Verhandeling 131 Paper 131
De wereldreligies The World’s Religions
131:0.1 (1442.1) GEDURENDE het verblijf van Jezus, Gonod en Ganid in Alexandrië, had de jongeman veel tijd en een grote som geld van zijn vader besteed aan de samenstelling van onderrichtingen uit de wereldreligies over God en zijn verhouding tot de sterfelijke mens. Ganid nam meer dan zestig geleerden in dienst als vertalers van deze uittreksels uit de religieuze leerstellingen van deze wereld over de Godheden. In dit verslag moet duidelijk worden gesteld dat al deze leringen die het monotheïsme weergeven, grotendeels direct of indirect ontleend waren aan de prediking van de zendelingen van Machiventa Melchizedek, die vanuit hun hoofdkwartier in Salem erop uittrokken om de leer van één God — de Allerhoogste — te verspreiden tot aan de einden der aarde. 131:0.1 (1442.1) DURING the Alexandrian sojourn of Jesus, Gonod, and Ganid, the young man spent much of his time and no small sum of his father’s money making a collection of the teachings of the world’s religions about God and his relations with mortal man. Ganid employed more than threescore learned translators in the making of this abstract of the religious doctrines of the world concerning the Deities. And it should be made plain in this record that all these teachings portraying monotheism were largely derived, directly or indirectly, from the preachments of the missionaries of Machiventa Melchizedek, who went forth from their Salem headquarters to spread the doctrine of one God—the Most High—to the ends of the earth.
131:0.2 (1442.2) Wij geven hierbij een uittreksel uit het manuscript van Ganid dat hij in Alexandrië en Rome gereedmaakte, en dat honderden jaren na zijn dood bewaard bleef in India. Hij verzamelde dit materiaal onder de volgende tien hoofden: 131:0.2 (1442.2) There is presented herewith an abstract of Ganid’s manuscript, which he prepared at Alexandria and Rome, and which was preserved in India for hundreds of years after his death. He collected this material under ten heads, as follows:
1. Het Cynisme ^top 1. Cynicism ^top
131:1.1 (1442.3) De overblijfselen van de onderrichtingen van de discipelen van Melchizedek werden, afgezien van wat er in de Joodse religie bleef bestaan, het best bewaard in de leer van de Cynici. De keuze van Ganid omvatte het volgende: 131:1.1 (1442.3) The residual teachings of the disciples of Melchizedek, excepting those which persisted in the Jewish religion, were best preserved in the doctrines of the Cynics. Ganid’s selection embraced the following:
131:1.2 (1442.4) ‘God is allerhoogst; hij is de Allerhoogste van hemel en aarde. God is de voltooide cirkel der eeuwigheid, en hij regeert het universum van universa. Hij alleen is de maker van de hemelen en de aarde. Wanneer hij iets verordent, bestaat het. Onze God is één God, en hij is vol mededogen en barmhartig. Alles wat hoog, heilig, waar en schoon is, is zoals onze God. De Allerhoogste is het licht des hemels en der aarde; hij is de God van het oosten, het westen, het noorden en het zuiden. 131:1.2 (1442.4) “God is supreme; he is the Most High of heaven and earth. God is the perfected circle of eternity, and he rules the universe of universes. He is the sole maker of the heavens and the earth. When he decrees a thing, that thing is. Our God is one God, and he is compassionate and merciful. Everything that is high, holy, true, and beautiful is like our God. The Most High is the light of heaven and earth; he is the God of the east, the west, the north, and the south.
131:1.3 (1442.5) ‘Zelfs indien de aarde zou voorbijgaan, zou het luisterrijke aangezicht van de Allerhoogste in majesteit en heerlijkheid blijven bestaan. De Allerhoogste is de eerste en de laatste, het begin en het einde van alle dingen. Er bestaat slechts deze ene God, en zijn naam is Waarheid. God bestaat in en uit zichzelf, en geen toorn of vijandschap wordt in hem gevonden; hij is onsterfelijk en oneindig. Onze God is almachtig en milddadig. Hoewel hij zich op veler- lei wijzen manifesteert, vereren wij slechts God zelf. God weet alles — onze geheimen en onze uitspraken; hij weet ook wat ieder van ons verdient. Zijn macht is tegen alles opgewassen. 131:1.3 (1442.5) “Even if the earth should pass away, the resplendent face of the Supreme would abide in majesty and glory. The Most High is the first and the last, the beginning and the end of everything. There is but this one God, and his name is Truth. God is self-existent, and he is devoid of all anger and enmity; he is immortal and infinite. Our God is omnipotent and bounteous. While he has many manifestations, we worship only God himself. God knows all—our secrets and our proclamations; he also knows what each of us deserves. His might is equal to all things.
131:1.4 (1442.6) ‘God geeft vrede en is een getrouwe beschermer van allen die hem vrezen en hem vertrouwen. Hij schenkt heil aan allen die hem dienen. De ganse schepping bestaat in de kracht van de Allerhoogste. Zijn goddelijke liefde komt voort uit de heiligheid van zijn kracht, en genegenheid wordt geboren uit de macht van zijn grootheid. De Allerhoogste heeft de eenheid van ziel en lichaam verordend en de mens begiftigd met zijn eigen geest. Wat de mens doet, moet tot een einde komen, maar wat de Schepper doet, gaat immer door. Wij doen kennis op door de ervaring, van de mens, maar wijsheid ontlenen wij aan de contemplatie van de Allerhoogste. 131:1.4 (1442.6) “God is a peace giver and a faithful protector of all who fear and trust him. He gives salvation to all who serve him. All creation exists in the power of the Most High. His divine love springs forth from the holiness of his power, and affection is born of the might of his greatness. The Most High has decreed the union of body and soul and has endowed man with his own spirit. What man does must come to an end, but what the Creator does goes on forever. We gain knowledge from the experience of man, but we derive wisdom from the contemplation of the Most High.
131:1.5 (1443.1) ‘God stort regen uit over de aarde, hij doet de zon schijnen op het jonge graan, en hij geeft ons de overvloedige oogst van de goede dingen in dit leven, en eeuwig heil in de toekomstige wereld. Onze God geniet groot gezag; zijn naam is Voortreffelijk en zijn natuur is onpeilbaar. Wanneer ge ziek zijt, is het de Allerhoogste die u geneest. God is vol goedheid jegens alle mensen; wij hebben geen vriend gelijk de Allerhoogste. Zijn barmhartigheid vult alle plaatsen en zijn goedheid omvat alle zielen. De Allerhoogste is onveranderlijk en hij is onze helper in elk uur van nood. Waarheen ge u ook richt om te bidden, daar is het aangezicht van de Allerhoogste en het open oor van onze God. Ge kunt u verbergen voor de mensen, maar niet voor God. God is niet ver van ons; hij is alomtegenwoordig. God vult alle plaatsen en woont in het hart van de mens die ontzag heeft voor zijn heilige naam. De schepping is in de Schepper en de Schepper in zijn schepping. Wij zoeken naar de Allerhoogste en vinden hem dan in ons hart. Ge gaat op zoek naar een goede vriend, en dan ontdekt ge hem in uw ziel. 131:1.5 (1443.1) “God pours rain upon the earth, he causes the sun to shine upon the sprouting grain, and he gives us the abundant harvest of the good things of this life and eternal salvation in the world to come. Our God enjoys great authority; his name is Excellent and his nature is unfathomable. When you are sick, it is the Most High who heals you. God is full of goodness toward all men; we have no friend like the Most High. His mercy fills all places and his goodness encompasses all souls. The Most High is changeless; and he is our helper in every time of need. Wherever you turn to pray, there is the face of the Most High and the open ear of our God. You may hide yourself from men, but not from God. God is not a great distance from us; he is omnipresent. God fills all places and lives in the heart of the man who fears his holy name. Creation is in the Creator and the Creator in his creation. We search for the Most High and then find him in our hearts. You go in quest of a dear friend, and then you discover him within your soul.
131:1.6 (1443.2) ‘De mens die God kent, beschouwt alle mensen als gelijk; zij zijn zijn broeders. De enige beloning van degenen die zelfzuchtig zijn, degenen die hun broeders naar het vlees negeren, is vermoeidheid en lusteloosheid. Zij die hun medemensen liefhebben en rein van hart zijn, zullen God zien. God vergeet nooit oprechtheid. Hij zal hen die eerlijk van hart zijn tot de waarheid leiden, want God is waarheid. 131:1.6 (1443.2) “The man who knows God looks upon all men as equal; they are his brethren. Those who are selfish, those who ignore their brothers in the flesh, have only weariness as their reward. Those who love their fellows and who have pure hearts shall see God. God never forgets sincerity. He will guide the honest of heart into the truth, for God is truth.
131:1.7 (1443.3) ‘Werp de dwaling van u in uw leven en overwin het kwaad door liefde voor de levende waarheid. Vergeld het kwade met het goede in al uw betrekkingen met de mensen. God de Heer is barmhartig en liefdevol: hij is vergevensgezind. Laat ons God liefhebben, want hij heeft ons eerst liefgehad. Door Gods liefde en door zijn barmhartigheid zullen wij gered worden. Arme mensen en rijke mensen zijn broeders, God is hun Vader. Het kwaad dat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat anderen ook niet aan. 131:1.7 (1443.3) “In your lives overthrow error and overcome evil by the love of the living truth. In all your relations with men do good for evil. The Lord God is merciful and loving; he is forgiving. Let us love God, for he first loved us. By God’s love and through his mercy we shall be saved. Poor men and rich men are brothers. God is their Father. The evil you would not have done you, do not to others.
131:1.8 (1443.4) ‘Roep te allen tijde zijn naam aan, en in de mate waarin ge in zijn naam gelooft, zal uw gebed verhoord worden. Welk een grote eer is het de Allerhoogste te eren! Alle werelden en universa vereren de Allerhoogste. Voeg aan al uw gebeden dankzegging toe — stijg op tot aanbidding. Vrome aanbidding schuwt het kwaad en sluit de zonde buiten. Laat ons te allen tijde de naam van de Allerhoogste prijzen. De mens die zijn toevlucht zoekt in de Allerhoog-ste, verbergt zijn gebreken voor het universum. Wanneer ge met een zuiver hart voor God staat, wordt ge onbevreesd voor de ganse schepping. De Allerhoogste is als een liefdevolle vader en moeder; hij heeft ons, zijn kinderen op aarde, werkelijk lief. Onze God zal ons vergeven en onze voetstappen leiden op de weg des heils. Hij zal ons bij de hand nemen en ons tot zich voeren. God redt hen die op hem vertrouwen; hij dwingt de mens niet zijn naam te dienen. 131:1.8 (1443.4) “At all times call upon his name, and as you believe in his name, so shall your prayer be heard. What a great honor it is to worship the Most High! All the worlds and the universes worship the Most High. And with all your prayers give thanks—ascend to worship. Prayerful worship shuns evil and forbids sin. At all times let us praise the name of the Most High. The man who takes shelter in the Most High conceals his defects from the universe. When you stand before God with a clean heart, you become fearless of all creation. The Most High is like a loving father and mother; he really loves us, his children on earth. Our God will forgive us and guide our footsteps into the ways of salvation. He will take us by the hand and lead us to himself. God saves those who trust him; he does not compel man to serve his name.
131:1.9 (1443.5) ‘Indien het geloof in de Allerhoogste in uw hart is gekomen, zult ge gedurende al uw levensdagen vrij van vrees blijven. Erger u niet over de voorspoed der goddelozen; vrees niet hen die boze plannen smeden; laat uw ziel zich afkeren van de zonde en stel uw volle vertrouwen op de God des heils. De vermoeide ziel van de dolende sterveling vindt eeuwige rust in de armen van de Allerhoogste; de wijze mens hongert naar de goddelijke omarming; het aardse kind verlangt naar de veiligheid van de armen van de Universele Vader. De edele mens zoekt naar die hoge staat waar de ziel van de sterveling zich vereent met de geest van de Allerhoogste. God is rechtvaardig: de vruchten die wij niet ontvangen van wat wij in deze wereld hebben geplant, zullen wij in de volgende wereld ontvangen.’ 131:1.9 (1443.5) “If the faith of the Most High has entered your heart, then shall you abide free from fear throughout all the days of your life. Fret not yourself because of the prosperity of the ungodly; fear not those who plot evil; let the soul turn away from sin and put your whole trust in the God of salvation. The weary soul of the wandering mortal finds eternal rest in the arms of the Most High; the wise man hungers for the divine embrace; the earth child longs for the security of the arms of the Universal Father. The noble man seeks for that high estate wherein the soul of the mortal blends with the spirit of the Supreme. God is just: What fruit we receive not from our plantings in this world we shall receive in the next.”
2. Het Judaïsme ^top 2. Judaism ^top
131:2.1 (1444.1) Bij de Kenieten in Palestina werd veel van de leer van Melchizedek behouden, en uit deze geschriften, zoals bewaard en gemodificeerd door de Joden, maakten Jezus en Ganid de volgende selectie: 131:2.1 (1444.1) The Kenites of Palestine salvaged much of the teaching of Melchizedek, and from these records, as preserved and modified by the Jews, Jesus and Ganid made the following selection:
131:2.2 (1444.2) ‘In den beginne schiep God de hemelen en de aarde en alles wat daarin is. En ziet, alles wat hij schiep was zeer goed. De Heer is God; naast hem is er niemand in de hemel boven of op de aarde beneden. Daarom zult ge de Heer uw God liefhebben met uw ganse hart en geheel uw ziel en met al uw kracht. De aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. De hemelen verkondigen de heerlijkheid Gods, en het uitspansel toont het werk zijner handen. Dag na dag uit sprake; nacht na nacht toont kennis. Er is geen spraak of taal waar hun stem niet wordt gehoord. Het werk van de Heer is groot en in wijsheid heeft hij alles gemaakt; de grootheid des Heren is ondoorgrondelijk. Hij kent het aantal der sterren: hij noemt ze alle bij name. 131:2.2 (1444.2) “In the beginning God created the heavens and the earth and all things therein. And, behold, all he created was very good. The Lord, he is God; there is none beside him in heaven above or upon the earth beneath. Therefore shall you love the Lord your God with all your heart and with all your soul and with all your might. The earth shall be full of the knowledge of the Lord as the waters cover the sea. The heavens declare the glory of God, and the firmament shows his handiwork. Day after day utters speech; night after night shows knowledge. There is no speech or language where their voice is not heard. The Lord’s work is great, and in wisdom has he made all things; the greatness of the Lord is unsearchable. He knows the number of the stars; he calls them all by their names.
131:2.3 (1444.3) ‘De kracht van de Heer is groot en zijn begrijpen oneindig. De Heer zegt: “Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan de uwe en mijn gedachten hoger dan uw gedachten.” God openbaart de diepe en verborgen dingen omdat het licht bij hem woont. De Heer is barmhartig en genadig; hij is lankmoedig en overvloeiend van goedheid en waarheid. De Heer is goed en rechtschapen; de zachtmoedigen zal hij leiden in hun oordeel. Proeft en ziet dat de Heer goed is! Gezegend is de mens die God vertrouwt. God is onze toevlucht en sterkte, een zeer nabije hulp in benauwenis. 131:2.3 (1444.3) “The power of the Lord is great and his understanding infinite. Says the Lord: ‘As the heavens are higher than the earth, so are my ways higher than your ways, and my thoughts higher than your thoughts.’ God reveals the deep and secret things because the light dwells with him. The Lord is merciful and gracious; he is long-suffering and abundant in goodness and truth. The Lord is good and upright; the meek will he guide in judgment. Taste and see that the Lord is good! Blessed is the man who trusts God. God is our refuge and strength, a very present help in trouble.
131:2.4 (1444.4) ‘Het mededogen des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid met degenen die hem vrezen, en zijn gerechtigheid zelfs met de kinderen onzer kinderen. De Heer is genadig en vol erbarmen. De Heer is goed voor allen, en zijn tedere barmhartigheid strekt zich uit over zijn ganse schepping; hij heelt de gebrokenen van hart en verbindt hun wonden. Waarheen zal ik gaan voor Gods geest? waarheen zal ik vluchten van Gods tegenwoordigheid? Zo spreekt de Hoge en Verhevene die in de eeuwigheid woont, wiens naam Heilig is: “Ik woon in de hoge en heilige plaats; maar ook bij hem die berouwvol van hart is en nederig van geest!” Niemand kan zich verbergen voor onze God, want hij vult hemel en aarde. Laten de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheugen. Laten alle volken zeggen: de Heer regeert! Zeg Gode dank, want zijn barmhartigheid zal voor immer bestaan. 131:2.4 (1444.4) “The mercy of the Lord is from everlasting to everlasting upon those who fear him and his righteousness even to our children’s children. The Lord is gracious and full of compassion. The Lord is good to all, and his tender mercies are over all his creation; he heals the brokenhearted and binds up their wounds. Whither shall I go from God’s spirit? whither shall I flee from the divine presence? Thus says the High and Lofty One who inhabits eternity, whose name is Holy: ‘I dwell in the high and holy place; also with him who is of a contrite heart and a humble spirit!’ None can hide himself from our God, for he fills heaven and earth. Let the heavens be glad and let the earth rejoice. Let all nations say: The Lord reigns! Give thanks to God, for his mercy endures forever.
131:2.5 (1444.5) ‘De hemelen verkondigen Gods gerechtigheid, en alle volken hebben zijn heerlijkheid gezien. God is het die ons gemaakt heeft, en niet wij; wij zijn zijn volk, de schapen in zijn weide. Zijn barmhartigheid duurt eeuwig en zijn waarheid houdt stand voor alle geslachten. Onze God regeert over de volken. Laat de aarde vervuld zijn met zijn heerlijkheid! O, dat de mensen God mochten prijzen om zijn goedheid en zijn wonderbare gaven aan de mensenkinderen! 131:2.5 (1444.5) “The heavens declare God’s righteousness, and all the people have seen his glory. It is God who has made us, and not we ourselves; we are his people, the sheep of his pasture. His mercy is everlasting, and his truth endures to all generations. Our God is governor among the nations. Let the earth be filled with his glory! O that men would praise the Lord for his goodness and for his wonderful gifts to the children of men!
131:2.6 (1444.6) ‘God heeft de mens een weinig minder dan goddelijk geschapen, en heeft hem gekroond met liefde en barmhartigheid. De Heer kent de weg der rechtschapenen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. De vrees voor de Heer is het begin van de wijsheid; de kennis van de Allerhoogste is begrip. God de Almachtige zegt: “Wandel voor mijn aangezicht en wees volmaakt.” Vergeet niet dat trots aan vernietiging, en een hooghartige geest aan vallen voorafgaat. Hij die zijn eigen geest beheerst, is machtiger dan wie een stad inneemt. De Here God, de Heilige, zegt: “Door terug te keren tot uw geestelijke rust zult ge gered worden; in stilheid en vertrouwen zal uw sterkte zijn. Zij die de Heer verwachten, zullen hun kracht vernieuwen; zij zullen opstijgen met vleugelen als de arenden. Zij zullen hardlopen en niet moe worden; zij zullen wandelen en niet mat worden. De Heer zal u rust geven van uw vrees. De Heer zegt: “Vrees niet, want ik ben met u. Wees niet ontzet, want ik ben uw God. Ik zal u sterken; ik zal u helpen, ja, ik zal u steunen met de rechterhand van mijn gerechtigheid.” 131:2.6 (1444.6) “God has made man a little less than divine and has crowned him with love and mercy. The Lord knows the way of the righteous, but the way of the ungodly shall perish. The fear of the Lord is the beginning of wisdom; the knowledge of the Supreme is understanding. Says the Almighty God: ‘Walk before me and be perfect.’ Forget not that pride goes before destruction and a haughty spirit before a fall. He who rules his own spirit is mightier than he who takes a city. Says the Lord God, the Holy One: ‘In returning to your spiritual rest shall you be saved; in quietness and confidence shall be your strength.’ They who wait upon the Lord shall renew their strength; they shall mount up with wings like eagles. They shall run and not be weary; they shall walk and not be faint. The Lord shall give you rest from your fear. Says the Lord: ‘Fear not, for I am with you. Be not dismayed, for I am your God. I will strengthen you; I will help you; yes, I will uphold you with the right hand of my righteousness.’
131:2.7 (1445.1) ‘God is onze Vader; de Heer is onze verlosser. God heeft de heerscharen van het universum geschapen en hij houdt hen allen in stand. Zijn gerechtigheid is als de bergen en zijn oordeel als de grote diepte. Hij doet ons drinken uit de rivier van zijn vreugden en in zijn licht zullen wij het licht zien. Het is goed de Heer dank te zeggen en de Allerhoogste lof te zingen; om goedertierenheid te verkondigen in de morgen en de goddelijke getrouwheid elke avond. Gods koninkrijk is een eeuwigdurend koninkrijk, en zijn heerschappij houdt stand van geslacht tot geslacht. De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; hij voert mij aan stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel. Hij voert mij op de paden der rechtvaardigheid. Ja, ook al ga ik door het dal van de schaduw des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want God is bij mij. Zeker zullen goedheid en barmhartigheid mij volgen alle dagen mijns levens, en ik zal voor immer in het huis des Heren wonen. 131:2.7 (1445.1) “God is our Father; the Lord is our redeemer. God has created the universal hosts, and he preserves them all. His righteousness is like the mountains and his judgment like the great deep. He causes us to drink of the river of his pleasures, and in his light we shall see light. It is good to give thanks to the Lord and to sing praises to the Most High; to show forth loving-kindness in the morning and the divine faithfulness every night. God’s kingdom is an everlasting kingdom, and his dominion endures throughout all generations. The Lord is my shepherd; I shall not want. He makes me to lie down in green pastures; he leads me beside still waters. He restores my soul. He leads me in the paths of righteousness. Yes, even though I walk through the valley of the shadow of death, I will fear no evil, for God is with me. Surely goodness and mercy shall follow me all the days of my life, and I shall dwell in the house of the Lord forever.
131:2.8 (1445.2) ‘Jahweh is de God van mijn heil; daarom zal ik in de goddelijke naam mijn vertrouwen stellen. Ik zal in de Heer vertrouwen met mijn hele hart; ik zal mij niet op mijn eigen verstand verlaten. In al mijn wegen zal ik hem erkennen en hij zal mijn paden richten. De Heer is getrouw; hij houdt zijn woord jegens hen die hem dienen; de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Indien het u niet goed gaat, is het omdat de zonde voor de deur ligt; de mensen oogsten het kwaad dat zij inploegen en de zonde die zij zaaien. Erger u niet over de boosdoeners. Wanneer ge in uw hart aandacht besteedt aan ongerechtigheid, zal de Heer u niet verhoren; wanneer ge zondigt tegen God, doet ge ook uw eigen ziel onrecht aan. God zal oordelen over het werk van ieder mens, met al wat deze verborgen houdt, hetzij goed, hetzij kwaad. Zoals een mens in zijn hart denkt, zo is hij. 131:2.8 (1445.2) “Yahweh is the God of my salvation; therefore in the divine name will I put my trust. I will trust in the Lord with all my heart; I will lean not upon my own understanding. In all my ways I will acknowledge him, and he shall direct my paths. The Lord is faithful; he keeps his word with those who serve him; the just shall live by his faith. If you do not well, it is because sin lies at the door; men reap the evil they plough and the sin they sow. Fret not yourself because of evildoers. If you regard iniquity in your heart, the Lord will not hear you; if you sin against God, you also wrong your own soul. God will bring every man’s work to judgment with every secret thing, whether it be good or evil. As a man thinks in his heart, so is he.
131:2.9 (1445.3) ‘De Heer is allen nabij die hem aanroepen in oprechtheid en waarheid. Het wenen moge een nacht duren, maar vreugde komt in de morgen. Een vrolijk hart werkt als een goed medicijn. God zal geen goed onthouden aan hen die in oprechtheid wandelen. Vrees God en houd zijn geboden, want dit is de gehele plicht van de mens. Zo spreekt de Heer die de hemelen heeft geschapen en de aarde geformeerd: “Er is geen God naast mij, een rechtvaardig God en een heiland. Zie op mij en wordt behouden, gij alle einden der aarde. Indien ge mij zoekt, zult ge mij vinden, indien ge mij zoekt met heel uw hart.” De zachtmoedigen zullen de aarde beërven en zich verlustigen in een overvloed van vrede. Wie ongerechtigheid zaait, zal rampspoed oogsten; zij die wind zaaien, zullen storm oogsten. 131:2.9 (1445.3) “The Lord is near all who call upon him in sincerity and in truth. Weeping may endure for a night, but joy comes in the morning. A merry heart does good like a medicine. No good thing will God withhold from those who walk uprightly. Fear God and keep his commandments, for this is the whole duty of man. Thus says the Lord who created the heavens and who formed the earth: ‘There is no God beside me, a just God and a savior. Look to me and be saved, all the ends of the earth. If you seek me, you shall find me if you search for me with all your heart.’ The meek shall inherit the earth and shall delight themselves in the abundance of peace. Whoever sows iniquity shall reap calamity; they who sow the wind shall reap the whirlwind.
131:2.10 (1445.4) ‘“Komt dan, en laat ons samen redeneren” zegt de Heer, “al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Maar de goddelozen hebben geen vrede; het zijn uw eigen zonden die u het goede hebben onthouden. God is de gezondheid van mijn gelaat en de vreugde van mijn ziel. De eeuwige God is mijn sterkte; hij is onze verblijfplaats en onder ons zijn eeuwige armen. De Heer is nabij hen die gebroken zijn van hart; hij redt allen die een kindgelijke geest hebben. Vele zijn de bezoekingen van de rechtvaardige, maar de Heer bevrijdt hem uit die alle. Wentel uw weg op de Heer — vertrouw hem — en hij zal het doen gebeuren. Hij die in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal steeds verkeren in de schaduw van de Almachtige. 131:2.10 (1445.4) “‘Come now, let us reason together,’ says the Lord, ‘Though your sins be as scarlet, they shall be as white as snow. Though they be red like crimson, they shall be as wool.’ But there is no peace for the wicked; it is your own sins which have withheld the good things from you. God is the health of my countenance and the joy of my soul. The eternal God is my strength; he is our dwelling place, and underneath are the everlasting arms. The Lord is near to those who are brokenhearted; he saves all who have a childlike spirit. Many are the afflictions of the righteous man, but the Lord delivers him out of them all. Commit your way to the Lord—trust him—and he will bring it to pass. He who dwells in the secret place of the Most High shall abide under the shadow of the Almighty.
131:2.11 (1445.5) ‘Heb uw naaste lief als u zelf; koester geen wrok tegen wie dan ook. Waarvan ge zelf een afkeer hebt, doe dat niet een ander aan. Heb uw broeder lief, want de Heer heeft gezegd: “Ik zal mijn kinderen vrijelijk liefhebben”. Het pad van de rechtvaardige is als een stralend licht dat steeds helderder schijnt tot aan de dag der volmaaktheid. Zij die wijs zijn, zullen stralen als de helderheid van het firmament en zij die velen tot rechtvaardigheid brengen als de sterren, tot in eeuwigheid. Laat de boze zijn kwade weg verlaten en de onrechtvaardige zijn opstandige gedachten opgeven. De Heer zegt: “Laat hen tot mij wederkeren, en ik zal hun barmhartigheid betonen; ik zal overvloedig vergeving schenken.” 131:2.11 (1445.5) “Love your neighbor as yourself; bear a grudge against no man. Whatsoever you hate do to no man. Love your brother, for the Lord has said: ‘I will love my children freely.’ The path of the just is as a shining light which shines more and more until the perfect day. They who are wise shall shine as the brightness of the firmament and they who turn many to righteousness as the stars forever and ever. Let the wicked forsake his evil way and the unrighteous man his rebellious thoughts. Says the Lord: ‘Let them return to me, and I will have mercy on them; I will abundantly pardon.’
131:2.12 (1446.1) ‘God, de Schepper van hemel en aarde, spreekt aldus: “Grote vrede hebben zij die mijn wet liefhebben. Mijn geboden zijn: Ge zult mij liefhebben met uw ganse hart; ge zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben; ge zult mijn naam niet ijdel gebruiken; gedenk de Sabbatdag om die te heiligen; eert uw vader en moeder; ge zult niet doden; ge zult geen overspel plegen; ge zult niet stelen; ge zult geen valse getuigenis geven; ge zult niet begeren.” 131:2.12 (1446.1) “Says God, the creator of heaven and earth: ‘Great peace have they who love my law. My commandments are: You shall love me with all your heart; you shall have no gods before me; you shall not take my name in vain; remember the Sabbath day to keep it holy; honor your father and mother; you shall not kill; you shall not commit adultery; you shall not steal; you shall not bear false witness; you shall not covet.’
131:2.13 (1446.2) ‘En tot allen die de Heer boven alles liefhebben en hun naasten als zichzelf, spreekt de God des hemels aldus: “Ik zal u vrijkopen uit het graf; ik zal u redden van de dood. Ik zal rechtvaardig doch ook barmhartig zijn jegens uw kinderen. Heb ik niet gesproken van mijn kinderen op aarde, gij zijt zonen van de levende God? Heb ik u niet geroepen om te worden zoals ik en eeuwig bij mij in het Paradijs te wonen?”’ 131:2.13 (1446.2) “And to all who love the Lord supremely and their neighbors like themselves, the God of heaven says: ‘I will ransom you from the grave; I will redeem you from death. I will be merciful to your children, as well as just. Have I not said of my creatures on earth, you are the sons of the living God? And have I not loved you with an everlasting love? Have I not called you to become like me and to dwell forever with me in Paradise?’”
3. Het Boeddhisme ^top 3. Buddhism ^top
131:3.1 (1446.3) Ganid was geschokt toen hij ontdekte hoe weinig het scheelde of het Boeddhisme was een grootse en schone godsdienst zonder God, zonder een persoonlijke, universele Godheid. Hij vond echter wel enige vermeldingen van bepaalde vroegere geloofsovertuigingen, welke iets van de invloed lieten zien van het onderricht van de zendelingen van Melchizedek die hun werk in India zelfs tot aan de tijd van Boeddha hadden voortgezet. Jezus en Ganid verzamelden de volgende uitspraken uit de Boeddhistische literatuur: 131:3.1 (1446.3) Ganid was shocked to discover how near Buddhism came to being a great and beautiful religion without God, without a personal and universal Deity. However, he did find some record of certain earlier beliefs which reflected something of the influence of the teachings of the Melchizedek missionaries who continued their work in India even to the times of Buddha. Jesus and Ganid collected the following statements from the Buddhist literature:
131:3.2 (1446.4) ‘Uit een rein hart zal blijdschap uitgaan naar de Oneindige; geheel mijn wezen zal tot rust komen door deze bovensterfelijke vreugde. Mijn ziel is vervuld van tevredenheid en mijn hart vloeit over van de zaligheid van het vredige vertrouwen. Ik ben niet bevreesd; ik ben vrij van angst. Ik verblijf in geborgenheid en mijn vijanden kunnen mij niet verontrusten. Ik ben tevreden met de vruchten van mijn vertrouwen. Ik heb gemerkt dat de toegangsweg tot de Onsterfelijke gemakkelijk te bereiken is. Ik bid om geloof om mij op de lange reis staande te houden; ik weet dat het geloof van boven mij niet in de steek zal laten. Ik weet dat het mijn broeders goed zal gaan wanneer zij vervuld worden van het geloof in de Onsterfelijke, het geloof dat bescheidenheid, oprechtheid, wijsheid, moed, kennis, en volharding schept. Laten wij de droefheid verzaken en de vrees afleggen. Laten wij ons door het geloof de ware rechtschapenheid eigen maken en de echte mannelijkheid. Laten wij leren na te denken over rechtvaardigheid en barmhartigheid. Het geloof is de ware rijkdom van de mens; het is de gave van deugd en heerlijkheid. 131:3.2 (1446.4) “Out of a pure heart shall gladness spring forth to the Infinite; all my being shall be at peace with this supermortal rejoicing. My soul is filled with content, and my heart overflows with the bliss of peaceful trust. I have no fear; I am free from anxiety. I dwell in security, and my enemies cannot alarm me. I am satisfied with the fruits of my confidence. I have found the approach to the Immortal easy of access. I pray for faith to sustain me on the long journey; I know that faith from beyond will not fail me. I know my brethren will prosper if they become imbued with the faith of the Immortal, even the faith that creates modesty, uprightness, wisdom, courage, knowledge, and perseverance. Let us forsake sorrow and disown fear. By faith let us lay hold upon true righteousness and genuine manliness. Let us learn to meditate on justice and mercy. Faith is man’s true wealth; it is the endowment of virtue and glory.
131:3.3 (1446.5) ‘Ongerechtigheid is verachtelijk, en zonde is laag. Het kwaad is vernederend, of het nu in gedachten wordt gekoesterd, of in daden wordt uitgewerkt. Pijn en smart volgen op de weg des kwaads, zoals het stof de wind volgt. Geluk en gemoedsrust volgen reine gedachten en deugdzaam leven, zoals de schaduw de substantie van materiële dingen volgt. Het kwaad is de vrucht van verkeerd gericht denken. Het is kwaad om zonde te zien waar geen zonde is; om geen zonde te zien waar wel zonde is. Het kwaad is het pad van de onware leerstellingen. Zij die het kwaad vermijden door de dingen te zien zoals ze zijn, worden vreugde deelachtig door aldus de waarheid te omhelzen. Maak een eind aan uw ellende door de zonde te verafschuwen. Wanneer ge opziet naar de Edele, wend u dan van ganser harte van de zonde af. Verdedig het kwaad niet; verontschuldig de zonde niet. Door uw pogingen om zonden van het verleden weer goed te maken, krijgt ge kracht om de neiging tot zonde in de toekomst te weerstaan. Zelfbeheersing wordt geboren uit berouw. Laat geen zonde onbeleden voor de Edele. 131:3.3 (1446.5) “Unrighteousness is contemptible; sin is despicable. Evil is degrading, whether held in thought or wrought out in deeds. Pain and sorrow follow in the path of evil as the dust follows the wind. Happiness and peace of mind follow pure thinking and virtuous living as the shadow follows the substance of material things. Evil is the fruit of wrongly directed thinking. It is evil to see sin where there is no sin; to see no sin where there is sin. Evil is the path of false doctrines. Those who avoid evil by seeing things as they are gain joy by thus embracing the truth. Make an end of your misery by loathing sin. When you look up to the Noble One, turn away from sin with a whole heart. Make no apology for evil; make no excuse for sin. By your efforts to make amends for past sins you acquire strength to resist future tendencies thereto. Restraint is born of repentance. Leave no fault unconfessed to the Noble One.
131:3.4 (1447.1) ‘Opgewektheid en blijdschap zijn de beloning voor goede daden ter ere van de Onsterfelijke. Niemand kan u beroven van de vrijheid van uw eigen denken. Wanneer het geloof van uw religie uw hart heeft vrijgemaakt, wanneer het bewustzijn bestendig en onwrikbaar is geworden als een berg, dan zal de vrede der ziel rustig stromen als een rivier. Zij die zeker zijn van hun verlossing, zijn voor altijd vrij van wellust, afgunst, haat en de waandenkbeelden van de rijkdom. Hoewel het geloof de energie is van het hogere leven, moet ge desniettemin uw eigen verlossing met volharding tot stand brengen. Indien ge er zeker van wilt zijn dat ge uiteindelijk verlost zult worden, zorg er dan voor dat ge oprecht tracht alle gerechtigheid te volbrengen. Kweek de verzekerdheid des harten aan die uit uw innerlijk voortkomt, en begin zo de extase te voelen van de eeuwige verlossing. 131:3.4 (1447.1) “Cheerfulness and gladness are the rewards of deeds well done and to the glory of the Immortal. No man can rob you of the liberty of your own mind. When the faith of your religion has emancipated your heart, when the mind, like a mountain, is settled and immovable, then shall the peace of the soul flow tranquilly like a river of waters. Those who are sure of salvation are forever free from lust, envy, hatred, and the delusions of wealth. While faith is the energy of the better life, nevertheless, must you work out your own salvation with perseverance. If you would be certain of your final salvation, then make sure that you sincerely seek to fulfill all righteousness. Cultivate the assurance of the heart which springs from within and thus come to enjoy the ecstasy of eternal salvation.
131:3.5 (1447.2) ‘Geen religieus mens kan verwachten de verlichting der onsterfelijke wijsheid te bereiken indien hij volhardt in luiheid, traagheid, zwakheid, werkeloosheid, schaamteloosheid en zelfzucht. Maar hij die bedachtzaam is, verstandig overwegend, nadenkend, vurig en ernstig, kan — zelfs terwijl hij nog op aarde leeft — de allerhoogste verlichting van de vrede en vrijheid der goddelijke wijsheid bereiken. Bedenk wel, iedere daad zal zijn beloning ontvangen. Het kwaad loopt uit op leed en zonde eindigt in pijn. Vreugde en geluk komen voort uit een goed leven. Zelfs de boosdoener geniet nog een termijn van respijt voordat de tijd aanbreekt waarin zijn boze daden tot hun volle wasdom komen, maar de volle oogst van het kwaad moet onvermijdelijk plaatsvinden. Laat niemand licht over de zonde denken en in zijn hart zeggen: “De straf voor slecht handelen zal mij niet treffen.” Wat gij doet, zal ook aan u gedaan worden, wanneer de wijsheid haar oordeel velt. Onrecht, uw medemensen aangedaan, zal op uw eigen hoofd neerkomen. Het schepsel kan het lot van zijn eigen daden niet ontkomen. 131:3.5 (1447.2) “No religionist may hope to attain the enlightenment of immortal wisdom who persists in being slothful, indolent, feeble, idle, shameless, and selfish. But whoso is thoughtful, prudent, reflective, fervent, and earnest—even while he yet lives on earth—may attain the supreme enlightenment of the peace and liberty of divine wisdom. Remember, every act shall receive its reward. Evil results in sorrow and sin ends in pain. Joy and happiness are the outcome of a good life. Even the evildoer enjoys a season of grace before the time of the full ripening of his evil deeds, but inevitably there must come the full harvest of evil-doing. Let no man think lightly of sin, saying in his heart: ‘The penalty of wrongdoing shall not come near me.’ What you do shall be done to you, in the judgment of wisdom. Injustice done to your fellows shall come back upon you. The creature cannot escape the destiny of his deeds.
131:3.6 (1447.3) ‘De dwaas heeft in zijn hart gezegd: “Het kwaad zal mij niet overkomen;” maar veiligheid wordt slechts gevonden wanneer de ziel gaarne terechtgewezen wordt en het denken wijsheid zoekt. De wijze mens is een nobele ziel die vriendelijk blijft temidden van zijn vijanden, rustig in de roerige menigte, en edelmoedig temidden van de inhaligen. Eigenliefde is als onkruid op een voortreffelijke akker. Zelfzucht brengt smart; voortdurende bezorgdheid is dodelijk. Het getemde bewustzijn brengt geluk voort. De grootste krijgsman is hij die zichzelf overwint en onderwerpt. Zelfbeteugeling is goed in alles. Een beter mens is alleen hij die prijs stelt op deugd en zijn plicht betracht. Laat u niet door toorn en haat overmeesteren. Spreek over niemand op hardvochtige wijze. Tevredenheid is de grootste rijkdom. Wat op een wijze manier geschonken wordt, is welbewaard. Doe anderen niet aan wat ge niet wilt dat u aangedaan wordt. Vergeld het kwade met het goede; overwin het kwade met het goede. 131:3.6 (1447.3) “The fool has said in his heart, ‘Evil shall not overtake me’; but safety is found only when the soul craves reproof and the mind seeks wisdom. The wise man is a noble soul who is friendly in the midst of his enemies, tranquil among the turbulent, and generous among the grasping. Love of self is like weeds in a goodly field. Selfishness leads to grief; perpetual care kills. The tamed mind yields happiness. He is the greatest of warriors who overcomes and subdues himself. Restraint in all things is good. He alone is a superior person who esteems virtue and is observant of his duty. Let not anger and hate master you. Speak harshly of no one. Contentment is the greatest wealth. What is given wisely is well saved. Do not to others those things you would not wish done to you. Pay good for evil; overcome evil with the good.
131:3.7 (1447.4) ‘Een rechtvaardige ziel is begerenswaardiger dan de heerschappij over de ganse aarde. De onsterfelijkheid is het einddoel van oprechtheid; de dood is het einde van een achteloos leven. Zij die het leven ernstig nemen, sterven niet; zij die achteloos zijn, zijn reeds dood. Gezegend zijn zij die inzicht hebben in de staat van onsterfelijkheid. Zij die de levenden folteren, zullen moeilijk geluk kunnen vinden na de dood. De onzelfzuchtigen gaan ten hemel, waar zij zich verblijden in de gelukzaligheid van een oneindige milddadigheid en waar zij blijven groeien in edele weldadigheid. Iedere sterveling die rechtschapen denkt, nobel spreekt en onzelfzuchtig handelt, zal niet alleen hier, gedurende dit korte leven, het genoegen smaken van deugd en kloekheid, maar zal ook na de ontbinding van zijn lichaam de vreugden des hemels blijven smaken.’ 131:3.7 (1447.4) “A righteous soul is more to be desired than the sovereignty of all the earth. Immortality is the goal of sincerity; death, the end of thoughtless living. Those who are earnest die not; the thoughtless are dead already. Blessed are they who have insight into the deathless state. Those who torture the living will hardly find happiness after death. The unselfish go to heaven, where they rejoice in the bliss of infinite liberality and continue to increase in noble generosity. Every mortal who thinks righteously, speaks nobly, and acts unselfishly shall not only enjoy virtue here during this brief life but shall also, after the dissolution of the body, continue to enjoy the delights of heaven.”
4. Het Hindoeïsme ^top 4. Hinduism ^top
131:4.1 (1447.5) De zendelingen van Melchizedek brachten overal waar ze heen trokken de leer van de ene God met zich mee. Veel van deze monotheïstische leerstellingen werden samen met andere, vroegere opvattingen, opgenomen in de latere onderrichtingen van het Hindoeïsme. Jezus en Ganid maakten hieruit de volgende uittreksels: 131:4.1 (1447.5) The missionaries of Melchizedek carried the teachings of the one God with them wherever they journeyed. Much of this monotheistic doctrine, together with other and previous concepts, became embodied in the subsequent teachings of Hinduism. Jesus and Ganid made the following excerpts:
131:4.2 (1448.1) ‘Hij is de grote God, in alle opzichten allerhoogst. Hij is de Heer die alles omvat. Hij is de schepper en beheerser van het universum van universa. God is één God; hij is alleen en uit zichzelf: hij is de enige. En deze ene God is onze Maker en de laatste bestemming van de ziel. De schittering van de Allerhoogste gaat alle beschrijving te boven; hij is het Licht der Lichten. Ieder hart en iedere wereld wordt verlicht door dit goddelijk licht. God is onze beschermer — hij staat zijn schepselen terzijde — en zij die hem leren kennen, worden onsterfelijk. God is de grote bron van energie; hij is de Grote Ziel. Hij voert universele heerschappij over allen. Deze ene God is liefdevol, glorierijk en aanbiddelijk. Onze God is oppermachtig en woont in het allerhoogste verblijf. Deze ware Persoon is eeuwig en goddelijk; hij is de eerste Heer des hemels. Alle profeten hebben hem aangeroepen en hij heeft zich aan ons geopenbaard. Hem vereren wij. O, Allerhoogste Persoon, bron der wezens, Heer der schepping, en regeerder van het universum, openbaar aan ons, uw schepselen, de kracht waardoor gij blijvend immanent zijt! God heeft de zon en de sterren gemaakt; hij is helder en zuiver en bestaat in en uit zichzelf. Zijn eeuwige kennis is goddelijk wijs. De Eeuwige is niet toegankelijk voor het kwaad. Aangezien het universum uit God is ontstaan, is het gepast dat hij het ook regeert. Hij is de oorzaak der schepping en daarom zijn alle dingen in hem gegrondvest. 131:4.2 (1448.1) “He is the great God, in every way supreme. He is the Lord who encompasses all things. He is the creator and controller of the universe of universes. God is one God; he is alone and by himself; he is the only one. And this one God is our Maker and the last destiny of the soul. The Supreme One is brilliant beyond description; he is the Light of Lights. Every heart and every world is illuminated by this divine light. God is our protector—he stands by the side of his creatures—and those who learn to know him become immortal. God is the great source of energy; he is the Great Soul. He exercises universal lordship over all. This one God is loving, glorious, and adorable. Our God is supreme in power and abides in the supreme abode. This true Person is eternal and divine; he is the primal Lord of heaven. All the prophets have hailed him, and he has revealed himself to us. We worship him. O Supreme Person, source of beings, Lord of creation, and ruler of the universe, reveal to us, your creatures, the power whereby you abide immanent! God has made the sun and the stars; he is bright, pure, and self-existent. His eternal knowledge is divinely wise. The Eternal is unpenetrated by evil. Inasmuch as the universe sprang from God, he does rule it appropriately. He is the cause of creation, and hence are all things established in him.
131:4.3 (1448.2) ‘God is de zekere toevlucht voor ieder goed mens in nood; de Onsterfelijke zorgt voor de ganse mensheid. God is een sterke verlosser en zijn vriendelijkheid is vol genade. Hij is een liefdevolle beschermer, een gezegend verdediger. De Heer spreekt: “Ik woon in hun eigen ziel als een lamp van wijsheid. Ik ben de luister van de luisterrijken en de goedheid van de goeden. Waar twee of drie tezamen komen, daar ben ik eveneens!” Het schepsel kan niet ontkomen aan de tegenwoordigheid van de Schepper. De Heer telt zelfs het onophoudelijk knipperen van de ogen van iedere sterveling; en wij vereren dit goddelijke Wezen als onze onafscheidelijke metgezel. Hij heeft de overhand over alles, is milddadig, alomtegenwoordig en oneindig vriendelijk. De Heer regeert over ons, hij is onze schuilplaats en onze hoogste bestuurder, en zijn oer-geest woont in de ziel van de sterveling. De Eeuwige Getuige van ondeugd en deugd woont in ’s mensen hart. Laten wij lang nadenken over de aanbiddelijke en goddelijke Levenbrenger; laat zijn geest onze gedachten volledig besturen. Leid ons uit deze onwerkelijke wereld tot de werkelijke! Leid ons uit de duisternis tot het licht! Leid ons uit de dood tot de onsterfelijkheid! 131:4.3 (1448.2) “God is the sure refuge of every good man when in need; the Immortal One cares for all mankind. God’s salvation is strong and his kindness is gracious. He is a loving protector, a blessed defender. Says the Lord: ‘I dwell within their own souls as a lamp of wisdom. I am the splendor of the splendid and the goodness of the good. Where two or three gather together, there am I also.’ The creature cannot escape the presence of the Creator. The Lord even counts the ceaseless winking of every mortal’s eyes; and we worship this divine Being as our inseparable companion. He is all-prevailing, bountiful, omnipresent, and infinitely kind. The Lord is our ruler, shelter, and supreme controller, and his primeval spirit dwells within the mortal soul. The Eternal Witness to vice and virtue dwells within man’s heart. Let us long meditate on the adorable and divine Vivifier; let his spirit fully direct our thoughts. From this unreal world lead us to the real! From darkness lead us to the light! From death guide us to immortality!
131:4.4 (1448.3) ‘Laten wij de Eeuwige aanbidden met een hart gereinigd van alle haat. Onze God is de Heer van gebed; hij hoort het roepen van zijn kinderen. Laten alle mensen hun wil aan hem onderwerpen, aan hem, de Vastberadene. Laten wij ons verheugen in de mildheid van de Heer des gebeds. Maak het gebed tot uw intiemste vriend en aanbid hem die uw ziel ondersteunt. “Indien gij mij slechts in liefde wilt aanbidden,” zegt de Eeuwige, “zal ik u de wijsheid schenken om mij te bereiken, want hun aanbidding van mij is de deugd en kracht die alle schepselen gemeen hebben.” God geeft licht aan hen die droefgeestig zijn en kracht aan hen die zijn uitgeput. Daar God onze sterke vriend is, zijn wij niet meer bevreesd. Wij prijzen de naam van de nimmer overwonnen Overwinnaar. Wij aanbidden hem omdat hij ’s mensen trouwe en eeuwige helper is. God is onze veilige leider en onfeilbare leidsman. Hij is de grote voortbrenger van hemel en aarde, en hij bezit onbeperkte energie en oneindige wijsheid. Zijn pracht is verheven en zijn schoonheid is goddelijk. Hij is de allerhoogste toevlucht voor het universum en de onveranderlijke behoeder van de eeuwige wet. Onze God is de Heer des levens en de Trooster van alle mensen; hij heeft de mensheid lief en is de helper van hen die in nood verkeren. Hij is de schenker van ons leven en de Goede Herder van de mensen die zijn kudde vormen. God is onze vader, broeder en vriend. En wij verlangen ernaar deze God in ons innerlijk te kennen. 131:4.4 (1448.3) “With our hearts purged of all hate, let us worship the Eternal. Our God is the Lord of prayer; he hears the cry of his children. Let all men submit their wills to him, the Resolute. Let us delight in the liberality of the Lord of prayer. Make prayer your inmost friend and worship your soul’s support. ‘If you will but worship me in love,’ says the Eternal, ‘I will give you the wisdom to attain me, for my worship is the virtue common to all creatures.’ God is the illuminator of the gloomy and the power of those who are faint. Since God is our strong friend, we have no more fear. We praise the name of the never-conquered Conqueror. We worship him because he is man’s faithful and eternal helper. God is our sure leader and unfailing guide. He is the great parent of heaven and earth, possessed of unlimited energy and infinite wisdom. His splendor is sublime and his beauty divine. He is the supreme refuge of the universe and the changeless guardian of everlasting law. Our God is the Lord of life and the Comforter of all men; he is the lover of mankind and the helper of those who are distressed. He is our life giver and the Good Shepherd of the human flocks. God is our father, brother, and friend. And we long to know this God in our inner being.
131:4.5 (1448.4) ‘Wij hebben geleerd geloof te verwerven door het vurig verlangen van ons hart. Wij hebben wijsheid bereikt door onze zinnen te beheersen, en door wijsheid hebben wij vrede ervaren in de Allerhoogste. Hij die vervuld is van geloof, aanbidt waarlijk wanneer zijn innerlijk zelf verdiept is in God. Onze God draagt de hemelen als een mantel; hij bewoont ook de andere zes zich wijd uitspreidende universa. Hij is oppermachtig over allen en in allen. Wij smeken de Heer om vergeving van al onze overtredingen jegens onze broeders; en indien onze vriend ons iets heeft misdaan, zullen wij hem dit gaarne kwijtschelden. Onze geest verafschuwt alle kwaad; bevrijd ons daarom, o Heer, van alle smet van zonde. Wij bidden tot God als vertrooster, beschermer en redder — iemand die ons liefheeft. 131:4.5 (1448.4) “We have learned to win faith by the yearning of our hearts. We have attained wisdom by the restraint of our senses, and by wisdom we have experienced peace in the Supreme. He who is full of faith worships truly when his inner self is intent upon God. Our God wears the heavens as a mantle; he also inhabits the other six wide-spreading universes. He is supreme over all and in all. We crave forgiveness from the Lord for all of our trespasses against our fellows; and we would release our friend from the wrong he has done us. Our spirit loathes all evil; therefore, O Lord, free us from all taint of sin. We pray to God as a comforter, protector, and savior—one who loves us.
131:4.6 (1449.1) ‘De geest van de Bewaarder van het Universum komt binnen in de ziel van het eenvoudige schepsel. Die mens is wijs die de ene God aanbidt. Zij die naar volmaaktheid streven, moeten inderdaad de Allerhoogste Heer kennen. Hij die de gelukzalige veiligheid van de Allerhoogste kent, is nimmer bevreesd, want de Allerhoogste spreekt tot hen die hem dienen: “Vrees niet, want ik ben met u.” De God der voorzienigheid is onze Vader. God is waarheid. En het is het verlangen van God dat zijn schepselen hem begrijpen — de waarheid ten volle leren kennnen. Waarheid is eeuwig: zij houdt het universum in stand. Ons allerhoogste verlangen moet de vereniging met de Allerhoogste zijn. De Grote Bestuurder is de verwekker van alle dingen — alles ontwikkelt zich uit hem. Dit is de samenvatting van onze verplichtingen: laat niemand een ander aandoen wat hemzelf tegen de borst zou stuiten; koester geen wrok, sla hem niet die u slaat, overwin toorn met barmhartigheid en versla haat door welwillendheid. En dit alles moeten wij doen omdat God een goede vriend en genadige vader is, die al onze aardse overtredingen vergeeft. 131:4.6 (1449.1) “The spirit of the Universe Keeper enters the soul of the simple creature. That man is wise who worships the One God. Those who strive for perfection must indeed know the Lord Supreme. He never fears who knows the blissful security of the Supreme, for the Supreme says to those who serve him, ‘Fear not, for I am with you.’ The God of providence is our Father. God is truth. And it is the desire of God that his creatures should understand him—come fully to know the truth. Truth is eternal; it sustains the universe. Our supreme desire shall be union with the Supreme. The Great Controller is the generator of all things—all evolves from him. And this is the sum of duty: Let no man do to another what would be repugnant to himself; cherish no malice, smite not him who smites you, conquer anger with mercy, and vanquish hate by benevolence. And all this we should do because God is a kind friend and a gracious father who remits all our earthly offenses.
131:4.7 (1449.2) ‘God is onze Vader, de aarde onze moeder, en het universum onze geboorteplaats. Zonder God is de ziel een gevangene: God te kennen bevrijdt de ziel. Door na te denken over God, door vereniging met hem, ontstaat er bevrijding van de illusies van het kwaad en ultieme verlossing van alle materiële boeien. Wanneer de mens de ruimte zal oprollen als een stuk leer, dan zal het kwaad ten einde komen omdat de mens God gevonden heeft. O God, red ons van het drievoudig verderf van de hel — wellust, toorn en hebzucht! O ziel, gord u aan voor de geest-worsteling der onsterfelijkheid! Wanneer het sterfelijk leven ten einde loopt, aarzel dan niet dit lichaam los te laten voor een passender, schonere gestalte, en te ontwaken in de gebieden van de Allerhoogste en Onsterfelijke, waar geen vrees, smart, honger, dorst, of dood bestaat. God te kennen betekent de banden des doods verbreken. De ziel die God kent, stijgt in het universum omhoog zoals de room op de melk komt bovendrijven. Wij aanbidden God die alles bewerkt, de Grote Ziel die immer zetelt in het hart van zijn schepselen. En zij die weten dat God ten troon zit in het menselijk hart, zijn voorbestemd om te worden zoals hij is — onsterfelijk. Het kwaad moet worden achtergelaten in deze wereld, maar deugd volgt de ziel ten hemel. 131:4.7 (1449.2) “God is our Father, the earth our mother, and the universe our birthplace. Without God the soul is a prisoner; to know God releases the soul. By meditation on God, by union with him, there comes deliverance from the illusions of evil and ultimate salvation from all material fetters. When man shall roll up space as a piece of leather, then will come the end of evil because man has found God. O God, save us from the threefold ruin of hell—lust, wrath, and avarice! O soul, gird yourself for the spirit struggle of immortality! When the end of mortal life comes, hesitate not to forsake this body for a more fit and beautiful form and to awake in the realms of the Supreme and Immortal, where there is no fear, sorrow, hunger, thirst, or death. To know God is to cut the cords of death. The God-knowing soul rises in the universe like the cream appears on top of the milk. We worship God, the all-worker, the Great Soul, who is ever seated in the heart of his creatures. And they who know that God is enthroned in the human heart are destined to become like him—immortal. Evil must be left behind in this world, but virtue follows the soul to heaven.
131:4.8 (1449.3) ‘Alleen de bozen zeggen: het universum kent noch waarheid, noch een regeerder: het is alleen bedoeld voor onze lusten. Zulke zielen worden misleid door de kleinheid van hun verstand. Ze geven zichzelf over aan het genot van hun lusten en ontzeggen hun ziel de vreugden der deugd en de genoegens der rechtschapenheid. Wat kan groter zijn dan te ervaren verlost te worden van de zonde? De mens die de Allerhoogste heeft gezien, is onsterfelijk. ’s Mensen vrienden naar het vlees kunnen de dood niet overleven; slechts de deugd gaat aan ’s mensen zijde wanneer hij verder reist naar de blijde en zonnige velden van het Paradijs.’ 131:4.8 (1449.3) “It is only the wicked who say: The universe has neither truth nor a ruler; it was only designed for our lusts. Such souls are deluded by the smallness of their intellects. They thus abandon themselves to the enjoyment of their lusts and deprive their souls of the joys of virtue and the pleasures of righteousness. What can be greater than to experience salvation from sin? The man who has seen the Supreme is immortal. Man’s friends of the flesh cannot survive death; virtue alone walks by man’s side as he journeys ever onward toward the gladsome and sunlit fields of Paradise.”
5. De Leer van Zarathustra ^top 5. Zoroastrianism ^top
131:5.1 (1449.4) Zarathustra stond zelf in rechtstreeks contact met de afstammelingen van de vroegere Melchizedek-zendelingen, en hun leer van de ene God kreeg een centrale plaats in de religie die hij in Perzië stichtte. Geen enkele religie uit die tijd, met uitzondering van de Joodse, bevatte meer van deze leringen uit Salem. Uit de geschriften van deze religie maakte Ganid de volgende uittreksels: 131:5.1 (1449.4) Zoroaster was himself directly in contact with the descendants of the earlier Melchizedek missionaries, and their doctrine of the one God became a central teaching in the religion which he founded in Persia. Aside from Judaism, no religion of that day contained more of these Salem teachings. From the records of this religion Ganid made the following excerpts:
131:5.2 (1450.1) ‘Alle dingen komen van en behoren toe aan de Ene God — aan hem die alwijs, goed, rechtvaardig, heilig, luisterrijk en glorievol is. Deze, onze God, is de bron van alle licht en glans. Hij is de Schepper, de God van alle goede doeleinden, en de beschermer van de gerechtigheid van het universum. Het is wijs om in het leven te handelen in overeenstemming met de geest van waarheid. God is alziend, en hij slaat zowel de slechte daden van de boze gade, als de goede werken van de rechtvaardige; onze God neemt alle dingen in een oogwenk waar. Zijn aanraking is de aanraking die geneest. De Heer is een almachtig weldoener. God strekt zijn weldoende hand uit over de rechtvaardige alsook over de boze. God heeft de wereld gegrondvest en het loon voor het goede en het kwade verordineerd. De alwijze God heeft onsterfelijkheid beloofd aan de vrome zielen die rein van gedachten zijn en rechtschapen handelen. Dat waarnaar uw allerhoogst verlangen uitgaat, dat zult ge zijn. Het licht van de zon is als wijsheid voor hen die God ontwaren in het universum. 131:5.2 (1450.1) “All things come from, and belong to, the One God—all-wise, good, righteous, holy, resplendent, and glorious. This, our God, is the source of all luminosity. He is the Creator, the God of all good purposes, and the protector of the justice of the universe. The wise course in life is to act in consonance with the spirit of truth. God is all-seeing, and he beholds both the evil deeds of the wicked and the good works of the righteous; our God observes all things with a flashing eye. His touch is the touch of healing. The Lord is an all-powerful benefactor. God stretches out his beneficent hand to both the righteous and the wicked. God established the world and ordained the rewards for good and for evil. The all-wise God has promised immortality to the pious souls who think purely and act righteously. As you supremely desire, so shall you be. The light of the sun is as wisdom to those who discern God in the universe.
131:5.3 (1450.2) ‘Prijs God door het welbehagen te zoeken van Hem die Wijs is. Vereer de God des lichts door blijmoedig op de paden te wandelen die door zijn geopenbaarde religie zijn verordineerd. Er is maar één Allerhoogste God, de Heer der Lichten. Wij vereren hem die de wateren gemaakt heeft, de planten, de dieren, de aarde en de hemelen. Onze God is de Heer, groot in weldadigheid. Wij vereren de allerschoonste, de weldadige Onsterfelijke, bekleed met eeuwig licht. God is het verst van ons en ons tegelijk het meest nabij doordat hij in onze ziel woont. Onze God is de goddelijke en heiligste Geest van het Paradijs, en toch is hij een groter vriend voor de mens dan het vriendelijkste aller schepselen. God is ons zeer behulpzaam in deze allerbelangrijkste zaak: het kennen van hemzelf. God is onze alleraanbiddelijkste en meest rechtschapen vriend; hij is onze wijsheid, ons leven en onze kracht van ziel en lichaam. Door onze goede gedachten zal de wijze Schepper ons in staat stellen zijn wil te volbrengen en daardoor het besef te bereiken van alles wat goddelijk volmaakt is. 131:5.3 (1450.2) “Praise God by seeking the pleasure of the Wise One. Worship the God of light by joyfully walking in the paths ordained by his revealed religion. There is but one Supreme God, the Lord of Lights. We worship him who made the waters, plants, animals, the earth, and the heavens. Our God is Lord, most beneficent. We worship the most beauteous, the bountiful Immortal, endowed with eternal light. God is farthest from us and at the same time nearest to us in that he dwells within our souls. Our God is the divine and holiest Spirit of Paradise, and yet he is more friendly to man than the most friendly of all creatures. God is most helpful to us in this greatest of all businesses, the knowing of himself. God is our most adorable and righteous friend; he is our wisdom, life, and vigor of soul and body. Through our good thinking the wise Creator will enable us to do his will, thereby attaining the realization of all that is divinely perfect.
131:5.4 (1450.3) ‘Heer, leer ons hoe wij dit leven in het vlees moeten leven, terwijl wij ons voorbereiden op het volgende leven van de geest. Spreek tot ons Heer, en wij zullen doen wat gij van ons vraagt. Leer ons de goede wegen, dan zullen wij in de juiste richting gaan. Geef dat wij de vereniging met u mogen bereiken. Wij weten dat die religie die tot vereniging met rechtvaardigheid leidt, de goede is. God is onze wijze natuur, onze beste gedachte, en ons rechtschapen handelen. Moge God ons eenheid met de goddelijke geest schenken en onsterfelijkheid in hemzelf! 131:5.4 (1450.3) “Lord, teach us how to live this life in the flesh while preparing for the next life of the spirit. Speak to us, Lord, and we will do your bidding. Teach us the good paths, and we will go right. Grant us that we may attain union with you. We know that the religion is right which leads to union with righteousness. God is our wise nature, best thought, and righteous act. May God grant us unity with the divine spirit and immortality in himself!
131:5.5 (1450.4) ‘Deze religie van Hem die Wijs is, reinigt de gelovige van alle slechte gedachten en zondige daden. Ik buig mij berouwvol voor de God des hemels indien ik — opzettelijk of onopzettelijk — misdreven heb in gedachten, woord, of daad, en ik zend gebeden tot u op om barmhartigheid en lofprijzing voor uw vergeving. Ik weet dat wanneer ik mijn schuld belijd en mij voorneem het kwaad niet weer te doen, de zonde van mijn ziel zal worden weggenomen. Ik weet dat door vergeving de boeien der zonde worden afgenomen. Zij die kwaad bedrijven, zullen gestraft worden, maar zij die de waarheid volgen, zullen de gelukzaligheid van een eeuwige verlossing smaken. Houd ons vast door uw genade en schenk onze zielen de kracht die ons kan behouden. Wij doen een beroep op uw barmhartigheid omdat wij ernaar streven volmaaktheid te bereiken; wij zouden zoals God willen zijn.’ 131:5.5 (1450.4) “This religion of the Wise One cleanses the believer from every evil thought and sinful deed. I bow before the God of heaven in repentance if I have offended in thought, word, or act—intentionally or unintentionally—and I offer prayers for mercy and praise for forgiveness. I know when I make confession, if I purpose not to do again the evil thing, that sin will be removed from my soul. I know that forgiveness takes away the bonds of sin. Those who do evil shall receive punishment, but those who follow truth shall enjoy the bliss of an eternal salvation. Through grace lay hold upon us and minister saving power to our souls. We claim mercy because we aspire to attain perfection; we would be like God.”
6. Suduanisme (Jaïnisme) ^top 6. Suduanism (Jainism) ^top
131:6.1 (1450.5) De derde groep van religieuze gelovigen die de leer van de ene God bewaarden in India — de leer van Melchizedek die levend was gebleven — stonden in die tijd bekend als de Suduanieten. Later werden deze gelovigen aangeduid als volgelingen van het Jainisme. Zij leerden: 131:6.1 (1450.5) The third group of religious believers who preserved the doctrine of one God in India—the survival of the Melchizedek teaching—were known in those days as the Suduanists. Latterly these believers have become known as followers of Jainism. They taught:
131:6.2 (1450.6) ‘De Heer des hemels is allerhoogst. Zij die zondigen, zullen niet opstijgen in den hoge, maar zij die de paden van rechtschapenheid bewandelen, zullen een plaats vinden in de hemel. Wij hebben zekerheid ten aanzien van het leven na dit leven indien wij de waarheid kennen. De ziel van de mens kan naar de hoogste hemel opstijgen om daar zijn ware geestelijke natuur te ontwikkelen, volmaaktheid te bereiken. De hemelse staat bevrijdt de mens van de slavernij der zonde en voert hem binnen in de uiteindelijke zaligheden; de rechtvaardige heeft reeds het einde van de zonde ervaren en van alle ellende die met haar gepaard gaat. Zijn ‘ik’ is ’s mensen onoverkomelijke vijand, en het ‘ik’ manifesteert zich als de vier grootste hartstochten van de mens: toorn, trots, bedrog en hebzucht. De grootste overwinning van de mens is de zelfoverwinning. Wanneer de mens zich tot God wendt om vergeving en wanneer hij de moed heeft om die vrijheid te genieten, wordt hij daardoor bevrijd van vrees. De mens moet op zijn levensreis zijn medeschepselen zo behandelen als hij zelf behandeld zou willen worden.’ 131:6.2 (1450.6) “The Lord of Heaven is supreme. Those who commit sin will not ascend on high, but those who walk in the paths of righteousness shall find a place in heaven. We are assured of the life hereafter if we know truth. The soul of man may ascend to the highest heaven, there to develop its true spiritual nature, to attain perfection. The estate of heaven delivers man from the bondage of sin and introduces him to the final beatitudes; the righteous man has already experienced an end of sin and all its associated miseries. Self is man’s invincible foe, and self is manifested as man’s four greatest passions: anger, pride, deceit, and greed. Man’s greatest victory is the conquest of himself. When man looks to God for forgiveness, and when he makes bold to enjoy such liberty, he is thereby delivered from fear. Man should journey through life treating his fellow creatures as he would like to be treated.”
7. Shinto ^top 7. Shinto ^top
131:7.1 (1451.1) Het was nog maar kort geleden dat de geschriften van deze religie uit het Verre Oosten een plaats hadden gekregen in de bibliotheek van Alexandrië. Het was de enige wereldreligie waarvan Ganid nog nooit had gehoord. Dit geloof bevatte ook overblijfselen van de vroegere leer van Melchizedek, zoals uit de volgende uittreksels blijkt: 131:7.1 (1451.1) Only recently had the manuscripts of this Far-Eastern religion been lodged in the Alexandrian library. It was the one world religion of which Ganid had never heard. This belief also contained remnants of the earlier Melchizedek teachings as is shown by the following abstracts:
131:7.2 (1451.2) ‘De Heer spreekt: “Gij allen zijt ontvangers van mijn goddelijke kracht; alle mensen genieten mijn dienstbetoon van barmhartigheid. Ik schep er grote vreugde in wanneer het aantal rechtschapenen in het hele land toeneemt. Zowel in de schoonheden der natuur als in de deugden der mensen tracht de Vorst des Hemels zich te openbaren en zijn rechtvaardige natuur te tonen. Daar de volken in de oudheid mijn naam niet kenden, manifesteerde ik mij door in de wereld geboren te worden als een zichtbaar bestaan, en ik verdroeg deze vernedering zodat de mensen mijn naam niet zouden vergeten. Ik ben de maker van hemel en aarde; de zon en de maan en alle sterren gehoorzamen aan mijn wil. Ik ben de heerser over alle schepselen op het land en in de vier zeeën. Ofschoon ik groot en oppermachtig ben, heb ik toch aandacht voor het gebed van zelfs de armste mens. Indien iemand mij zal aanbidden, zal ik zijn gebed verhoren en het verlangen zijns harten vervullen. 131:7.2 (1451.2) “Says the Lord: ‘You are all recipients of my divine power; all men enjoy my ministry of mercy. I derive great pleasure in the multiplication of righteous men throughout the land. In both the beauties of nature and the virtues of men does the Prince of Heaven seek to reveal himself and to show forth his righteous nature. Since the olden people did not know my name, I manifested myself by being born into the world as a visible existence and endured such abasement even that man should not forget my name. I am the maker of heaven and earth; the sun and the moon and all the stars obey my will. I am the ruler of all creatures on land and in the four seas. Although I am great and supreme, still I have regard for the prayer of the poorest man. If any creature will worship me, I will hear his prayer and grant the desire of his heart.’
131:7.3 (1451.3) ‘Telkens wanneer de mens zich overgeeft aan angst, neemt hij een stap die hem verder verwijdert van de leiding van de geest in zijn hart. Trots maakt dat wij God niet meer kunnen zien. Indien ge de hulp des hemels wilt verkrijgen, leg dan uw trots af; ieder haartje trots onderschept het verlossende licht als ware het een grote wolk. Wanneer het van binnen niet goed is met u, is het nutteloos te bidden om iets dat buiten u is. “Indien ik uw gebeden verhoor, dan is dat omdat ge voor mijn aangezicht komt met een rein hart, vrij van leugen en huichelarij, met een ziel die de waarheid weerkaatst als een spiegel. Wanneer ge onsterfelijkheid wilt verwerven, verzaak dan de wereld en kom tot mij.”’ 131:7.3 (1451.3) “‘Every time man yields to anxiety, he takes one step away from the leading of the spirit of his heart.’ Pride obscures God. If you would obtain heavenly help, put away your pride; every hair of pride shuts off saving light, as it were, by a great cloud. If you are not right on the inside, it is useless to pray for that which is on the outside. ‘If I hear your prayers, it is because you come before me with a clean heart, free from falsehood and hypocrisy, with a soul which reflects truth like a mirror. If you would gain immortality, forsake the world and come to me.’”
8. Het Taoïsme ^top 8. Taoism ^top
131:8.1 (1451.4) De boodschappers van Melchizedek drongen tot ver in China door, en de leer van de ene God werd in de oudere onderrichtingen van verscheidene Chinese religies opgenomen; de leer die het langst bleef bestaan en de meeste monotheïstische waarheid bevatte, was het Taoïsme. Ganid verzamelde het volgende uit de leringen van de stichter: 131:8.1 (1451.4) The messengers of Melchizedek penetrated far into China, and the doctrine of one God became a part of the earlier teachings of several Chinese religions; the one persisting the longest and containing most of the monotheistic truth was Taoism, and Ganid collected the following from the teachings of its founder:
131:8.2 (1451.5) ‘Hoe zuiver en rustig is de Allerhoogste en toch hoe krachtig en machtig, hoe diep en onpeilbaar! Deze God des hemels is de geëerbiedigde stamvader aller dingen. Wanneer ge de Eeuwige kent, zijt ge verlicht en wijs. Wanneer ge de Eeuwige niet kent, manifesteert deze onwetendheid zich als kwaad en zo ontstaan de hartstochten van de zonde. Dit wonderbare Wezen bestond voordat de hemelen en de aarde er waren. Hij is waarlijk geestelijk; hij bestaat op zichzelf en verandert niet. Hij is inderdaad de moeder der wereld, en de ganse schepping beweegt zich rond hem. Dit Grote Wezen deelt zichzelf aan de mensen mee en stelt hen daardoor in staat om boven zichzelf uit te stijgen en tot overleving te komen. Zelfs indien men maar een geringe mate van kennis bezit, kan men toch de wegen van de Allerhoogste bewandelen; men kan zich voegen naar de wil des hemels. 131:8.2 (1451.5) “How pure and tranquil is the Supreme One and yet how powerful and mighty, how deep and unfathomable! This God of heaven is the honored ancestor of all things. If you know the Eternal, you are enlightened and wise. If you know not the Eternal, then does ignorance manifest itself as evil, and thus do the passions of sin arise. This wondrous Being existed before the heavens and the earth were. He is truly spiritual; he stands alone and changes not. He is indeed the world’s mother, and all creation moves around him. This Great One imparts himself to men and thereby enables them to excel and to survive. Even if one has but a little knowledge, he can still walk in the ways of the Supreme; he can conform to the will of heaven.
131:8.3 (1452.1) ‘Alle goede werken van ware dienstbaarheid stammen van de Allerhoogste. Alle dingen zijn voor hun leven afhankelijk van de Grote Bron. De grote Allerhoogste verlangt geen lof voor zijn gaven. Hij is allerhoogst in kracht, toch blijft hij verborgen voor onze blik. Zonder ophouden draagt hij zijn eigenschappen over, terwijl hij zijn schepselen vervolmaakt. De hemelse Rede is langzaam en geduldig in zijn plannen, maar zeker dat hij hen zal voltooien. De Allerhoogste overdekt het universum en houdt het al in stand. Hoe groot en machtig is zijn overvloedige invloed en zijn aantrekkingskracht. Ware goedheid is als het water dat een zegen is voor alles en niets schaadt. En evenals het water, zoekt de ware goedheid de laagste plaatsen, de niveaus die anderen juist mijden, en dit is omdat ware goedheid verwant is aan de Allerhoogste. De Allerhoogste schept alle dingen, voedt deze in de natuur, en brengt hen tot volmaking in de geest. En het is een mysterie hoe de Allerhoogste het schepsel koestert, beschermt en tot volmaaktheid brengt zonder het te dwingen. Hij geleidt en bestuurt, maar zonder zich te laten gelden. Hij dient voortgang toe, maar zonder te overheersen. 131:8.3 (1452.1) “All good works of true service come from the Supreme. All things depend on the Great Source for life. The Great Supreme seeks no credit for his bestowals. He is supreme in power, yet he remains hidden from our gaze. He unceasingly transmutes his attributes while perfecting his creatures. The heavenly Reason is slow and patient in his designs but sure of his accomplishments. The Supreme overspreads the universe and sustains it all. How great and mighty are his overflowing influence and drawing power! True goodness is like water in that it blesses everything and harms nothing. And like water, true goodness seeks the lowest places, even those levels which others avoid, and that is because it is akin to the Supreme. The Supreme creates all things, in nature nourishing them and in spirit perfecting them. And it is a mystery how the Supreme fosters, protects, and perfects the creature without compelling him. He guides and directs, but without self-assertion. He ministers progression, but without domination.
131:8.4 (1452.2) ‘De wijze mens maakt zijn hart universeel. Een weinig kennis is een gevaarlijk iets. Zij die naar grootheid streven, moeten leren zich te vernederen. Door de schepping werd de Allerhoogste de moeder van de wereld. Wanneer iemand zijn moeder kent, erkent hij zijn zoonschap. Een wijs mens is hij die alle delen beschouwt vanuit het gezichtspunt van het geheel. Verhoud u jegens iedereen alsof ge in zijn plaats stond. Vergeld onrecht met vriendelijkheid. Indien ge de mensen liefhebt, zullen ze naar u toekomen — ge zult geen moeite hebben hen te winnen. 131:8.4 (1452.2) “The wise man universalizes his heart. A little knowledge is a dangerous thing. Those who aspire to greatness must learn to humble themselves. In creation the Supreme became the world’s mother. To know one’s mother is to recognize one’s sonship. He is a wise man who regards all parts from the point of view of the whole. Relate yourself to every man as if you were in his place. Recompense injury with kindness. If you love people, they will draw near you—you will have no difficulty in winning them.
131:8.5 (1452.3) ‘De Grote Allerhoogste doordringt het al: hij is aan uw linkerhand en aan uw rechter; hij schraagt de ganse schepping en woont in alle waarachtige wezens. Ge kunt de Allerhoogste niet vinden, maar evenmin kunt ge ergens heen gaan waar hij niet is. Wanneer een mens het kwade van zijn wegen inziet en van harte berouw heeft over zijn zonde, dan kan hij om vergeving vragen: hij kan de straf ontgaan; hij kan rampspoed in zegen doen verkeren. De Allerhoogste is de veilige schuilplaats voor de ganse schepping; hij is de bewaarder en verlosser van de mensheid. Wanneer ge hem dagelijks zoekt, zult ge hem vinden. Daar hij zonden kan vergeven, is hij inderdaad zeer waardevol en dierbaar voor alle mensen. Houdt altijd in gedachten dat God de mens niet beloont voor wat hij doet, maar voor wat hij is; daarom moet ge uw medemensen de helpende hand reiken zonder gedachten aan beloning. Doe het goede zonder gedachte aan voordeel voor uzelf. 131:8.5 (1452.3) “The Great Supreme is all-pervading; he is on the left hand and on the right; he supports all creation and indwells all true beings. You cannot find the Supreme, neither can you go to a place where he is not. If a man recognizes the evil of his ways and repents of sin from the heart, then may he seek forgiveness; he may escape the penalty; he may change calamity into blessing. The Supreme is the secure refuge for all creation; he is the guardian and savior of mankind. If you seek for him daily, you shall find him. Since he can forgive sins, he is indeed most precious to all men. Always remember that God does not reward man for what he does but for what he is; therefore should you extend help to your fellows without the thought of rewards. Do good without thought of benefit to the self.
131:8.6 (1452.4) ‘Zij die de wetten van de Eeuwige kennen, zijn wijs. Onwetendheid omtrent de goddelijke wet betekent ellende en rampspoed. Zij die de wetten van God kennen, zijn ruimdenkend. Indien ge de Eeuwige kent, zal uw ziel, ofschoon uw lichaam moet vergaan, overleven in geest-dienstbaarheid. Ge zijt waarlijk wijs wanneer ge uw onbeduidendheid inziet. Wanneer ge in het licht van de Eeuwige blijft verkeren, zult ge de verlichting van de Allerhoogste genieten. Zij die zich wijden aan de dienst van de Allerhoogste, verblijden zich in dit zoeken van de Eeuwige. Wanneer de mens sterft, begint de ziel zijn vleugels uit te slaan voor de lange vlucht van de grote thuisreis.’ 131:8.6 (1452.4) “They who know the laws of the Eternal are wise. Ignorance of the divine law is misery and disaster. They who know the laws of God are liberal minded. If you know the Eternal, even though your body perish, your soul shall survive in spirit service. You are truly wise when you recognize your insignificance. If you abide in the light of the Eternal, you shall enjoy the enlightenment of the Supreme. Those who dedicate their persons to the service of the Supreme are joyous in this pursuit of the Eternal. When man dies, the spirit begins to wing its long flight on the great home journey.”
9. Het Confucianisme ^top 9. Confucianism ^top
131:9.1 (1452.5) Zelfs de religie die onder de grote wereldgodsdiensten God het minst erkende, accepteerde het monotheïsme van de Melchizedek-zendelingen en hun volhardende opvolgers. Ganids samenvatting van het Confucianisme was als volgt: 131:9.1 (1452.5) Even the least God-recognizing of the world’s great religions acknowledged the monotheism of the Melchizedek missionaries and their persistent successors. Ganid’s summary of Confucianism was:
131:9.2 (1452.6) ‘Wat de Hemel beschikt, is zonder dwaling. Waarheid is werkelijk en goddelijk. Alles heeft zijn oorsprong in de Hemel, en de Grote Hemel begaat geen vergissingen. De Hemel heeft vele ondergeschikten aangewezen om te helpen in het onderricht en de verheffing van de lagere schepselen. Groot, zeer groot, is de Ene God die de mens vanuit den hoge regeert. God is majesteitelijk in kracht en ontzagwekkend in oordeelskracht. Maar deze Grote God heeft zelfs aan veel geringe mensen een ethisch onderscheidingsvermogen verleend. De milddadigheid des Hemels kent geen einde. Welwillendheid is de voortreffelijkste gve van de Hemel aan de mens. De Hemel heeft zijn adel verleend aan de ziel van de mens; de deugden van de mens zijn de vrucht van de gave van de adel des Hemels. De Grote Hemel neemt alles waar en vergezelt de mens in al zijn doen en laten. En wij doen er goed aan de Grote Hemel onze Vader en onze Moeder te noemen. Als wij aldus dienaren van onze goddelijke voorouders zijn, mogen wij in vertrouwen tot de Hemel bidden. Laten wij te allen tijde en in alles met ontzag vervuld zijn voor de majesteit des Hemels. Wij erkennen, o God, Allerhoogste en soevereine Potentaat, dat het oordeel aan u is, en dat alle barmhartigheid voortkomt uit het goddelijk hart. 131:9.2 (1452.6) “What Heaven appoints is without error. Truth is real and divine. Everything originates in Heaven, and the Great Heaven makes no mistakes. Heaven has appointed many subordinates to assist in the instruction and uplifting of the inferior creatures. Great, very great, is the One God who rules man from on high. God is majestic in power and awful in judgment. But this Great God has conferred a moral sense even on many inferior people. Heaven’s bounty never stops. Benevolence is Heaven’s choicest gift to men. Heaven has bestowed its nobility upon the soul of man; the virtues of man are the fruit of this endowment of Heaven’s nobility. The Great Heaven is all-discerning and goes with man in all his doings. And we do well when we call the Great Heaven our Father and our Mother. If we are thus servants of our divine ancestors, then may we in confidence pray to Heaven. At all times and in everything let us stand in awe of the majesty of Heaven. We acknowledge, O God, the Most High and sovereign Potentate, that judgment rests with you, and that all mercy proceeds from the divine heart.
131:9.3 (1453.1) ‘God is met ons; daarom kent ons hart geen vrees. Indien er enige deugd in mij gevonden wordt, is het de manifestatie van de Hemel die met mij is. Maar deze Hemel in mij stelt dikwijls zware eisen aan mijn geloof. Als God met mij is, heb ik besloten geen twijfel te koesteren in mijn hart. Geloof moet de waarheid der dingen wel zeer nabij komen, en ik zie niet in hoe een mens kan leven zonder dit goede geloof. Het goede en het kwade overkomen de mens niet zonder reden. De hemel handelt met de ziel van de mens overeenkomstig zijn voornemen. Wanneer ge merkt dat ge ongelijk hebt, aarzel dan niet om uw dwaling te erkennen en maak het snel goed. 131:9.3 (1453.1) “God is with us; therefore we have no fear in our hearts. If there be found any virtue in me, it is the manifestation of Heaven who abides with me. But this Heaven within me often makes hard demands on my faith. If God is with me, I have determined to have no doubt in my heart. Faith must be very near the truth of things, and I do not see how a man can live without this good faith. Good and evil do not befall men without cause. Heaven deals with man’s soul in accordance with its purpose. When you find yourself in the wrong, do not hesitate to confess your error and be quick to make amends.
131:9.4 (1453.2) ‘Een wijs mens houdt zich bezig met het zoeken naar waarheid, niet alleen met het zorgen voor zijn levensonderhoud. Het bereiken van de volmaaktheid des Hemels is het doel van de mens. De betere mens stelt er prijs op zich voortdurend te corrigeren en is vrij van angst en vrees. God is met u: koester geen twijfel in uw hart. Iedere goede daad brengt zijn beloning met zich mee. De betere mens mort niet tegen de Hemel, noch koestert hij wrok jegens mensen. Wat gij niet wilt dat u wordt aangedaan, doe dat ook anderen niet aan. Laat deernis een onderdeel zijn van iedere bestraffing: tracht op alle mogelijke wijzen bestraffingen tot zegeningen te maken. Dit is de weg van de Grote Hemel. Hoewel alle schepselen moeten sterven en wederkeren tot de aarde, gaat de geest van de edele verder om vertoond te worden in den hoge, en op te klimmen naar het glorievolle licht van de finale luister.’ 131:9.4 (1453.2) “A wise man is occupied with the search for truth, not in seeking for a mere living. To attain the perfection of Heaven is the goal of man. The superior man is given to self-adjustment, and he is free from anxiety and fear. God is with you; have no doubt in your heart. Every good deed has its recompense. The superior man murmurs not against Heaven nor holds a grudge against men. What you do not like when done to yourself, do not to others. Let compassion be a part of all punishment; in every way endeavor to make punishment a blessing. Such is the way of Great Heaven. While all creatures must die and return to the earth, the spirit of the noble man goes forth to be displayed on high and to ascend to the glorious light of final brightness.”
10. ‘Onze religie’ ^top 10. “Our Religion” ^top
131:10.1 (1453.3) Na de grote inspanning om deze compilatie van het onderricht van de wereldreligies over de Paradijs-Vader samen te stellen, zette Ganid zich het werk om te formuleren wat hij een samenvatting achtte van het geloof aangaande God waartoe hij door het onderricht van Jezus was gekomen. De jongeman had de gewoonte om deze geloofsovertuigingen aan te duiden als ‘onze religie.’ Hier volgt wat hij neerschreef: 131:10.1 (1453.3) After the arduous labor of effecting this compilation of the teachings of the world religions concerning the Paradise Father, Ganid set himself to the task of formulating what he deemed to be a summary of the belief he had arrived at regarding God as a result of Jesus’ teaching. This young man was in the habit of referring to such beliefs as “our religion.” This was his record:
131:10.2 (1453.4) ‘De Heer onze God is één Heer, en ge moet hem liefhebben met geheel uw verstand en hart, terwijl ge uw uiterste best doet om al zijn kinderen lief te hebben als uzelf. Deze ene God is onze hemelse Vader in wie alle dingen bestaan en die door zijn geest in iedere oprechte mensenziel woont. En wij, die de kinderen van God zijn, moeten leren om onze ziel aan hem toe te vertrouwen als aan een getrouwe Schepper. Bij onze hemelse Vader zijn alle dingen mogelijk. Aangezien hij de Schepper is en alle dingen en alle wezens gemaakt heeft, zou het niet anders kunnen zijn. Ofschoon wij God niet kunnen zien, kunnen wij hem wel kennen. En door dagelijks naar de wil van de Vader te leven, kunnen we hem openbaren aan onze medemensen.’ 131:10.2 (1453.4) “The Lord our God is one Lord, and you should love him with all your mind and heart while you do your very best to love all his children as you love yourself. This one God is our heavenly Father, in whom all things consist, and who dwells, by his spirit, in every sincere human soul. And we who are the children of God should learn how to commit the keeping of our souls to him as to a faithful Creator. With our heavenly Father all things are possible. Since he is the Creator, having made all things and all beings, it could not be otherwise. Though we cannot see God, we can know him. And by daily living the will of the Father in heaven, we can reveal him to our fellow men.
131:10.3 (1453.5) ‘De goddelijke rijkdommen van Gods karakter moeten wel oneindig diep en eeuwig wijs zijn. Wij kunnen God niet doorgronden met onze kennis, maar wij kunnen hem in ons hart kennen door onze persoonlijke ervaring. Ook al gaat zijn gerechtigheid alle bevatting te boven, kan zelfs de nederigste mens op aarde zijn genade ontvangen. Terwijl de Vader het universum vult, woont hij ook in ons hart. Het bewustzijn van de mens is menselijk, sterfelijk, maar de geest van de mens is goddelijk, onsterfelijk. God is niet alleen almachtig, maar ook alwijs. Als onze aardse ouders, die toch tot het kwade zijn geneigd, hun kinderen kunnen liefhebben en hun goede gaven kunnen schenken, hoeveel te meer moet dan de goede Vader in de hemel wel zijn kinderen op aarde met wijsheid liefhebben en hun passende zegeningen doen toekomen. 131:10.3 (1453.5) “The divine riches of God’s character must be infinitely deep and eternally wise. We cannot search out God by knowledge, but we can know him in our hearts by personal experience. While his justice may be past finding out, his mercy may be received by the humblest being on earth. While the Father fills the universe, he also lives in our hearts. The mind of man is human, mortal, but the spirit of man is divine, immortal. God is not only all-powerful but also all-wise. If our earth parents, being of evil tendency, know how to love their children and bestow good gifts on them, how much more must the good Father in heaven know how wisely to love his children on earth and to bestow suitable blessings upon them.
131:10.4 (1454.1) ‘De Vader in de hemel zal niet toelaten dat ook maar één van zijn kinderen op aarde omkomt indien dat kind het verlangen heeft de Vader te vinden en er echt naar verlangt om zoals hij te zijn. Onze Vader heeft zelfs de bozen lief en is altijd mild jegens de ondankbaren. Als meer mensen maar van de goedheid van God zouden kunnen weten, zouden zij zeker berouw willen hebben van hun slechte levenswijze en alle bekende zonde opgeven. Alle goede dingen dalen neer van de Vader des lichs, in wie geen veranderlijkheid is, noch zweem van ommekeer. De geest van de ware God is in ‘s mensen hart. Het is zijn bedoeling dat alle mensen broeders zullen zijn. Wanneer mensen beginnen te tasten naar God, bewijst dit dat hij hen gevonden heeft, en dat zij op zoek zijn naar kennis over hem. Wij leven in God en God woont in ons. 131:10.4 (1454.1) “The Father in heaven will not suffer a single child on earth to perish if that child has a desire to find the Father and truly longs to be like him. Our Father even loves the wicked and is always kind to the ungrateful. If more human beings could only know about the goodness of God, they would certainly be led to repent of their evil ways and forsake all known sin. All good things come down from the Father of light, in whom there is no variableness neither shadow of changing. The spirit of the true God is in man’s heart. He intends that all men should be brothers. When men begin to feel after God, that is evidence that God has found them, and that they are in quest of knowledge about him. We live in God and God dwells in us.
131:10.5 (1454.2) ‘Het zal mij niet langer genoeg zijn te geloven dat God de Vader is van mijn hele volk: van nu af zal ik geloven dat hij ook mijn Vader is. Ik zal altijd trachten God te vereren met de hulp van de Geest van Waarheid, die mijn helper is wanneer ik werkelijk Godkennend ben geworden. Maar in allereerst ga ik oefenen om God te vereren door te leren Gods wil op aarde te doen; dat wil zeggen, ik ga mijn best doen om met elke medemens om te gaan precies zoals ik denk dat God dit zou willen. En wanneer wij dit soort leven leiden in het vlees, mogen wij vele dingen van God vragen en hij zal het verlangen van ons hart vervullen, zodat wij des te beter in staat zullen zijn onze medemensen te dienen. En al dit liefdevol dienen van de kinderen van God, vergroot ons vermogen om de vreugden des hemels te ontvangen en te ervaren, de hoge geneugten van het dienstbetoon van de geest des hemels. 131:10.5 (1454.2) “I will no longer be satisfied to believe that God is the Father of all my people; I will henceforth believe that he is also my Father. Always will I try to worship God with the help of the Spirit of Truth, which is my helper when I have become really God-knowing. But first of all I am going to practice worshiping God by learning how to do the will of God on earth; that is, I am going to do my best to treat each of my fellow mortals just as I think God would like to have him treated. And when we live this sort of a life in the flesh, we may ask many things of God, and he will give us the desire of our hearts that we may be the better prepared to serve our fellows. And all of this loving service of the children of God enlarges our capacity to receive and experience the joys of heaven, the high pleasures of the ministry of the spirit of heaven.
131:10.6 (1454.3) ‘Ik zal God iedere dag danken voor zijn onuitsprekelijke gaven; ik zal hem loven om zijn wonderbare werken aan de kinderen der mensen. Voor mij is hij de Almachtige, de Schepper, de Kracht en de Barmhartigheid, maar het mooiste is dat hij mijn geest-Vader is en dat ik als zijn aardse kind eens uitgaan om hem te zien. En mijn leraar heeft gezegd dat ik door naar hem te zoeken, zal worden zoals hij is. Door geloof in God heb ik vrede met hem gevonden. Deze nieuwe religie van ons is zeer vreugdevol en brengt blijvend geluk voort. Ik vertrouw dat ik getrouw zal zijn zelfs tot in de dood, en dat ik zeker de kroon van het eeuwige leven zal ontvangen. 131:10.6 (1454.3) “I will every day thank God for his unspeakable gifts; I will praise him for his wonderful works to the children of men. To me he is the Almighty, the Creator, the Power, and the Mercy, but best of all, he is my spirit Father, and as his earth child I am sometime going forth to see him. And my tutor has said that by searching for him I shall become like him. By faith in God I have attained peace with him. This new religion of ours is very full of joy, and it generates an enduring happiness. I am confident that I shall be faithful even to death, and that I will surely receive the crown of eternal life.
131:10.7 (1454.4) ‘Ik leer nu alle dingen te onderzoeken en het goede aan te hangen. Al wat ik zou willen dat de mensen voor mij doen, zal ik voor mijn medemensen doen. Door dit nieuwe geloof weet ik dat de mens een zoon van God kan worden; soms echter beangstigt het mij te bedenken dat alle mensen mijn broeders zijn, maar het moet waar zijn. Ik zie niet in hoe ik mij kan verblijden in het vaderschap van God terwijl ik de broederschap der mensen weiger te aanvaarden. Ieder die de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Als dat waar is, dan moeten alle mensen mijn broeders zijn. 131:10.7 (1454.4) “I am learning to prove all things and adhere to that which is good. Whatsoever I would that men should do to me, that I will do to my fellows. By this new faith I know that man may become the son of God, but it sometimes terrifies me when I stop to think that all men are my brothers, but it must be true. I do not see how I can rejoice in the fatherhood of God while I refuse to accept the brotherhood of man. Whosoever calls upon the name of the Lord shall be saved. If that is true, then all men must be my brothers.
131:10.8 (1454.5) ‘Van nu af aan zal ik mijn goede werken in het verborgene doen; ook zal ik het meeste bidden wanneer ik alleen ben. Ik zal niet oordelen, om niet onbillijk te zijn ten opzichte van mijn medemensen. Ik ga leren mijn vijanden lief te hebben; ik heb deze oefening om Godgelijk te zijn nog niet echt onder de knie. Ofschoon ik God bespeur in deze andere religies, vind ik dat in “onze religie” zijn schoonheid beter uitkomt, dat hij hier liefdevoller, barmhartiger, persoonlijker en positiever is. Maar bovenal is dit grootse, glorievolle Wezen mijn geestelijke Vader: ik ben zijn kind. En door geen ander middel dan mijn eerlijke verlangen om zoals hij te zijn, zal ik hem uiteindelijk vinden en eeuwig dienen. Eindelijk heb ik een religie met een God, een wonderbare God, en hij is een God die eeuwig behoudt.’ 131:10.8 (1454.5) “Henceforth will I do my good deeds in secret; I will also pray most when by myself. I will judge not that I may not be unfair to my fellows. I am going to learn to love my enemies; I have not truly mastered this practice of being Godlike. Though I see God in these other religions, I find him in ‘our religion’ as being more beautiful, loving, merciful, personal, and positive. But most of all, this great and glorious Being is my spiritual Father; I am his child. And by no other means than my honest desire to be like him, I am eventually to find him and eternally to serve him. At last I have a religion with a God, a marvelous God, and he is a God of eternal salvation.”