur te gehoorzamen aan uw hogere natuur, zoals gij ook uw meerderen gehoorzaamt. Heb respect voor goedheid en houd de waarheid hoog. Kies het schone in plaats van het lelijke. Heb uw medemensen lief en tracht God te vinden met uw gehele hart, want God is uw Vader in de hemel.’   132:4.6 (1461.4) To a Roman soldier, as they walked along the Tiber, he said: “Be brave of heart as well as of hand. Dare to do justice and be big enough to show mercy. Compel your lower nature to obey your higher nature as you obey your superiors. Revere goodness and exalt truth. Choose the beautiful in place of the ugly. Love your fellows and reach out for God with a whole heart, for God is your Father in heaven.”
132:4.7 (1461.5) Tegen de spreker op het forum zei hij: ‘Uw welsprekendheid is een genoegen, uw logica is bewonderenswaardig, uw stem is aangenaam, maar wat ge leert is nauwelijks waar. Indien ge maar de inspirerende voldoening zoudt kunnen voelen dat ge God kent als uw geestelijke Vader, dan zoudt ge uw gaven des woords kunnen gebruiken om uw medemensen te bevrijden uit de gevangenschap der duisternis en uit de slavernij van onwetendheid.’ Deze man was de Marcus die naar de prediking van Petrus in Rome luisterde en zijn opvolger werd. Toen Simon Petrus werd gekruisigd, trotseerde deze man de Romeinse vervolgers en zette de prediking van het nieuwe evangelie stoutmoedig voort.   132:4.7 (1461.5) To the speaker at the forum he said: “Your eloquence is pleasing, your logic is admirable, your voice is pleasant, but your teaching is hardly true. If you could only enjoy the inspiring satisfaction of knowing God as your spiritual Father, then you might employ your powers of speech to liberate your fellows from the bondage of darkness and from the slavery of ignorance.” This was the Marcus who heard Peter preach in Rome and became his successor. When they crucified Simon Peter, it was this man who defied the Roman persecutors and boldly continued to preach the new gospel.
132:4.8 (1462.1) Toen hij een arme man ontmoette die ten onrechte van iets was beschuldigd, verscheen Jezus samen met hem voor de magistraat en hield, nadat hem speciale toestemming was verleend om namens de man het woord te voeren, een prachtige toespraak waarin hij onder meer zei: ‘Gerechtigheid maakt een natie groot, en hoe groter een natie, hoe zorgvuldiger zij erop zal toezien dat zelfs haar nederigste burger geen onrecht wordt aangedaan. Wee een natie wanneer alleen zij die over geld en invloed beschikken gemakkelijk recht kunnen verkrijgen bij de rechtbanken! Het is de heilige plicht van een magistraat om evengoed de onschuldige vrij te spreken als de schuldige te straffen. Van de onpartijdigheid, fairheid en onkreukbaarheid van haar rechtbanken is het voortbestaan van een natie afhankelijk. Het burgerlijk bestuur is gebaseerd op rechtvaardigheid, evenals ware religie is gegrond op barmhartigheid.’ De rechter heropende de zaak, en nadat het bewijsmateriaal nauwkeurig was onderzocht, ontsloeg hij de gevangene van rechtsvervolging. Van alle activiteiten van Jezus gedurende deze dagen van zijn persoonlijke dienstbetoon, benaderde dit voorval het meest een openbaar optreden.   132:4.8 (1462.1) Meeting a poor man who had been falsely accused, Jesus went with him before the magistrate and, having been granted special permission to appear in his behalf, made that superb address in the course of which he said: “Justice makes a nation great, and the greater a nation the more solicitous will it be to see that injustice shall not befall even its most humble citizen. Woe upon any nation when only those who possess money and influence can secure ready justice before its courts! It is the sacred duty of a magistrate to acquit the innocent as well as to punish the guilty. Upon the impartiality, fairness, and integrity of its courts the endurance of a nation depends. Civil government is founded on justice, even as true religion is founded on mercy.” The judge reopened the case, and when the evidence had been sifted, he discharged the prisoner. Of all Jesus’ activities during these days of personal ministry, this came the nearest to being a public appearance.
5. Raadgevingen aan de rijke man ^top   5. Counseling the Rich Man ^top
132:5.1 (1462.2) Een zekere rijke man, een Romeins burger en Stoïcijn, kreeg grote belangstelling voor het onderricht van Jezus toen hij door Angamon aan hem was voorgesteld. Na vele vertrouwelijke gesprekken vroeg deze rijke burger wat Jezus met rijkdom zou doen indien hij deze zou bezitten, en Jezus antwoordde hem: ‘Ik zou materiële rijkdom besteden aan de verheffing van het materiële leven, zoals ik kennis, wijsheid en geestelijk dienstbetoon ten goede zou laten komen aan de verrijking van het intellectuele leven, de veredeling van het sociale leven en de bevordering van het geestelijke leven. Ik zou materiële rijkdom beheren als een wijze, effectieve bewindvoerder over de hulpbronnen van de ene generatie ten behoeve van het welzijn en de veredeling van de volgende en latere generaties.’   132:5.1 (1462.2) A certain rich man, a Roman citizen and a Stoic, became greatly interested in Jesus’ teaching, having been introduced by Angamon. After many intimate conferences this wealthy citizen asked Jesus what he would do with wealth if he had it, and Jesus answered him: “I would bestow material wealth for the enhancement of material life, even as I would minister knowledge, wisdom, and spiritual service for the enrichment of the intellectual life, the ennoblement of the social life, and the advancement of the spiritual life. I would administer material wealth as a wise and effective trustee of the resources of one generation for the benefit and ennoblement of the next and succeeding generations.”
132:5.2 (1462.3) De rijke man was evenwel niet geheel tevreden met Jezus’ antwoord. Hij nam de vrijheid om opnieuw te vragen: ‘Maar wat zou een man in mijn positie naar uw mening moeten doen met zijn rijkdom? Moet ik deze houden of moet ik deze weggeven?’ Toen Jezus zag dat hij werkelijk meer wilde weten over de waarheid inzake zijn loyaliteit aan God en zijn verplichting jegens de mensen, gaf hij hem een uitvoeriger antwoord: ‘Goede vriend, ik merk dat ge een oprecht zoeker zijt naar wijsheid en eerlijk de waarheid liefhebt; daarom wil ik u mijn zienswijze voorleggen inzake de oplossing van uw problemen die te maken hebben met de verantwoordelijkheden van rijkdom. Ik doe dit omdat ge gevraagd hebt om mijn raad, en bij het geven van dit advies houd ik mij niet bezig met de rijkdom van andere rijke mensen; ik geef dit advies uitsluitend aan u en als een persoonlijk richtsnoer voor u. Indien ge eerlijk uw rijkdom wilt zien als iets dat u is toevertrouwd, indien ge werkelijk een wijze, efficiënte rentmeester van uw vergaarde rijkdom wilt worden, dan zou ik u aanraden de volgende analyse te maken van de bronnen van uw rijkdom. Vraag uzelf — en doe uw best om een eerlijk antwoord te vinden — waar is deze rijkdom vandaan gekomen? En om u te helpen bij het zoeken naar de bronnen van uw grote fortuin, zou ik u willen voorstellen om de tien volgende, verschillende methoden om materiële rijkdom te vergaren, in gedachten te houden:   132:5.2 (1462.3) But the rich man was not fully satisfied with Jesus’ answer. He made bold to ask again: “But what do you think a man in my position should do with his wealth? Should I keep it, or should I give it away?” And when Jesus perceived that he really desired to know more of the truth about his loyalty to God and his duty to men, he further answered: “My good friend, I discern that you are a sincere seeker after wisdom and an honest lover of truth; therefore am I minded to lay before you my view of the solution of your problems having to do with the responsibilities of wealth. I do this because you have asked for my counsel, and in giving you this advice, I am not concerned with the wealth of any other rich man; I am offering advice only to you and for your personal guidance. If you honestly desire to regard your wealth as a trust, if you really wish to become a wise and efficient steward of your accumulated wealth, then would I counsel you to make the following analysis of the sources of your riches: Ask yourself, and do your best to find the honest answer, whence came this wealth? And as a help in the study of the sources of your great fortune, I would suggest that you bear in mind the following ten different methods of amassing material wealth:
132:5.3 (1462.4) ‘1. geërfde rijkdom — rijkdommen verkregen van ouders en voorouders;   132:5.3 (1462.4) “1. Inherited wealth—riches derived from parents and other ancestors.
132:5.4 (1462.5) ‘2. ontdekte rijkdom — rijkdommen ontleend aan de niet ontwikkelde hulpbronnen van moeder aarde;   132:5.4 (1462.5) “2. Discovered wealth—riches derived from the uncultivated resources of mother earth.
132:5.5 (1462.6) ‘3. rijkdom uit handel — rijkdommen verkregen als eerlijke winst bij het uitwisselen van en het handel drijven in materiële goederen;   132:5.5 (1462.6) “3. Trade wealth—riches obtained as a fair profit in the exchange and barter of material goods.
132:5.6 (1462.7) ‘4. oneerlijke rijkdom — rijkdommen verkregen door de oneerlijke exploitatie of het in slavernij houden van de medemens;   132:5.6 (1462.7) “4. Unfair wealth—riches derived from the unfair exploitation or the enslavement of one’s fellows.
132:5.7 (1463.1) ‘5. rijkdom uit interest — inkomen verkregen door het billijk en rechtmatig benutten van de mogelijkheden om met geïnvesteerd kapitaal te verdienen;   132:5.7 (1463.1) “5. Interest wealth—income derived from the fair and just earning possibilities of invested capital.
132:5.8 (1463.2) ‘6. rijkdom door geniale gaven — rijkdommen die voortkomen uit de beloning van de creatieve en inventieve gaven van het menselijke verstand;   132:5.8 (1463.2) “6. Genius wealth—riches accruing from the rewards of the creative and inventive endowments of the human mind.
132:5.9 (1463.3) ‘7. toevallig verkregen rijkdom — rijkdom ontleend aan de vrijgevigheid van uw medemensen, of die hun oorsprong hebben in uw levensomstandigheden;   132:5.9 (1463.3) “7. Accidental wealth—riches derived from the generosity of one’s fellows or taking origin in the circumstances of life.
132:5.10 (1463.4) ‘8. gestolen rijkdom — verkregen door onbillijkheid, oneerlijkheid, diefstal of bedrog;   132:5.10 (1463.4) “8. Stolen wealth—riches secured by unfairness, dishonesty, theft, or fraud.
132:5.11 (1463.5) ‘9. fondsen die ge beheert — rijkdommen die u ter hand zijn gesteld door uw medemensen voor een specifiek doel, nu of in de toekomst;   132:5.11 (1463.5) “9. Trust funds—wealth lodged in your hands by your fellows for some specific use, now or in the future.
132:5.12 (1463.6) ‘10. verdiende rijkdom — rechtstreeks afkomstig uit uw eigen persoonlijke arbeid, de billijke en rechtmatige beloning voor uw eigen dagelijkse inspanningen van verstand en lichaam.   132:5.12 (1463.6) “10. Earned wealth—riches derived directly from your own personal labor, the fair and just reward of your own daily efforts of mind and body.
132:5.13 (1463.7) ‘En dus, vriend, indien ge een trouwe en rechtvaardige rentmeester wilt zijn over uw grote fortuin, voor God en in dienstbaarheid aan de mensen, moet ge uw grote fortuin bij benadering in deze tien hoofdcategorieën splitsen en er vervolgens toe overgaan om ieder deel te beheren in overeenstemming met de wijze en eerlijke interpretatie van de wetten der rechtvaardigheid, onpartijdigheid, billijkheid en ware doeltreffendheid; ofschoon de God des hemels u niet zal veroordelen wanneer ge u in twijfelachtige gevallen soms zoudt vergissen door uit barmhartigheid en onzelfzuchtigheid extra consideratie te hebben voor de ellende van de lijdende slachtoffers van de onfortuinlijke omstandigheden in het leven van stervelingen. Wanneer ge eerlijk twijfelt inzake de billijkheid en juistheid van materiële situaties, beslis dan ten gunste van hen die in nood verkeren, ten gunste van hen die het ongeluk hebben te lijden onder onverdiende ontberingen.’   132:5.13 (1463.7) “And so, my friend, if you would be a faithful and just steward of your large fortune, before God and in service to men, you must approximately divide your wealth into these ten grand divisions, and then proceed to administer each portion in accordance with the wise and honest interpretation of the laws of justice, equity, fairness, and true efficiency; albeit, the God of heaven would not condemn you if sometimes you erred, in doubtful situations, on the side of merciful and unselfish regard for the distress of the suffering victims of the unfortunate circumstances of mortal life. When in honest doubt about the equity and justice of material situations, let your decisions favor those who are in need, favor those who suffer the misfortune of undeserved hardships.”
132:5.14 (1463.8) Na deze zaken verscheidene uren lang te hebben besproken, gaf Jezus, in antwoord op het verzoek van de rijke man om meer gedetailleerde instructies, een nadere toelichting op zijn advies en zei, kort samengevat: ‘Ik wil u wel meer suggesties aan de hand doen om uw instelling ten opzichte van rijkdom te bepalen, maar ik zou u daarbij willen adviseren mijn raad aan te nemen als alleen aan u gegeven, en als een leidraad voor u persoonlijk. Ik spreek alleen maar namens mijzelf, en tot u als een vriend die om raad vraagt. Ik raad u ten sterkste andere mensen niet voor te schrijven hoe zij tegenover hun rijkdom moeten staan. U zou ik als volgt willen adviseren:   132:5.14 (1463.8) After discussing these matters for several hours and in response to the rich man’s request for further and more detailed instruction, Jesus went on to amplify his advice, in substance saying: “While I offer further suggestions concerning your attitude toward wealth, I would admonish you to receive my counsel as given only to you and for your personal guidance. I speak only for myself and to you as an inquiring friend. I adjure you not to become a dictator as to how other rich men shall regard their wealth. I would advise you:
132:5.15 (1463.9) ‘1.Als rentmeester over geërfde rijkdom moet ge de bronnen ervan in overweging nemen. Ge hebt de morele verplichting om de vorige generatie te vertegenwoordigen bij de eerlijke overdracht van wettig verkregen rijkdom aan volgende generaties, na aftrek van een billijk aandeel ten behoeve van de huidige generatie. Maar ge zijt niet verplicht om ook maar enige oneerlijkheid of ongerechtigheid te laten voortbestaan, wanneer deze aan de opeenstapeling van rijkdom door uw voorouders zou kleven. Elk deel van uw geërfde rijkdom dat door bedrog of oneerlijkheid verkregen blijkt te zijn, moogt ge uitgeven overeenkomstig uw overtuigingen inzake rechtmatigheid, generositeit en restitutie. Wat daarna overblijft van uw rechtmatig geërfde rijkdom moogt ge naar billijkheid gebruiken en als bewindvoerder van de ene generatie veilig overdragen aan de volgende. Ge dient u te laten leiden door een verstandig onderscheidingsvermogen en een gezond oordeel bij uw beslissingen met betrekking tot het vermaken van uw rijkdommen aan uw nabestaanden.   132:5.15 (1463.9) “1. As steward of inherited wealth you should consider its sources. You are under moral obligation to represent the past generation in the honest transmittal of legitimate wealth to succeeding generations after subtracting a fair toll for the benefit of the present generation. But you are not obligated to perpetuate any dishonesty or injustice involved in the unfair accumulation of wealth by your ancestors. Any portion of your inherited wealth which turns out to have been derived through fraud or unfairness, you may disburse in accordance with your convictions of justice, generosity, and restitution. The remainder of your legitimate inherited wealth you may use in equity and transmit in security as the trustee of one generation for another. Wise discrimination and sound judgment should dictate your decisions regarding the bequest of riches to your successors.
132:5.16 (1463.10) ‘2.Ieder die rijkdom bezit tengevolge van ontdekkingen, moet bedenken dat één mens maar korte tijd op aarde kan leven, en behoort daarom geëigende en voldoende voorzieningen te treffen, zodat het grootst mogelijke aantal van zijn medemensen op nuttige wijzen in deze ontdekkingen kan delen. De ontdekker moet niet alle beloning worden ontzegd voor de inspanningen waarmee zijn ontdekking gepaard is gegaan, maar ook moet hij zich niet egoïstisch het recht aanmatigen op alle voordelen en zegeningen die kunnen voortkomen uit het aan de dag brengen van de opgetaste hulpbronnen der natuur.   132:5.16 (1463.10) “2. Everyone who enjoys wealth as a result of discovery should remember that one individual can live on earth but a short season and should, therefore, make adequate provision for the sharing of these discoveries in helpful ways by the largest possible number of his fellow men. While the discoverer should not be denied all reward for efforts of discovery, neither should he selfishly presume to lay claim to all of the advantages and blessings to be derived from the uncovering of nature’s hoarded resources.
132:5.17 (1464.1) ‘3.Zolang de mensen verkiezen om de zaken van de wereld te regelen door middel van handel en ruilhandel, hebben zij recht op een billijke, rechtmatige winst. Iedere handelaar verdient een beloning voor zijn diensten; de koopman heeft recht op zijn loon. Billijkheid in de handel en de eerlijke behandeling van de medemens in het georganiseerde zakenleven in de wereld, kunnen vele verschillende soorten van rijkdom uit winst doen ontstaan, en al deze bronnen van rijkdom moeten worden beoordeeld volgens de hoogste beginselen van gerechtigheid, eerlijkheid en billijkheid. De eerlijke handelaar behoeft niet te aarzelen om dezelfde winst te nemen die hij met genoegen een medehandelaar zou gunnen in een gelijksoortige transactie. Hoewel dit soort rijkdom niet identiek is met individueel verdiend inkomen wanneer er op grote schaal zaken worden gedaan, geeft zulke eerlijk vergaarde rijkdom de bezitter toch een aanzienlijk recht om te beslissen inzake de latere verdeling.   132:5.17 (1464.1) “3. As long as men choose to conduct the world’s business by trade and barter, they are entitled to a fair and legitimate profit. Every tradesman deserves wages for his services; the merchant is entitled to his hire. The fairness of trade and the honest treatment accorded one’s fellows in the organized business of the world create many different sorts of profit wealth, and all these sources of wealth must be judged by the highest principles of justice, honesty, and fairness. The honest trader should not hesitate to take the same profit which he would gladly accord his fellow trader in a similar transaction. While this sort of wealth is not identical with individually earned income when business dealings are conducted on a large scale, at the same time, such honestly accumulated wealth endows its possessor with a considerable equity as regards a voice in its subsequent distribution.
132:5.18 (1464.2) ‘4.Geen enkele sterveling die God kent en tracht zijn wil te doen, kan zich verlagen om zich bezig te houden met onderdrukking door rijkdom. Geen enkel nobel mens zal ernaar streven zich rijkdommen te vergaren en door die rijkdom meer macht te verkrijgen, wanneer dit inhoudt dat hij te dien einde zijn medebroeders op aarde moet knechten of op niet faire wijze moet uitbuiten. Rijkdom is een morele vloek en een geestelijke schandvlek indien zij gewonnen is door het zweet van verdrukte stervelingen. Al dergelijke rijkdommen behoren te worden teruggegeven aan hen die ervan zijn beroofd, of aan hun kinderen en kleinkinderen. Een duurzame beschaving kan niet worden gegrond op de praktijk om de arbeider zijn loon afhandig te maken.   132:5.18 (1464.2) “4. No mortal who knows God and seeks to do the divine will can stoop to engage in the oppressions of wealth. No noble man will strive to accumulate riches and amass wealth-power by the enslavement or unfair exploitation of his brothers in the flesh. Riches are a moral curse and a spiritual stigma when they are derived from the sweat of oppressed mortal man. All such wealth should be restored to those who have thus been robbed or to their children and their children’s children. An enduring civilization cannot be built upon the practice of defrauding the laborer of his hire.
132:5.19 (1464.3) ‘5.Eerlijk kapitaal heeft recht op interest. Zolang de mensen lenen en uitlenen mag men een billijke rente vragen, mits het uitgeleende kapitaal rechtmatige rijkdom is. Zuiver eerst uw kapitaal voordat ge aanspraak maakt op interest. Word niet zo kleinzielig en inhalig dat ge u zoudt vernederen tot woekerpraktijken. Sta uzelf nooit toe zo zelfzuchtig te worden, dat ge de macht van het geld gebruikt om voor uzelf oneerlijk voordeel te behalen op uw worstelende medemensen. Geef niet toe aan de verleiding om woekerrente te vragen van een broeder die in financiële moeilijkheden verkeert.   132:5.19 (1464.3) “5. Honest wealth is entitled to interest. As long as men borrow and lend, that which is fair interest may be collected provided the capital lent was legitimate wealth. First cleanse your capital before you lay claim to the interest. Do not become so small and grasping that you would stoop to the practice of usury. Never permit yourself to be so selfish as to employ money-power to gain unfair advantage over your struggling fellows. Yield not to the temptation to take usury from your brother in financial distress.
132:5.20 (1464.4) ‘6.Indien ge toevallig rijkdom verwerft door ingenieuze invallen, indien uw rijkdommen hun ontstaan danken aan de beloning voor inventieve gaven, leg dan niet beslag op een onbillijk deel van deze beloning. Het genie is zowel aan zijn voorgeslacht als aan zijn nageslacht iets verschuldigd; voor zijn inventieve ontdekkingen is hij eveneens verplicht aan zijn volk, zijn natie en de omstandigheden; hij dient ook te bedenken dat hij als mens onder de mensen heeft gearbeid en zijn uitvindingen heeft uitgewerkt. Het zou echter even onrechtvaardig zijn om het genie te beroven van al zijn vermogensaanwas. En het zal altijd onmogelijk blijven voor de mensen om regels en voorschriften te maken die gelijkelijk toepasselijk zijn voor alle problemen die zich kunnen voordoen bij het billijk verdelen van rijkdom. Ge moet de mens eerst erkennen als uw broeder en indien ge eerlijk het voornemen koestert om hem te behandelen zoals ge wilt dat hij u zou behandelen, zullen de gewone regels der rechtvaardigheid, eerlijkheid en billijkheid u wel leiden bij de juiste en onpartijdige oplossing van ieder probleem dat zich met betrekking tot economische beloning en sociale gerechtigheid steeds weer kan voordoen.   132:5.20 (1464.4) “6. If you chance to secure wealth by flights of genius, if your riches are derived from the rewards of inventive endowment, do not lay claim to an unfair portion of such rewards. The genius owes something to both his ancestors and his progeny; likewise is he under obligation to the race, nation, and circumstances of his inventive discoveries; he should also remember that it was as man among men that he labored and wrought out his inventions. It would be equally unjust to deprive the genius of all his increment of wealth. And it will ever be impossible for men to establish rules and regulations applicable equally to all these problems of the equitable distribution of wealth. You must first recognize man as your brother, and if you honestly desire to do by him as you would have him do by you, the commonplace dictates of justice, honesty, and fairness will guide you in the just and impartial settlement of every recurring problem of economic rewards and social justice.
132:5.21 (1464.5) ‘7. Niemand moet voor zich persoonlijk aanspraak maken op de rijkdom die hem door de tijd en het toeval in handen valt, behalve op het welverdiende, gerechtvaardigde loon voor het beheer ervan. Toevallige rijkdom moet men enigszins beschouwen als een vermogen dat men onder zijn hoede heeft en dat besteed moet worden ten behoeve van het welzijn van de sociale of economische groep waartoe men behoort. Aan de bezitters van zulk een vermogen dient de zwaarste stem te worden toegekend in beslissingen inzake de wijze en doeltreffende verdeling van zulke niet-verdiende hulpbronnen. De geciviliseerde mens zal niet altijd alles waarover hij kan beschikken, blijven beschouwen als zijn persoonlijke, particuliere bezit.   132:5.21 (1464.5) “7. Except for the just and legitimate fees earned in administration, no man should lay personal claim to that wealth which time and chance may cause to fall into his hands. Accidental riches should be regarded somewhat in the light of a trust to be expended for the benefit of one’s social or economic group. The possessors of such wealth should be accorded the major voice in the determination of the wise and effective distribution of such unearned resources. Civilized man will not always look upon all that he controls as his personal and private possession.
132:5.22 (1465.1) ‘8.Indien enig deel van uw fortuin welbewust door bedrog is verkregen; indien ook maar iets van uw vermogen is vergaard door oneerlijke praktijken of onbehoorlijke methoden; indien uw rijkdom het product is van onrechtmatig zakendoen met uw medemensen, haast u dan al deze op laakbare wijze verkregen verdiensten terug te geven aan de rechtmatige eigenaren. Geef volledige compensatie en zuiver aldus uw fortuin van alle oneerlijke rijkdom.   132:5.22 (1465.1) “8. If any portion of your fortune has been knowingly derived from fraud; if aught of your wealth has been accumulated by dishonest practices or unfair methods; if your riches are the product of unjust dealings with your fellows, make haste to restore all these ill-gotten gains to the rightful owners. Make full amends and thus cleanse your fortune of all dishonest riches.
132:5.23 (1465.2) ‘9.Het beheer over een vermogen dat een mens ten behoeve van het welzijn van anderen voert, is een ernstige, heilige verantwoordelijkheid. Neem geen risico’s met zulk een beheer en breng het niet in gevaar. Neem voor uzelf van een toevertrouwd vermogen alleen dat af wat ieder eerlijk mens u zou toestaan.   132:5.23 (1465.2) “9. The trusteeship of the wealth of one person for the benefit of others is a solemn and sacred responsibility. Do not hazard or jeopardize such a trust. Take for yourself of any trust only that which all honest men would allow.
132:5.24 (1465.3) ‘10.Dat gedeelte van uw fortuin dat de verdiensten door uw eigen mentale en fysieke inspanning vormt, is — indien uw arbeid in billijkheid en rechtmatigheid is verricht — echt van uzelf. Niemand kan u het recht betwisten dit vermogen te bezitten en te gebruiken naar het u goeddukt, mits de uitoefening van dit recht uw medemensen geen kwaad berokkent.’   132:5.24 (1465.3) “10. That part of your fortune which represents the earnings of your own mental and physical efforts—if your work has been done in fairness and equity—is truly your own. No man can gainsay your right to hold and use such wealth as you may see fit provided your exercise of this right does not work harm upon your fellows.”
132:5.25 (1465.4) Toen Jezus zijn raadgevingen aan deze vermogende Romein had beëindigd, stond deze van zijn rustbank op, nam afscheid voor de nacht, en legde daarbij de volgende belofte af: ‘Goede vriend, ik zie dat ge een man van grote wijsheid en goedheid zijt, en morgen begin ik mijn gehele vermogen overeenkomstig uw raadgevingen te beheren.’   132:5.25 (1465.4) When Jesus had finished counseling him, this wealthy Roman arose from his couch and, in saying farewell for the night, delivered himself of this promise: “My good friend, I perceive you are a man of great wisdom and goodness, and tomorrow I will begin the administration of all my wealth in accordance with your counsel.”
6. Sociaal hulpbetoon ^top   6. Social Ministry ^top
132:6.1 (1465.5) Hier in Rome vond ook het roerende voorval plaats dat de Schepper van een universum verscheidene uren bezig was om een verdwaald kind terug te brengen naar zijn ongeruste moeder. Dit jongetje was weggedwaald van huis en Jezus trof hem huilend van ellende aan. Hij en Ganid waren op weg naar de bibliotheken, maar ze deden nu wat ze konden om het kind weer thuis te krijgen. Ganid vergat nooit het commentaar dat Jezus hem daarbij gaf: ‘Weet je, Ganid, de meeste mensen zijn zoals dit verdwaalde kind. Een groot deel van hun tijd zijn ze in tranen van angst en lijden ze verdriet, terwijl ze, in waarheid, maar een klein eindje af zijn van veiligheid en zekerheid, net zoals dit kind maar een klein eindje van huis was. En al degenen die de weg der waarheid kennen en de zekerheid hebben dat zij God kennen, moeten het als een voorrecht beschouwen en niet als een plicht, om hun medemensen aan te bieden hen de weg te wijzen bij hun inspanningen om voldoening in het leven te vinden. Hebben wij niet met het allerhoogst genoegen deze moeder de dienst bewezen dat wij haar haar kind terugbrachten? Zo ervaren degenen die mensen naar God leiden, ook de allerhoogste voldoening van menselijke dienstbaarheid.’ En vanaf die dag was Ganid gedurende de rest van zijn natuurlijke leven voortdurend op de uitkijk naar verdwaalde kinderen die hij terug zou kunnen brengen naar huis.   132:6.1 (1465.5) Here in Rome also occurred that touching incident in which the Creator of a universe spent several hours restoring a lost child to his anxious mother. This little boy had wandered away from his home, and Jesus found him crying in distress. He and Ganid were on their way to the libraries, but they devoted themselves to getting the child back home. Ganid never forgot Jesus’ comment: “You know, Ganid, most human beings are like the lost child. They spend much of their time crying in fear and suffering in sorrow when, in very truth, they are but a short distance from safety and security, even as this child was only a little way from home. And all those who know the way of truth and enjoy the assurance of knowing God should esteem it a privilege, not a duty, to offer guidance to their fellows in their efforts to find the satisfactions of living. Did we not supremely enjoy this ministry of restoring the child to his mother? So do those who lead men to God experience the supreme satisfaction of human service.” And from that day forward, for the remainder of his natural life, Ganid was continually on the lookout for lost children whom he might restore to their homes.
132:6.2 (1465.6) Zo ontmoetten zij de weduwe met vijf kinderen, wier echtgenoot door een ongeval om het leven was gekomen. Jezus vertelde Ganid dat hij zijn eigen vader door een ongeval had verloren, en ze gingen herhaaldelijk naar deze moeder toe om haar en de kinderen te troosten, terwijl Ganid bij zijn vader aanklopte om geld, zodat zij voor voedsel en kleding konden zorgen. Ze staakten hun bemoeiingen pas toen ze een betrekking hadden gevonden voor de oudste jongen, zodat deze mee kon helpen om voor het gezin te zorgen.   132:6.2 (1465.6) There was the widow with five children whose husband had been accidentally killed. Jesus told Ganid about the loss of his own father by an accident, and they went repeatedly to comfort this mother and her children, while Ganid sought money from his father to provide food and clothing. They did not cease their efforts until they had found a position for the eldest boy so that he could help in the care of the family.
132:6.3 (1465.7) Toen Gonod die avond luisterde naar het verhaal van deze ervaringen, zei hij goedhartig tot Jezus: ‘Ik stel mij voor een geleerde of zakenman te maken van mijn zoon, en nu begint gij een filosoof of filantroop van hem te maken.’ Jezus antwoordde glimlachend: ‘Misschien kunnen we hem alle vier deze dingen laten worden; dan kan hij een viervoudige voldoening in zijn leven vinden omdat zijn oor voor de herkenning van de menselijke melodie dan vier tonen zal kunnen herkennen in plaats van één.’ Waarop Gonod zei: ‘Ik merk dat ge een echte filosoof zijt. Ge moet een boek schrijven voor toekomstige generaties.’ En Jezus antwoordde: ‘Niet een boek — mijn opdracht is om een leven te leven in deze generatie voor alle generaties. Ik — ’, maar hij hield op en zei tegen Ganid: ‘Zoon, het is tijd om naar bed te gaan.’   132:6.3 (1465.7) That night, as Gonod listened to the recital of these experiences, he said to Jesus, good-naturedly: “I propose to make a scholar or a businessman of my son, and now you start out to make a philosopher or philanthropist of him.” And Jesus smilingly replied: “Perhaps we will make him all four; then can he enjoy a fourfold satisfaction in life as his ear for the recognition of human melody will be able to recognize four tones instead of one.” Then said Gonod: “I perceive that you really are a philosopher. You must write a book for future generations.” And Jesus replied: “Not a book—my mission is to live a life in this generation and for all generations. I —” but he stopped, saying to Ganid, “My son, it is time to retire.”
7. Tochten van uit Rome ^top   7. Trips About Rome ^top
132:7.1 (1466.1) Jezus, Gonod en Ganid maakten vijf tochten vanuit Rome naar bezienswaardige plaatsen in de omliggende streken. Tijdens hun bezoek aan de Italiaanse meren in het noorden had Jezus het lange gesprek met Ganid over de onmogelijkheid om iemand te onderrichten aangaande God, indien die mens niet het verlangen koestert om God te kennen. Ze hadden toevallig een onnadenkend levende heiden ontmoet op hun reis naar de meren, en Ganid was verrast dat Jezus niet zoals gewoonlijk een gesprek met de man aanknoopte, dat op natuurlijke wijze tot een gesprek over geestelijke zaken zou hebben geleid. Toen Ganid zijn leraar vroeg waarom hij zo weinig belangstelling aan de dag legde voor deze heiden, antwoordde Jezus:   132:7.1 (1466.1) Jesus, Gonod, and Ganid made five trips away from Rome to points of interest in the surrounding territory. On their visit to the northern Italian lakes Jesus had the long talk with Ganid concerning the impossibility of teaching a man about God if the man does not desire to know God. They had casually met a thoughtless pagan while on their journey up to the lakes, and Ganid was surprised that Jesus did not follow out his usual practice of enlisting the man in conversation which would naturally lead up to the discussion of spiritual questions. When Ganid asked his teacher why he evinced so little interest in this pagan, Jesus answered:
132:7.2 (1466.2) ‘Ganid, deze man hongerde niet naar waarheid. Hij was niet ontevreden met zichzelf. Hij was niet bereid hulp te vragen en de ogen van zijn bewustzijn waren niet open, zodat zij geen licht voor zijn ziel konden opvangen. Die man was niet rijp voor de oogst van het heil; hij moet meer tijd krijgen zodat hij door de beproevingen en moeilijkheden des levens kan worden voorbereid op de ontvangst van wijsheid en hoger onderricht. Anderzijds zouden wij hem, indien we hem met ons konden doen samenleven, door ons leven de Vader in de hemel kunnen laten zien, en zou hij zo worden aangetrokken door ons leven als zonen van God, dat hij zich wel gedrongen zou voelen om te informeren naar onze Vader. Je kunt God niet openbaren aan hen die niet naar hem zoeken; je kunt geen onwillige zielen binnenleiden in de vreugden van het heil. Een mens moet gaan hongeren naar waarheid ten gevolge van zijn ervaringen in het leven, of hij moet gaan verlangen God te leren kennen doordat hij in aanraking komt met de levens van hen die de goddelijke Vader wel kennen, voordat een ander mens het instrument kan worden om deze medesterveling tot de Vader in de hemel te leiden. Indien wij God kennen, is het onze werkelijke taak op aarde om zo te leven, dat het de Vader wordt toegestaan zich in ons leven te openbaren, en zo zullen alle mensen die op zoek zijn naar God, de Vader zien en ons om hulp vragen om meer te weten te komen over de God die op deze wijze uitdrukking vindt in ons leven.’   132:7.2 (1466.2) “Ganid, the man was not hungry for truth. He was not dissatisfied with himself. He was not ready to ask for help, and the eyes of his mind were not open to receive light for the soul. That man was not ripe for the harvest of salvation; he must be allowed more time for the trials and difficulties of life to prepare him for the reception of wisdom and higher learning. Or, if we could have him live with us, we might by our lives show him the Father in heaven, and thus would he become so attracted by our lives as sons of God that he would be constrained to inquire about our Father. You cannot reveal God to those who do not seek for him; you cannot lead unwilling souls into the joys of salvation. Man must become hungry for truth as a result of the experiences of living, or he must desire to know God as the result of contact with the lives of those who are acquainted with the divine Father before another human being can act as the means of leading such a fellow mortal to the Father in heaven. If we know God, our real business on earth is so to live as to permit the Father to reveal himself in our lives, and thus will all God-seeking persons see the Father and ask for our help in finding out more about the God who in this manner finds expression in our lives.”
132:7.3 (1466.3) Toen zij hoog in de bergen in Zwitserland waren, sprak Jezus een dag lang met de vader en de zoon beiden over het Boeddhisme. Al vele malen had Ganid Jezus rechtstreekse vragen gesteld over Boeddha, maar steeds had hij min of meer ontwijkende antwoorden gekregen. Nu stelde de vader, in aanwezigheid van zijn zoon, Jezus een rechtstreekse vraag over Boeddha, en hij kreeg een rechtstreeks antwoord. Gonod zei: ‘Ik zou werkelijk graag willen weten hoe ge over Boeddha denkt.’ En Jezus antwoordde:   132:7.3 (1466.3) It was on the visit to Switzerland, up in the mountains, that Jesus had an all-day talk with both father and son about Buddhism. Many times Ganid had asked Jesus direct questions about Buddha, but he had always received more or less evasive replies. Now, in the presence of the son, the father asked Jesus a direct question about Buddha, and he received a direct reply. Said Gonod: “I would really like to know what you think of Buddha.” And Jesus answered:
132:7.4 (1466.4) ‘Uw Boeddha was veel beter dan uw Boeddhisme. Boeddha was een groot man, een profeet zelfs voor zijn volk, maar hij was een verweesd profeet; hiermee bedoel ik dat hij al vroeg zijn geestelijke Vader, de Vader in de hemel, uit het oog had verloren. Zijn ervaring was tragisch. Hij probeerde te leven en te onderrichten als een boodschapper van God, maar zonder God. Boeddha loodste zijn schip van verlossing rechtstreeks naar de veilige haven, rechtstreeks tot aan de ingang van de haven waar de sterveling verlossing wacht, maar daar liep het goede schip aan de grond door foutieve navigatiekaarten. En daar is het vele generaties lang tot op heden toe blijven vastzitten, onbeweeglijk en bijna hopeloos gestrand. Op dit schip zijn velen van uw volk al deze jaren blijven zitten. Ze leven binnen het bereik van de veilige wateren der rust, maar ze weigeren deze in te gaan, omdat het edele schip van de goede Boeddha het ongeluk had om net buiten de haven aan de grond te lopen. En de Boeddhistische volkeren zullen deze haven nooit binnenlopen, tenzij zij het filosofische vaartuig van hun profeet verlaten en zich meester maken van zijn edele geest. Indien uw volk trouw was gebleven aan de geest van Boeddha, zoudt ge reeds lang de haven zijn binnengelopen van geestelijke kalmte, zielerust en de verzekerdheid van verlossing.   132:7.4 (1466.4) “Your Buddha was much better than your Buddhism. Buddha was a great man, even a prophet to his people, but he was an orphan prophet; by that I mean that he early lost sight of his spiritual Father, the Father in heaven. His experience was tragic. He tried to live and teach as a messenger of God, but without God. Buddha guided his ship of salvation right up to the safe harbor, right up to the entrance to the haven of mortal salvation, and there, because of faulty charts of navigation, the good ship ran aground. There it has rested these many generations, motionless and almost hopelessly stranded. And thereon have many of your people remained all these years. They live within hailing distance of the safe waters of rest, but they refuse to enter because the noble craft of the good Buddha met the misfortune of grounding just outside the harbor. And the Buddhist peoples never will enter this harbor unless they abandon the philosophic craft of their prophet and seize upon his noble spirit. Had your people remained true to the spirit of Buddha, you would have long since entered your haven of spirit tranquillity, soul rest, and assurance of salvation.
132:7.5 (1467.1) ‘Ziet ge, Gonod, Boeddha kende God in de geest, maar ontdekte hem niet duidelijk in zijn denken; de Joden ontdekten God in het denken, maar kenden hem voor het merendeel niet in de geest. Heden ten dage draaien de Boeddhisten rond in een filosofie zonder God, terwijl mijn volk jammerlijk geknecht is door de vrees voor een God, zonder een reddende filosofie van het leven en van vrijheid. Gij hebt een filosofie zonder God; de Joden hebben een God, maar voor het merendeel geen filosofie over het leven in verband met deze kennis. Omdat Boeddha God niet als geest en als Vader zag, heeft hij met zijn onderricht niet de morele energie en geestelijke stuwkracht verschaft, die een religie moet bezitten om een volk te kunnen veranderen en een natie te kunnen verheffen.’   132:7.5 (1467.1) “You see, Gonod, Buddha knew God in spirit but failed clearly to discover him in mind; the Jews discovered God in mind but largely failed to know him in spirit. Today, the Buddhists flounder about in a philosophy without God, while my people are piteously enslaved to the fear of a God without a saving philosophy of life and liberty. You have a philosophy without a God; the Jews have a God but are largely without a philosophy of living as related thereto. Buddha, failing to envision God as a spirit and as a Father, failed to provide in his teaching the moral energy and the spiritual driving power which a religion must possess if it is to change a race and exalt a nation.”
132:7.6 (1467.2) Toen riep Ganid uit: ‘Leraar, laten wij samen een nieuwe religie maken, een religie die goed genoeg is voor India en groot genoeg voor Rome, en misschien kunnen we die dan aan de Joden verkopen in ruil voor Jahweh.’ En Jezus antwoordde: ‘Ganid, religies worden niet gemaakt. De religies der mensen komen in lange tijdsperioden tot wasdom, terwijl de openbaringen van God opvlammen op aarde in de levens van de mensen die God openbaren aan hun medemensen.’ Maar de betekenis van deze profetische woorden begrepen zij niet.   132:7.6 (1467.2) Then exclaimed Ganid: “Teacher, let’s you and I make a new religion, one good enough for India and big enough for Rome, and maybe we can trade it to the Jews for Yahweh.” And Jesus replied: “Ganid, religions are not made. The religions of men grow up over long periods of time, while the revelations of God flash upon earth in the lives of the men who reveal God to their fellows.” But they did not comprehend the meaning of these prophetic words.
132:7.7 (1467.3) Toen zij zich te ruste hadden begeven die nacht, kon Ganid niet slapen. Hij bleef lang met zijn vader praten en zei ten slotte: ‘Weet ge, vader, soms denk ik dat Joshua een profeet is.’ En zijn vader antwoordde alleen, half in slaap: ‘Mijn zoon, er zijn anderen...’   132:7.7 (1467.3) That night after they had retired, Ganid could not sleep. He talked a long time with his father and finally said, “You know, father, I sometimes think Joshua is a prophet.” And his father only sleepily replied, “My son, there are others —”
132:7.8 (1467.4) Van deze dag af bleef Ganid gedurende de rest van zijn natuurlijke leven een eigen religie ontwikkelen. Hij werd in zijn eigen denken zeer sterk beïnvloed door de ruimdenkendheid, fairheid en verdraagzaamheid van Jezus. In al hun discussies over filosofie en religie ondervond deze jongeman nooit gevoelens van wrevel of reacties van verzet.   132:7.8 (1467.4) From this day, for the remainder of his natural life, Ganid continued to evolve a religion of his own. He was mightily moved in his own mind by Jesus’ broadmindedness, fairness, and tolerance. In all their discussions of philosophy and religion this youth never experienced feelings of resentment or reactions of antagonism.
132:7.9 (1467.5) Welk een tafereel aanschouwden hier de hemelse verstandelijke wezens, dit schouwspel van de jongen uit India die aan de Schepper van een universum voorstelde een nieuwe religie te maken! En ofschoon de jongeman dit niet wist, waren zij daar en op dat moment bezig een nieuwe, eeuwigdurende religie te maken: de nieuwe weg des heils, deze openbaring van God aan de mens door en in Jezus. Dat wat de jongen het liefste wilde doen, was hij onbewust daadwerkelijk reeds aan het doen. En zo was en is het immer. Dat wat de verlichte, reflectieve verbeeldingskracht die geestelijk wordt onderricht en geleid, van ganser harte en onbaatzuchtig wil doen en zijn, wordt meetbaar creatief overeenkomstig de mate waarin de sterveling zich wijdt aan het goddelijke doen van de wil van de Vader. Wanneer de mens een partnerschap met God aangaat, kunnen er grootse dingen gebeuren, en gebeuren die ook.   132:7.9 (1467.5) What a scene for the celestial intelligences to behold, this spectacle of the Indian lad proposing to the Creator of a universe that they make a new religion! And though the young man did not know it, they were making a new and everlasting religion right then and there—this new way of salvation, the revelation of God to man through, and in, Jesus. That which the lad wanted most to do he was unconsciously actually doing. And it was, and is, ever thus. That which the enlightened and reflective human imagination of spiritual teaching and leading wholeheartedly and unselfishly wants to do and be, becomes measurably creative in accordance with the degree of mortal dedication to the divine doing of the Father’s will. When man goes in partnership with God, great things may, and do, happen.