Verhandeling 156   Paper 156
Het verblijf in Tyrus en Sidon   The Sojourn at Tyre and Sidon
156:0.1 (1734.1) JEZUS en zijn metgezellen kwamen in de middag van vrijdag 10 juni, in de omgeving van Sidon aan, waar zij logeerden ten huize van een welgestelde vrouw die patiënte was geweest in het ziekenhuis in Betsaïda in de tijd dat Jezus op het toppunt stond van zijn populariteit. De evangelisten en de apostelen werden ondergebracht bij haar vrienden in de onmiddellijke nabijheid, en gedurende de Sabbat rustten zij uit in deze verkwikkende omgeving. Zij bleven bijna twee en een halve week in Sidon en omstreken voordat zij zich gereedmaakten om de noordelijker gelegen kuststeden te bezoeken.   156:0.1 (1734.1) ON FRIDAY afternoon, June 10, Jesus and his associates arrived in the environs of Sidon, where they stopped at the home of a well-to-do woman who had been a patient in the Bethsaida hospital during the times when Jesus was at the height of his popular favor. The evangelists and the apostles were lodged with her friends in the immediate neighborhood, and they rested over the Sabbath day amid these refreshing surroundings. They spent almost two and one-half weeks in Sidon and vicinity before they prepared to visit the coast cities to the north.
156:0.2 (1734.2) Deze Sabbatdag in juni verliep zeer rustig. De evangelisten en apostelen waren geheel verdiept in hun overpeinzingen over de uiteenzettingen van de Meester over religie, die zij op weg naar Sidon hadden beluisterd. Zij konden allen wel iets waarderen van hetgeen hij hun gezegd had, maar geen van hen begreep de draagwijdte van wat hij hun had onderricht ten volle.   156:0.2 (1734.2) This June Sabbath day was one of great quiet. The evangelists and apostles were altogether absorbed in their meditations regarding the discourses of the Master on religion to which they had listened en route to Sidon. They were all able to appreciate something of what he had told them, but none of them fully grasped the import of his teaching.
1. De Syrische vrouw ^top   1. The Syrian Woman ^top
156:1.1 (1734.3) In de buurt van het huis van Karuska waar de Meester logeerde, woonde een Syrische vrouw die veel over Jezus had horen spreken als een groot genezer en leraar, en op deze Sabbatmiddag kwam zij naar hen toe en bracht haar dochtertje mee. Het kind, dat ongeveer twaalf jaar was, leed aan een ernstige zenuwstoornis die gekenmerkt werd door stuipen en andere verontrustende verschijnselen.   156:1.1 (1734.3) There lived near the home of Karuska, where the Master lodged, a Syrian woman who had heard much of Jesus as a great healer and teacher, and on this Sabbath afternoon she came over, bringing her little daughter. The child, about twelve years old, was afflicted with a grievous nervous disorder characterized by convulsions and other distressing manifestations.
156:1.2 (1734.4) Jezus had zijn metgezellen opgedragen niemand te zeggen dat hij ten huize van Karuska verbleef en hen uitgelegd dat hij rust wilde nemen. Hoewel zij zich aan de opdracht van de Meester hadden gehouden, was de gedienstige van Karuska naar het huis van deze Syrische vrouw, Norana, gegaan om haar te zeggen dat Jezus ten huize van haar meesteres logeerde, en zij had er bij deze bezorgde moeder op aangedrongen haar zieke dochtertje naar hem te brengen om genezen te worden. Deze moeder geloofde natuurlijk dat haar kind door een boze, onreine geest was bezeten.   156:1.2 (1734.4) Jesus had charged his associates to tell no one of his presence at the home of Karuska, explaining that he desired to have a rest. While they had obeyed their Master’s instructions, the servant of Karuska had gone over to the house of this Syrian woman, Norana, to inform her that Jesus lodged at the home of her mistress and had urged this anxious mother to bring her afflicted daughter for healing. This mother, of course, believed that her child was possessed by a demon, an unclean spirit.
156:1.3 (1734.5) Toen Norana met haar dochtertje aankwam, legden de tweelingzonen van Alfeüs met behulp van een tolk uit dat de Meester rusthield en niet gestoord kon worden, waarop Norana antwoordde dat zij en haar kind ter plekke zouden wachten totdat de Meester klaar was met rusten. Petrus trachtte ook met haar te redeneren en haar te overreden naar huis te gaan. Hij legde haar uit dat Jezus door het vele onderricht en genezingswerk vermoeid was, en dat hij naar Fenicië gekomen was voor een tijdje stilte en rust. Maar dit hielp niet: Norana wilde niet weggaan. Op de dringende verzoeken van Petrus antwoordde zij alleen: ‘Ik ga niet weg voordat ik uw Meester heb gesproken. Ik weet dat hij de boze geest uit mijn kind kan verdrijven, en ik ga niet heen voordat de genezer naar mijn dochter gekeken heeft.’   156:1.3 (1734.5) When Norana arrived with her daughter, the Alpheus twins explained through an interpreter that the Master was resting and could not be disturbed; whereupon Norana replied that she and the child would remain right there until the Master had finished his rest. Peter also endeavored to reason with her and to persuade her to go home. He explained that Jesus was weary with much teaching and healing, and that he had come to Phoenicia for a period of quiet and rest. But it was futile; Norana would not leave. To Peter’s entreaties she replied only: “I will not depart until I have seen your Master. I know he can cast the demon out of my child, and I will not go until the healer has looked upon my daughter.”
156:1.4 (1734.6) Vervolgens probeerde Tomas de vrouw weg te sturen, maar ook dat mislukte. Tegen hem zei ze: ‘Ik geloof vast dat uw Meester deze boze geest waardoor mijn dochter gekweld wordt, kan uitdrijven. Ik heb over zijn machtige werken in Galilea gehoord, en ik geloof in hem. Wat is er met u, zijn discipelen gebeurd, dat u de mensen wegzendt die uw Meester om hulp komen vragen?’ Toen zij dit had gezegd, trok Tomas zich terug.   156:1.4 (1734.6) Then Thomas sought to send the woman away but met only with failure. To him she said: “I have faith that your Master can cast out this demon which torments my child. I have heard of his mighty works in Galilee, and I believe in him. What has happened to you, his disciples, that you would send away those who come seeking your Master’s help?” And when she had thus spoken, Thomas withdrew.
156:1.5 (1735.1) Vervolgens kwam Simon Zelotes naar voren om het tegen Norana op te nemen. Simon zei: ‘Vrouw, ge zijt een Grieks-sprekende niet-Jodin. Ge kunt niet verwachten dat de Meester het brood dat bedoeld is voor de kinderen van het bevoorrechte gezin, zal wegnemen om het voor de honden te werpen.’ Maar Norana weigerde aanstoot te nemen aan Simons hatelijkheid. Zij antwoordde slechts: ‘Ja, leraar, ik begrijp wat ge zegt. Ik ben maar een hond in de ogen van de Joden, maar ik ben een gelovige hond waar het uw Meester betreft. Ik ben vastbesloten dat hij mijn dochter zal zien, omdat ik ervan overtuigd ben dat hij maar naar haar hoeft te kijken om haar te genezen. En zelfs u, beste vriend, zoudt het hart niet hebben de honden het voorrecht te ontzeggen om de kruimels te krijgen die af en toe van de tafel van de kinderen vallen.’   156:1.5 (1735.1) Then came forward Simon Zelotes to remonstrate with Norana. Said Simon: “Woman, you are a Greek-speaking gentile. It is not right that you should expect the Master to take the bread intended for the children of the favored household and cast it to the dogs.” But Norana refused to take offense at Simon’s thrust. She replied only: “Yes, teacher, I understand your words. I am only a dog in the eyes of the Jews, but as concerns your Master, I am a believing dog. I am determined that he shall see my daughter, for I am persuaded that, if he shall but look upon her, he will heal her. And even you, my good man, would not dare to deprive the dogs of the privilege of obtaining the crumbs which chance to fall from the children’s table.”
156:1.6 (1735.2) Juist op dit ogenblik kreeg het meisje een hevige stuiptrekking voor aller ogen, en de moeder riep uit: ‘Kijk nu toch, ge kunt zelf zien dat mijn kind door een boze geest bezeten is. Als onze nood op u geen indruk maakt, zal uw Meester er toch zeker voor open staan, want men heeft mij gezegd dat hij alle mensen liefheeft en zelfs niet-Joden durft te genezen als ze geloven. Jullie zijn niet waard zijn discipelen te zijn. Ik ga niet weg voordat mijn kind genezen is.’   156:1.6 (1735.2) At just this time the little girl was seized with a violent convulsion before them all, and the mother cried out: “There, you can see that my child is possessed by an evil spirit. If our need does not impress you, it would appeal to your Master, who I have been told loves all men and dares even to heal the gentiles when they believe. You are not worthy to be his disciples. I will not go until my child has been cured.”
156:1.7 (1735.3) Jezus, die dit hele gesprek door een open raam had aangehoord, kwam tot hun grote verbazing nu naar buiten, en zei: ‘O vrouw, groot is uw geloof, zo groot dat ik u niet kan onthouden wat u verlangt: ga heen in vrede. Uw dochter is reeds genezen.’ En vanaf dat ogenblik was het meisje gezond. Toen Norana en het kind afscheid namen, verzocht Jezus hen dringend met niemand over deze gebeurtenis te spreken; zijn metgezellen voldeden wel aan dit verzoek, maar de moeder en het kind bleven door de hele streek en zelfs in Sidon het feit verkondigen dat het meisje was genezen, zozeer dat Jezus het raadzaam vond om binnen enkele dagen van logeeradres te veranderen.   156:1.7 (1735.3) Jesus, who had heard all of this conversation through an open window, now came outside, much to their surprise, and said: “O woman, great is your faith, so great that I cannot withhold that which you desire; go your way in peace. Your daughter already has been made whole.” And the little girl was well from that hour. As Norana and the child took leave, Jesus entreated them to tell no one of this occurrence; and while his associates did comply with this request, the mother and the child ceased not to proclaim the fact of the little girl’s healing throughout all the countryside and even in Sidon, so much so that Jesus found it advisable to change his lodgings within a few days.
156:1.8 (1735.4) Toen Jezus de volgende dag tijdens zijn onderricht aan zijn apostelen commentaar gaf op de genezing van het dochtertje van de Syrische vrouw, zei hij: ‘Zo is het altijd al geweest; jullie zien zelf dat niet-Joden een reddingbrengend geloof aan de dag kunnen leggen in de leer van het evangelie van het koninkrijk des hemels. Voorwaar, voorwaar zeg ik jullie, dat het koninkrijk van mijn Vader door de niet-Joden overgenomen zal worden indien de kinderen Abrahams niet van zins zijn van voldoende geloof blijk te geven om er binnen te gaan.’   156:1.8 (1735.4) The next day, as Jesus taught his apostles, commenting on the cure of the daughter of the Syrian woman, he said: “And so it has been all the way along; you see for yourselves how the gentiles are able to exercise saving faith in the teachings of the gospel of the kingdom of heaven. Verily, verily, I tell you that the Father’s kingdom shall be taken by the gentiles if the children of Abraham are not minded to show faith enough to enter therein.”
2. Het onderricht in Sidon ^top   2. Teaching in Sidon ^top
156:2.1 (1735.5) Toen zij Sidon binnengingen, kwamen Jezus en zijn metgezellen over een brug, voor velen van hen de eerste die ze ooit hadden gezien. Bij het gaan over deze brug zei Jezus: ‘Deze wereld is maar een brug; je kunt er over heen gaan, maar je moet niet denken dat je er een woonplaats op kunt bouwen.’   156:2.1 (1735.5) In entering Sidon, Jesus and his associates passed over a bridge, the first one many of them had ever seen. As they walked over this bridge, Jesus, among other things, said: “This world is only a bridge; you may pass over it, but you should not think to build a dwelling place upon it.”
156:2.2 (1735.6) Terwijl de vierentwintig hun werk in Sidon aanvingen, ging Jezus logeren ten huize van Justa en haar moeder Bernice, even ten noorden van de stad. Jezus gaf de vierentwintig ’s morgens onderricht ten huize van Justa, en ’s middags en ’s avonds gingen zij heel Sidon door om te leren en te prediken.   156:2.2 (1735.6) As the twenty-four began their labors in Sidon, Jesus went to stay in a home just north of the city, the house of Justa and her mother, Bernice. Jesus taught the twenty-four each morning at the home of Justa, and they went abroad in Sidon to teach and preach during the afternoons and evenings.
156:2.3 (1735.7) De apostelen en de evangelisten werden zeer bemoedigd door de wijze waarop deze niet-Joden in Sidon hun boodschap ontvingen: tijdens hun korte verblijf aldaar werden velen tot het koninkrijk gebracht. Deze periode van ongeveer zes weken in Fenicië was een zeer vruchtbare tijd in hun werk van het winnen van zielen, maar de latere Joodse schrijvers van de Evangeliën gingen over het algemeen luchtig voorbij aan het verslag van de warme ontvangst van de leer van Jezus bij deze niet-Joden, juist in de tijd dat zo’n groot aantal van zijn eigen volk zich vijandig tegenover hem had opgesteld.   156:2.3 (1735.7) The apostles and the evangelists were greatly cheered by the manner in which the gentiles of Sidon received their message; during their short sojourn many were added to the kingdom. This period of about six weeks in Phoenicia was a very fruitful time in the work of winning souls, but the later Jewish writers of the Gospels were wont lightly to pass over the record of this warm reception of Jesus’ teachings by these gentiles at this very time when such a large number of his own people were in hostile array against him.
156:2.4 (1736.1) In vele opzichten hadden deze niet-Joodse gelovigen meer waardering voor de leer van Jezus dan de Joden. Velen van deze Grieks-sprekende Syro-Feniciërs kwamen niet alleen tot het inzicht dat Jezus zoals God was, maar ook dat God zoals Jezus was. Deze zogenaamde heidenen verwierven een goed begrip van het onderricht van de Meester over de uniformiteit van de wetten van deze wereld en het gehele universum. Ze begrepen het onderricht dat God geen aanzien des persoons kent, noch van rassen of van volkeren; dat er geen bevoorrechting bestaat bij de Universele Vader; dat het universum zich immer volledig aan wetten houdt en feilloos betrouwbaar is. Deze niet-Joden waren niet bang voor Jezus: zij durfden zijn boodschap te aanvaarden. Het is niet zo dat de mensen door de eeuwen heen Jezus niet hebben kunnen begrijpen; zij durfden hem niet te begrijpen.   156:2.4 (1736.1) In many ways these gentile believers appreciated Jesus’ teachings more fully than the Jews. Many of these Greek-speaking Syrophoenicians came to know not only that Jesus was like God but also that God was like Jesus. These so-called heathen achieved a good understanding of the Master’s teachings about the uniformity of the laws of this world and the entire universe. They grasped the teaching that God is no respecter of persons, races, or nations; that there is no favoritism with the Universal Father; that the universe is wholly and ever law-abiding and unfailingly dependable. These gentiles were not afraid of Jesus; they dared to accept his message. All down through the ages men have not been unable to comprehend Jesus; they have been afraid to.
156:2.5 (1736.2) Jezus maakte de vierentwintig duidelijk dat hij niet uit Galilea was gevlucht omdat hem de moed ontbrak zijn vijanden het hoofd te bieden. Zij begrepen dat hij nog niet bereid was tot een openlijk conflict met de bestaande godsdienst, en dat hij er niet op uit was een martelaar te worden. Tijdens een van deze besprekingen ten huize van Justa zei de Meester voor de eerste maal: ‘Zelfs al zullen hemel en aarde voorbijgaan, zullen mijn woorden van waarheid niet voorbijgaan.’   156:2.5 (1736.2) Jesus made it clear to the twenty-four that he had not fled from Galilee because he lacked courage to confront his enemies. They comprehended that he was not yet ready for an open clash with established religion, and that he did not seek to become a martyr. It was during one of these conferences at the home of Justa that the Master first told his disciples that “even though heaven and earth shall pass away, my words of truth shall not.”
156:2.6 (1736.3) Het thema van het onderricht van Jezus tijdens het verblijf te Sidon was geestelijke groei. Hij zei hun dat zij niet konden blijven stilstaan: zij moesten vooruit gaan in rechtvaardigheid of terugvallen tot kwaad en zonde. Hij vermaande hen ‘de dingen die tot het verleden behoren te vergeten, terwijl je doorzet om de grotere werkelijkheden van het koninkrijk te omhelzen.’ Hij verzocht hen dringend niet tevreden te zijn met hun kindsheid in het evangelie, maar te streven naar het bereiken van de volle wasdom van het goddelijke zoonschap in de gemeenschap van de geest en in de broederschap der gelovigen.   156:2.6 (1736.3) The theme of Jesus’ instructions during the sojourn at Sidon was spiritual progression. He told them they could not stand still; they must go forward in righteousness or retrogress into evil and sin. He admonished them to “forget those things which are in the past while you push forward to embrace the greater realities of the kingdom.” He besought them not to be content with their childhood in the gospel but to strive for the attainment of the full stature of divine sonship in the communion of the spirit and in the fellowship of believers.
156:2.7 (1736.4) Jezus zei: ‘Mijn discipelen moeten niet alleen ophouden kwaad te doen, maar leren goed te doen; jullie moet niet alleen gereinigd worden van bewuste zonde, maar je moet zelfs geen gevoelens van schuld met je om willen dragen. Indien je je zonden belijdt, zijn ze vergeven; daarom moet je je geweten vrijhouden van kwellingen.’   156:2.7 (1736.4) Said Jesus: “My disciples must not only cease to do evil but learn to do well; you must not only be cleansed from all conscious sin, but you must refuse to harbor even the feelings of guilt. If you confess your sins, they are forgiven; therefore must you maintain a conscience void of offense.”
156:2.8 (1736.5) Jezus genoot zeer van het grote gevoel voor humor dat deze niet-Joden aan de dag legden. Het was zowel het gevoel voor humor dat Norana, de Syrische vrouw, aan de dag legde als haar grote, volhardende geloof, dat het hart van de Meester raakte en een beroep deed op zijn barmhartigheid. Jezus betreurde het zeer dat het zijn eigen volk — de Joden — zo aan humor ontbrak. Hij zei eens tegen Tomas: ‘Mijn volk neemt zichzelf te serieus; het ontbreekt hen vrijwel geheel aan zin voor humor. De moeizame godsdienst van de Farizeeën had nooit kunnen ontstaan bij een volk met gevoel voor humor. Ze zijn ook niet consequent; ze ziften muggen uit en slikken kamelen door.’   156:2.8 (1736.5) Jesus greatly enjoyed the keen sense of humor which these gentiles exhibited. It was the sense of humor displayed by Norana, the Syrian woman, as well as her great and persistent faith, that so touched the Master’s heart and appealed to his mercy. Jesus greatly regretted that his people—the Jews—were so lacking in humor. He once said to Thomas: “My people take themselves too seriously; they are just about devoid of an appreciation of humor. The burdensome religion of the Pharisees could never have had origin among a people with a sense of humor. They also lack consistency; they strain at gnats and swallow camels.”
3. De tocht langs de kust ^top   3. The Journey up the Coast ^top
156:3.1 (1736.6) Op dinsdag 28 juni, vertrok de Meester met zijn gezelschap uit Sidon en ging langs de kust naar het noorden, naar Porphyreon en Heldua. Ze werden door de niet-Joodse bevolking goed ontvangen en velen werden in deze week van onderricht en prediking aan het koninkrijk toegevoegd. De apostelen predikten in Porphyreon en de evangelisten gaven onderricht in Heldua. Terwijl de vierentwintig zo met hun werk bezig waren, verliet Jezus hen gedurende drie of vier dagen om een bezoek te brengen aan de kuststad Beiroet, waar hij een Syriër bezocht, Malach, een gelovige die het jaar tevoren in Betsaïda was geweest.   156:3.1 (1736.6) On Tuesday, June 28, the Master and his associates left Sidon, going up the coast to Porphyreon and Heldua. They were well received by the gentiles, and many were added to the kingdom during this week of teaching and preaching. The apostles preached in Porphyreon and the evangelists taught in Heldua. While the twenty-four were thus engaged in their work, Jesus left them for a period of three or four days, paying a visit to the coast city of Beirut, where he visited with a Syrian named Malach, who was a believer, and who had been at Bethsaida the year before.
156:3.2 (1737.1) Woensdag, 6 juli, kwamen ze allen in Sidon terug en bleven daar ten huize van Justa, tot hun vertrek naar Tyrus op zondagmorgen; ze liepen in zuidelijke richting langs de kust via Sarepta en kwamen maandag, 11 juli, in Tyrus aan. Intussen raakten de apostelen en evangelisten gewend aan het werken onder deze zogenaamde heidenen, die in werkelijkheid voor het merendeel afstamden van de vroegere Kanaänitische stammen, die zelf van nog eerdere Semitische afkomst waren. Al deze mensen spraken Grieks. De apostelen en de evangelisten waren zeer verrast toen ze merkten hoe verlangend deze niet-Joden waren om het evangelie te horen en met welk een bereidwilligheid velen van hen geloofden.   156:3.2 (1737.1) On Wednesday, July 6, they all returned to Sidon and tarried at the home of Justa until Sunday morning, when they departed for Tyre, going south along the coast by way of Sarepta, arriving at Tyre on Monday, July 11. By this time the apostles and the evangelists were becoming accustomed to working among these so-called gentiles, who were in reality mainly descended from the earlier Canaanite tribes of still earlier Semitic origin. All of these peoples spoke the Greek language. It was a great surprise to the apostles and evangelists to observe the eagerness of these gentiles to hear the gospel and to note the readiness with which many of them believed.
4. In Tyrus ^top   4. At Tyre ^top
156:4.1 (1737.2) Van 11 tot 24 juli gaven zij onderricht in Tyrus. Iedere apostel nam een van de evangelisten mee en zo onderrichtten en predikten zij twee aan twee in alle buurten van Tyrus en omstreken. De veeltalige bevolking van deze drukke zeehaven luisterde met blijdschap naar hen en velen werden door de doop in de uiterlijke gemeenschap van het koninkrijk opgenomen. Jezus had zijn hoofdkwartier ten huize van Jozef, een gelovige Jood, die ongeveer vijf kilometer ten zuiden van Tyrus woonde, niet ver van het graf van Hiram die ten tijde van David en Salomo koning was geweest van de stadstaat Tyrus.   156:4.1 (1737.2) From July 11 to July 24 they taught in Tyre. Each of the apostles took with him one of the evangelists, and thus two and two they taught and preached in all parts of Tyre and its environs. The polyglot population of this busy seaport heard them gladly, and many were baptized into the outward fellowship of the kingdom. Jesus maintained his headquarters at the home of a Jew named Joseph, a believer, who lived three or four miles south of Tyre, not far from the tomb of Hiram who had been king of the city-state of Tyre during the times of David and Solomon.
156:4.2 (1737.3) Gedurende deze twee weken kwamen de apostelen en de evangelisten elke dag via de dam van Alexander naar Tyrus om kleine bijeenkomsten te houden, en elke avond gingen de meesten van hen gewoonlijk terug naar het kamp bij het huis van Jozef ten zuiden van de stad. Dagelijks kwamen er gelovigen uit de stad naar de plaats waar Jezus rusthield om met hem te spreken. De Meester sprak slechts eenmaal in Tyrus, en wel op 20 juli in de middag, toen hij de gelovigen onderrichtte over de liefde van de Vader voor de gehele mensheid en over de missie van de Zoon om de Vader aan alle volkeren der mensheid te openbaren. Er was zo’n grote belangstelling voor het evangelie van het koninkrijk onder deze niet-Joden, dat bij deze gelegenheid de deuren van de tempel van Melkart voor hem geopend werden, en het is interessant te vermelden dat in latere jaren precies op de plaats van deze oude tempel een Christelijke kerk werd gebouwd.   156:4.2 (1737.3) Daily, for this period of two weeks, the apostles and evangelists entered Tyre by way of Alexander’s mole to conduct small meetings, and each night most of them would return to the encampment at Joseph’s house south of the city. Every day believers came out from the city to talk with Jesus at his resting place. The Master spoke in Tyre only once, on the afternoon of July 20, when he taught the believers concerning the Father’s love for all mankind and about the mission of the Son to reveal the Father to all races of men. There was such an interest in the gospel of the kingdom among these gentiles that, on this occasion, the doors of the Melkarth temple were opened to him, and it is interesting to record that in subsequent years a Christian church was built on the very site of this ancient temple.
156:4.3 (1737.4) Velen van de voorlieden bij de fabricage van het Tyrische purper, de kleurstof die Tyrus en Sidon over de gehele wereld beroemd had gemaakt en zoveel bijdroeg tot hun wereldwijde handel en de welstand die daaruit voortvloeide, geloofden in het koninkrijk. Toen kort daarna de aanvoer van de zeedieren waaruit deze kleurstof werd bereid, begon te verminderen, gingen de kleurstofbereiders op zoek naar nieuwe vindplaatsen van deze schaaldieren. En terwijl ze zo over de gehele wereld trokken, droegen zij de boodschap met zich mee van het vaderschap van God en de broederschap der mensen — het evangelie van het koninkrijk.   156:4.3 (1737.4) Many of the leaders in the manufacture of Tyrian purple, the dye that made Tyre and Sidon famous the world over, and which contributed so much to their world-wide commerce and consequent enrichment, believed in the kingdom. When, shortly thereafter, the supply of the sea animals which were the source of this dye began to diminish, these dye makers went forth in search of new habitats of these shellfish. And thus migrating to the ends of the earth, they carried with them the message of the fatherhood of God and the brotherhood of man—the gospel of the kingdom.
5. Het onderricht van Jezus in Tyrus ^top   5. Jesus’ Teaching at Tyre ^top
156:5.1 (1737.5) Deze woensdagmiddag vertelde Jezus in de loop van zijn toespraak zijn volgelingen eerst het verhaal van de witte lelie, die haar zuivere, sneeuwwitte bloem hoog verheft in de zonneschijn, terwijl haar wortels in het slijk en de modder van de verduisterde aarde daaronder zijn gegrond. ‘Zo kan ook de sterfelijke mens’, zei hij, ‘hoewel hij zijn wortels van oorsprong en wezen in de dierlijke bodem van de menselijke natuur heeft, door geloof zijn geestelijke natuur opheffen in het zonlicht van de hemelse waarheid en zo daadwerkelijk de edele vruchten van de geest voortbrengen.’   156:5.1 (1737.5) On this Wednesday afternoon, in the course of his address, Jesus first told his followers the story of the white lily which rears its pure and snowy head high into the sunshine while its roots are grounded in the slime and muck of the darkened soil beneath. “Likewise,” said he, “mortal man, while he has his roots of origin and being in the animal soil of human nature, can by faith raise his spiritual nature up into the sunlight of heavenly truth and actually bear the noble fruits of the spirit.”
156:5.2 (1738.1) In deze zelfde toespraak maakte Jezus voor de eerste en enige maal gebruik van een gelijkenis die met zijn eigen beroep — het timmermansambacht — te maken had. Hij liet zijn aanmaning: ‘Leg degelijke grondslagen voor de groei van een nobel karakter met geestelijke kwaliteiten,’ vergezeld gaan van de woorden: ‘Om de vruchten van de geest voort te brengen moet ge uit de geest worden geboren. Ge moet door de geest onderricht en geleid worden, indien ge het van de geest vervulde leven wilt leiden onder uw medemensen. Maak echter niet dezelfde fout als de dwaze timmerman die kostbare tijd verspilt door het kanten, meten en schaven van zijn wormstekige, van binnen vermolmde timmerhout, om vervolgens, nadat hij zo al zijn arbeid aan de ondeugdelijke balk besteed heeft, deze moet afkeuren als niet geschikt om gebruikt te worden in de fundamenten van het gebouw dat hij zo wil maken, dat het de aanvallen van de tijd en van stormen kan doorstaan. Laat een ieder zorgen dat de verstandelijke en morele grondslagen van zijn karakter zo zijn, dat ze voldoende ondersteuning geven aan de bovenbouw van de vrijmakende en veredelende geestelijke natuur die het sterfelijke bewustzijn zal transformeren en vervolgens, in samenwerking met het herschapen denken, de ontwikkeling zal bewerkstelligen van de ziel, met naar onsterfelijke bestemming. Uw geestelijke natuur — de gezamenlijk geschapen ziel — is een levend en groeiend iets, maar het denken en de morele beginselen van de individuele mens zijn de bodem waaruit deze hogere manifestaties van de menselijke ontwikkeling en goddelijke bestemming moeten ontspruiten. De bodem van de tot ontwikkeling komende ziel is menselijk en materieel, maar de bestemming van deze gecombineerde schepping van het denken en de geest is geestelijk en goddelijk.’   156:5.2 (1738.1) It was during this same sermon that Jesus made use of his first and only parable having to do with his own trade—carpentry. In the course of his admonition to “Build well the foundations for the growth of a noble character of spiritual endowments,” he said: “In order to yield the fruits of the spirit, you must be born of the spirit. You must be taught by the spirit and be led by the spirit if you would live the spirit-filled life among your fellows. But do not make the mistake of the foolish carpenter who wastes valuable time squaring, measuring, and smoothing his worm-eaten and inwardly rotting timber and then, when he has thus bestowed all of his labor upon the unsound beam, must reject it as unfit to enter into the foundations of the building which he would construct to withstand the assaults of time and storm. Let every man make sure that the intellectual and moral foundations of character are such as will adequately support the superstructure of the enlarging and ennobling spiritual nature, which is thus to transform the mortal mind and then, in association with that re-created mind, is to achieve the evolvement of the soul of immortal destiny. Your spirit nature—the jointly created soul—is a living growth, but the mind and morals of the individual are the soil from which these higher manifestations of human development and divine destiny must spring. The soil of the evolving soul is human and material, but the destiny of this combined creature of mind and spirit is spiritual and divine.”
156:5.3 (1738.2) Die avond vroeg Natanael aan Jezus: ‘Meester, waarom bidden wij of God ons niet in verzoeking wil leiden, terwijl we uit uw openbaring van de Vader heel goed weten dat hij zoiets nooit doet?’ Jezus antwoordde Natanael:   156:5.3 (1738.2) On the evening of this same day Nathaniel asked Jesus: “Master, why do we pray that God will lead us not into temptation when we well know from your revelation of the Father that he never does such things?” Jesus answered Nathaniel:
156:5.4 (1738.3) ‘Het is niet verwonderlijk dat je zulke vragen stelt, gezien het feit dat je de Vader begint te kennen zoals ik hem ken, en niet zoals de oude profeten der Hebreeën hem vagelijk zagen. Je weet heel goed hoe onze voorvaderen geneigd waren God te zien in bijna alles wat er gebeurde. Ze zochten de hand Gods in alle natuurlijke voorvallen en in ieder ongewoon voorval in de menselijke ervaring. Ze brachten God in verband zowel met het goede als met het kwade. Ze dachten dat hij het hart van Mozes vertederde en het hart van Farao verhardde. Wanneer de mens een sterke impuls voelde om iets te doen, placht hij een verklaring voor deze ongewone gevoelens te geven met de woorden: “De Heer sprak tot mij zeggende, doe dit of doe dat, of ga hierheen of ga daarheen.” En daar de mensen zo vaak en zo hevig in verleiding kwamen, werd het daarom de gewoonte van onze voorvaderen om te geloven dat God hen in verleiding bracht om hen op de proef te stellen, te straffen of te sterken. Maar jullie weet nu inderdaad wel beter. Jullie weten dat de mensen maar al te dikwijls in verleiding komen door de impuls van hun eigen zelfzucht en de ingevingen van hun dierlijke natuur. Wanneer jullie op deze wijze in verleiding komt, raad ik jullie aan de verleiding eerlijk en oprecht als zodanig te erkennen, maar dan de energieën van geest, verstand en lichaam die tot uitdrukking willen komen, in hogere banen te leiden en op idealistischer doeleinden te richten. Op deze manier kun je je verleidingen omzetten in de hoogste vormen van verheffend dienstbetoon als stervelingen, terwijl je deze verspillende en verzwakkende conflicten tussen de dierlijke en de geestelijke natuur bijna geheel vermijdt.   156:5.4 (1738.3) “It is not strange that you ask such questions seeing that you are beginning to know the Father as I know him, and not as the early Hebrew prophets so dimly saw him. You well know how our forefathers were disposed to see God in almost everything that happened. They looked for the hand of God in all natural occurrences and in every unusual episode of human experience. They connected God with both good and evil. They thought he softened the heart of Moses and hardened the heart of Pharaoh. When man had a strong urge to do something, good or evil, he was in the habit of accounting for these unusual emotions by remarking: ‘The Lord spoke to me saying, do thus and so, or go here and there.’ Accordingly, since men so often and so violently ran into temptation, it became the habit of our forefathers to believe that God led them thither for testing, punishing, or strengthening. But you, indeed, now know better. You know that men are all too often led into temptation by the urge of their own selfishness and by the impulses of their animal natures. When you are in this way tempted, I admonish you that, while you recognize temptation honestly and sincerely for just what it is, you intelligently redirect the energies of spirit, mind, and body, which are seeking expression, into higher channels and toward more idealistic goals. In this way may you transform your temptations into the highest types of uplifting mortal ministry while you almost wholly avoid these wasteful and weakening conflicts between the animal and spiritual natures.
156:5.5 (1738.4) ‘Maar laat mij jullie mogen waarschuwen voor de dwaasheid om, zuiver door de kracht van de menselijke wil, verleiding te boven te komen door te trachten het ene verlangen te vervangen door een ander, vermeend hoger, verlangen. Indien je waarlijk over de verleidingen van de mindere, lagere natuur wilt zegevieren, moet je tot dat punt van geestelijke superioriteit komen waar je echt en waarlijk, daadwerkelijke belangstelling en liefde voor, de hogere en meer idealistische vormen van gedrag hebt ontwikkeld, die je bewustzijn verlangt in de plaats te stellen van de lagere, minder idealistische gewoonten van gedrag, die jullie onderkennen als verleiding. Je zult op deze wijze veeleer verlost worden door geestelijke transformatie, dan dat je steeds meer overbelast raakt door de bedrieglijke onderdrukking van sterfelijke verlangens. Het oude en het inferieure zal vergeten worden in de liefde voor het nieuwe en superieure. Schoonheid triomfeert altijd over lelijkheid in het hart van allen die verlicht worden door de liefde voor waarheid. Er schuilt machtige kracht in de uitbannende energie van een nieuwe, oprechte geestelijke liefde. En wederom zeg ik tot jullie, laat je niet verslaan door het kwaad, maar overwin het kwaad met het goede.’   156:5.5 (1738.4) “But let me warn you against the folly of undertaking to surmount temptation by the effort of supplanting one desire by another and supposedly superior desire through the mere force of the human will. If you would be truly triumphant over the temptations of the lesser and lower nature, you must come to that place of spiritual advantage where you have really and truly developed an actual interest in, and love for, those higher and more idealistic forms of conduct which your mind is desirous of substituting for these lower and less idealistic habits of behavior that you recognize as temptation. You will in this way be delivered through spiritual transformation rather than be increasingly overburdened with the deceptive suppression of mortal desires. The old and the inferior will be forgotten in the love for the new and the superior. Beauty is always triumphant over ugliness in the hearts of all who are illuminated by the love of truth. There is mighty power in the expulsive energy of a new and sincere spiritual affection. And again I say to you, be not overcome by evil but rather overcome evil with good.”
156:5.6 (1739.1) Tot diep in de nacht bleven de apostelen en de evangelisten vragen stellen, en uit de vele antwoorden zouden wij de volgende gedachten willen weergeven in moderne bewoording- en:   156:5.6 (1739.1) Long into the night the apostles and evangelists continued to ask questions, and from the many answers we would present the following thoughts, restated in modern phraseology:
156:5.7 (1739.2) Krachtige ambitie, een verstandig oordeel, en gerijpte wijsheid zijn de essentiële voorwaarden voor materieel succes. Leiderscapaciteiten zijn afhankelijk van natuurlijke bekwaamheid, oordeelkundigheid, wilskracht en vastberadenheid. Je geestelijke bestemming is afhankelijk van geloof, liefde en toewijding aan de waarheid — honger en dorst naar gerechtigheid — het oprechte verlangen om God te vinden en te zijn zoals hij.   156:5.7 (1739.2) Forceful ambition, intelligent judgment, and seasoned wisdom are the essentials of material success. Leadership is dependent on natural ability, discretion, will power, and determination. Spiritual destiny is dependent on faith, love, and devotion to truth—hunger and thirst for righteousness—the wholehearted desire to find God and to be like him.
156:5.8 (1739.3) Laat je niet ontmoedigen door de ontdekking dat je menselijk bent. De menselijke natuur neigt misschien naar het kwaad, maar is niet inherent zondig. Laat je niet terneerslaan doordat je niet al je betreurenswaardige ervaringen kunt vergeten. De fouten die je in de tijd niet kunt vergeten, zullen in de eeuwigheid worden vergeten. Verlicht de last van je ziel door snel een lange-afstandsvisie te verwerven op je bestemming, een universum-uitbreiding van je loopbaan.   156:5.8 (1739.3) Do not become discouraged by the discovery that you are human. Human nature may tend toward evil, but it is not inherently sinful. Be not downcast by your failure wholly to forget some of your regrettable experiences. The mistakes which you fail to forget in time will be forgotten in eternity. Lighten your burdens of soul by speedily acquiring a long-distance view of your destiny, a universe expansion of your career.
156:5.9 (1739.4) Maak niet de fout dat je de waardigheid van de ziel berekent naar de onvolmaaktheden van het bewustzijn of de begeerten van het lichaam. Beoordeel de ziel niet en schat haar bestemming niet naar de standaard van een enkele onfortuinlijke menselijke episode. Je geestelijke bestemming hangt alleen af van je geestelijke verlangens en doeleinden.   156:5.9 (1739.4) Make not the mistake of estimating the soul’s worth by the imperfections of the mind or by the appetites of the body. Judge not the soul nor evaluate its destiny by the standard of a single unfortunate human episode. Your spiritual destiny is conditioned only by your spiritual longings and purposes.
156:5.10 (1739.5) Religie is de uitsluitend geestelijke ervaring van de evoluerende onsterfelijke ziel van de Godkennende mens, maar morele kracht en geestelijke energie zijn machtige krachten die kunnen worden aangewend om moeilijke sociale situaties te hanteren en ingewikkelde economische problemen op te lossen. Deze morele en geestelijke gaven maken alle niveaus van het menselijke leven rijker en zinvoller.   156:5.10 (1739.5) Religion is the exclusively spiritual experience of the evolving immortal soul of the God-knowing man, but moral power and spiritual energy are mighty forces which may be utilized in dealing with difficult social situations and in solving intricate economic problems. These moral and spiritual endowments make all levels of human living richer and more meaningful.
156:5.11 (1739.6) Je bent voorbestemd tot een bekrompen en armelijk leven als je alleen leert liefhebben wie jou liefhebben. Menselijke liefde kan inderdaad wederkerig zijn, maar goddelijke liefde is extravert in al haar zoeken naar voldoening. Hoe minder liefde een schepsel in zijn natuur heeft, des te groter is zijn behoefte aan liefde, en des te meer zoekt de goddelijke liefde deze behoefte te bevredigen. Liefde zoekt nimmer zichzelf, en zij kan niet aan zichzelf worden geschonken. Goddelijke liefde kan niet binnen zichzelf besloten blijven: zij moet onzelfzuchtig worden geschonken.   156:5.11 (1739.6) You are destined to live a narrow and mean life if you learn to love only those who love you. Human love may indeed be reciprocal, but divine love is outgoing in all its satisfaction-seeking. The less of love in any creature’s nature, the greater the love need, and the more does divine love seek to satisfy such need. Love is never self-seeking, and it cannot be self-bestowed. Divine love cannot be self-contained; it must be unselfishly bestowed.
156:5.12 (1739.7) Zij die in het koninkrijk geloven, dienen een impliciet geloof te bezitten in, met hun ganse ziel overtuigd te zijn van, de zekere triomf van rechtvaardigheid. Bouwers van het koninkrijk moeten niet twijfelen aan de waarheid van het evangelie van het eeuwige heil. Gelovigen moeten steeds beter leren om naast het geraas des levens te gaan staan — te ontsnappen aan de irritaties van het materiële bestaan — terwijl zij de ziel verkwikken, het bewustzijn inspireren en de geest vernieuwen door godvererende gemeenschap.   156:5.12 (1739.7) Kingdom believers should possess an implicit faith, a whole-souled belief, in the certain triumph of righteousness. Kingdom builders must be undoubting of the truth of the gospel of eternal salvation. Believers must increasingly learn how to step aside from the rush of life—escape the harassments of material existence—while they refresh the soul, inspire the mind, and renew the spirit by worshipful communion.
156:5.13 (1739.8) Zij die God kennen, raken niet ontmoedigd door tegenslag of terneergeslagen door teleurstelling. Gelovigen zijn onvatbaar voor de neerslachtigheid die volgt op zuiver materiële beroering; zij die uit de geest leven, worden niet van streek gebracht door de voorvallen in de materiële wereld. Kandidaten voor het eeuwige leven betrachten een versterkende en constructieve methode om alle wisselvalligheden en irritaties in het sterfelijke leven het hoofd te bieden. Iedere dag dat een ware gelovige leeft, vindt hij het gemakkelijker om het juiste te doen.   156:5.13 (1739.8) God-knowing individuals are not discouraged by misfortune or downcast by disappointment. Believers are immune to the depression consequent upon purely material upheavals; spirit livers are not perturbed by the episodes of the material world. Candidates for eternal life are practitioners of an invigorating and constructive technique for meeting all of the vicissitudes and harassments of mortal living. Every day a true believer lives, he finds it easier to do the right thing.
156:5.14 (1740.1) Geestelijk leven vergroot het ware zelfrespect enorm. Zelfrespect is echter geen zelf bewondering. Zelfrespect is altijd gecoördineerd met liefde voor, en dienstbaarheid aan, de medemensen. Het is niet mogelijk om meer respect te hebben voor jezelf dan liefde voor je naaste: het ene is de maat van de capaciteit tot het andere.   156:5.14 (1740.1) Spiritual living mightily increases true self-respect. But self-respect is not self-admiration. Self-respect is always co-ordinate with the love and service of one’s fellows. It is not possible to respect yourself more than you love your neighbor; the one is the measure of the capacity for the other.
156:5.15 (1740.2) Iedere dag die voorbijgaat, wordt iedere ware gelovige er bedrevener in om de liefde voor de eeuwige waarheid aanlokkelijk te maken voor zijn medemens. Ben je vandaag vindingrijker dan gisteren in het openbaren van goedheid aan de mensheid? Kun je rechtvaardigheid dit jaar beter aanbevelen dan verleden jaar? Word je steeds kunstzinniger in je methode om hongerige zielen het geestelijk koninkrijk binnen te leiden?   156:5.15 (1740.2) As the days pass, every true believer becomes more skillful in alluring his fellows into the love of eternal truth. Are you more resourceful in revealing goodness to humanity today than you were yesterday? Are you a better righteousness recommender this year than you were last year? Are you becoming increasingly artistic in your technique of leading hungry souls into the spiritual kingdom?
156:5.16 (1740.3) Zijn je idealen verheven genoeg om je eeuwige heil te waarborgen, terwijl je ideeën zo praktisch zijn dat ze je tot een nuttig burger maken, die in samenwerking met zijn mede-stervelingen kan functioneren? In de geest zijn jullie burgers van de hemel; in het vlees zijn jullie nog steeds burgers van de koninkrijken op aarde. Geef aan de Caesars de dingen die materieel zijn en aan God de dingen die geestelijk zijn.   156:5.16 (1740.3) Are your ideals sufficiently high to insure your eternal salvation while your ideas are so practical as to render you a useful citizen to function on earth in association with your mortal fellows? In the spirit, your citizenship is in heaven; in the flesh, you are still citizens of the earth kingdoms. Render to the Caesars the things which are material and to God those which are spiritual.
156:5.17 (1740.4) De maat van het geestelijke vermogen van je evoluerende ziel is jullie geloof in waarheid en jullie liefde voor de mens, maar de maat van jullie menselijke karaktersterkte is je vermogen om in te gaan tegen het koesteren van grieven, en je capaciteit om je te verzetten tegen tobberijen wanneer je met diep verdriet wordt geconfronteerd. Een nederlaag is de ware spiegel waarin je eerlijk je werkelijke zelf kunt zien.   156:5.17 (1740.4) The measure of the spiritual capacity of the evolving soul is your faith in truth and your love for man, but the measure of your human strength of character is your ability to resist the holding of grudges and your capacity to withstand brooding in the face of deep sorrow. Defeat is the true mirror in which you may honestly view your real self.
156:5.18 (1740.5) Worden jullie, terwijl je ouder wordt en meer ervaren in de zaken van het koninkrijk, ook tactvoller in het omgaan met lastige stervelingen en toleranter in het optrekken met koppige medewerkers? Tact is het steunpunt voor het hefboomeffect in het sociale leven en verdraagzaamheid is het kenmerk van een grote ziel. Indien je deze zeldzame, aantrekkelijke gaven bezit, zul je na verloop van tijd alerter en bedrevener worden in je waardige pogingen om alle onnodige misverstanden in je sociale omgang te vermijden. Een wijze ziel kan veel moeilijkheden vermijden die zeker ten deel zullen vallen aan allen die lijden aan een gebrek aan emotionele aanpassing, degenen die weigeren volwassen te worden, en degenen die weigeren met gratie oud te worden.   156:5.18 (1740.5) As you grow older in years and more experienced in the affairs of the kingdom, are you becoming more tactful in dealing with troublesome mortals and more tolerant in living with stubborn associates? Tact is the fulcrum of social leverage, and tolerance is the earmark of a great soul. If you possess these rare and charming gifts, as the days pass you will become more alert and expert in your worthy efforts to avoid all unnecessary social misunderstandings. Such wise souls are able to avoid much of the trouble which is certain to be the portion of all who suffer from lack of emotional adjustment, those who refuse to grow up, and those who refuse to grow old gracefully.
156:5.19 (1740.6) Vermijd oneerlijkheid en onbillijkheid bij al jullie inspanningen om de waarheid te prediken en het evangelie te verkondigen. Zoek geen erkenning die je niet verdiend hebt en hunker niet naar sympathie waarop je geen recht hebt. Aanvaard liefde vrijelijk, zowel uit goddelijke als menselijke bronnen, en geef je liefde daar vrijelijk voor terug. Zoek echter in alle andere dingen die met eer en bewieroking te maken hebben, slechts wat je eerlijk toekomt.   156:5.19 (1740.6) Avoid dishonesty and unfairness in all your efforts to preach truth and proclaim the gospel. Seek no unearned recognition and crave no undeserved sympathy. Love, freely receive from both divine and human sources regardless of your deserts, and love freely in return. But in all other things related to honor and adulation seek only that which honestly belongs to you.
156:5.20 (1740.7) De sterveling die zich van God bewust is, is zeker van zijn redding; hij staat onbevreesd in het leven; hij is eerlijk en consequent. Hij weet hoe hij onvermijdelijk lijden moedig moet verduren: hij klaagt niet wanneer hij voor onontkoombare tegenspoed komt te staan.   156:5.20 (1740.7) The God-conscious mortal is certain of salvation; he is unafraid of life; he is honest and consistent. He knows how bravely to endure unavoidable suffering; he is uncomplaining when faced by inescapable hardship.
156:5.21 (1740.8) De ware gelovige wordt niet moede goed te doen alleen maar omdat hij wordt tegengewerkt. Moeilijkheden wakkeren de bezieling aan van de minnaar der waarheid, terwijl hinderpalen slechts een uitdaging vormen voor de inspanningen van de onversaagde bouwer van het koninkrijk.   156:5.21 (1740.8) The true believer does not grow weary in well-doing just because he is thwarted. Difficulty whets the ardor of the truth lover, while obstacles only challenge the exertions of the undaunted kingdom builder.
156:5.22 (1740.9) En nog vele andere dingen onderrichtte Jezus hen, voordat zij zich gereedmaakten om uit Tyrus te vertrekken.   156:5.22 (1740.9) And many other things Jesus taught them before they made ready to depart from Tyre.
156:5.23 (1740.10) De dag voordat Jezus wegging uit Tyrus om terug te keren naar de streek rond het meer van Galilea, riep hij zijn metgezellen bijeen en droeg hij de twaalf evangelisten op om langs een andere weg terug te gaan dan die hij en de twaalf apostelen zouden nemen. En nadat de evangelisten Jezus hier hadden verlaten, zouden zij nooit meer zo nauw met hem verbonden zijn.   156:5.23 (1740.10) The day before Jesus left Tyre for the return to the region of the Sea of Galilee, he called his associates together and directed the twelve evangelists to go back by a route different from that which he and the twelve apostles were to take. And after the evangelists here left Jesus, they were never again so intimately associated with him.
6. De terugkeer uit Fenicië ^top   6. The Return from Phoenicia ^top
156:6.1 (1741.1) Rond het middaguur op zondag 24 juli, verlieten Jezus en de twaalf het huis van Jozef, ten zuiden van Tyrus, en liepen zij in zuidelijke richting langs de kust naar Ptolemaïs. Hier bleven zij een dag en spraken opbeurende woorden tot het gezelschap gelovigen in die plaats. Petrus predikte tot hen in de avond van 25 juli.   156:6.1 (1741.1) About noon on Sunday, July 24, Jesus and the twelve left the home of Joseph, south of Tyre, going down the coast to Ptolemais. Here they tarried for a day, speaking words of comfort to the company of believers resident there. Peter preached to them on the evening of July 25.
156:6.2 (1741.2) Dinsdag vertrokken zij uit Ptolemaïs en liepen in oostelijke richting langs de weg naar Tiberias het land in, tot in de buurt van Jotbata. Woensdag onderbraken zij hun tocht in Jotbata en gaven de gelovigen verder onderricht in de dingen van het koninkrijk. Donderdag vertrokken zij uit Jotbata en gingen noordwaarts langs het pad dat van Nazaret naar de berg Libanon liep, via Rama naar het dorp Zebulon. Vrijdag hielden zij bijeenkomsten in Rama en bleven daar gedurende de Sabbat. Op zondag, 31 juli, kwamen zij in Zebulon aan, hielden daar ’s avonds een bijeenkomst, en vertrokken de volgende ochtend weer.   156:6.2 (1741.2) On Tuesday they left Ptolemais, going east inland to near Jotapata by way of the Tiberias road. Wednesday they stopped at Jotapata and instructed the believers further in the things of the kingdom. Thursday they left Jotapata, going north on the Nazareth-Mount Lebanon trail to the village of Zebulun, by way of Ramah. They held meetings at Ramah on Friday and remained over the Sabbath. They reached Zebulun on Sunday, the 31st, holding a meeting that evening and departing the next morning.
156:6.3 (1741.3) Na hun vertrek uit Zebulon trokken zij door tot aan de kruising met de weg van Magdala naar Sidon, in de buurt van Gischala, en vandaar trokken zij naar Gennesaret aan de westelijke oever van het meer van Galilea, ten zuiden van Kafarnaüm, waar ze afgesproken hadden David Zebedeüs te ontmoeten en van plan waren te beraadslagen over de volgende stap die gezet moest worden in het werk van de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk.   156:6.3 (1741.3) Leaving Zebulun, they journeyed over to the junction with the Magdala-Sidon road near Gischala, and thence they made their way to Gennesaret on the western shores of the lake of Galilee, south of Capernaum, where they had appointed to meet with David Zebedee, and where they intended to take counsel as to the next move to be made in the work of preaching the gospel of the kingdom.
156:6.4 (1741.4) Tijdens een korte bespreking met David, hoorden zij dat juist op dat ogenblik vele leiders aan de overzijde van het meer bij Gerasa bijeengekomen waren, en bijgevolg zette een boot hen nog diezelfde avond over. Eén dag verbleven zij in alle stilte in de bergen en de dag daarop gingen zij naar het nabijgelegen park, waar de Meester eens de vijfduizend had gespijzigd. Hier namen zij drie dagen rust en hielden dagelijkse besprekingen, waaraan ongeveer vijftig mannen en vrouwen deelnamen, zij die overgebleven waren van het eens zo talrijke gezelschap gelovigen in Kafarnaüm en omstreken.   156:6.4 (1741.4) During a brief conference with David they learned that many leaders were then gathered together on the opposite side of the lake near Kheresa, and accordingly, that very evening a boat took them across. For one day they rested quietly in the hills, going on the next day to the park, near by, where the Master once fed the five thousand. Here they rested for three days and held daily conferences, which were attended by about fifty men and women, the remnants of the once numerous company of believers resident in Capernaum and its environs.
156:6.5 (1741.5) Tijdens de periode van Jezus’ afwezigheid uit Kafarnaüm en Galilea vanwege zijn verblijf in Fenicië, namen zijn vijanden aan dat de gehele beweging uiteen was gevallen, en zij concludeerden dat de haast waarmee Jezus de wijk had genomen, te kennen gaf dat hem zo ernstig schrik was aangejaagd, dat het niet waarschijnlijk was dat hij ooit zou terugkeren om hen lastig te vallen. Bijna alle actieve oppositie tegen zijn onderricht was weggeëbd. De gelovigen begonnen opnieuw openbare bijeenkomsten te houden en er vond een geleidelijke, maar doeltreffende consolidatie plaats van de beproefde, ware overlevenden van de grote zifting die de gelovigen in het evangelie zo juist hadden doorgemaakt.   156:6.5 (1741.5) While Jesus was absent from Capernaum and Galilee, the period of the Phoenician sojourn, his enemies reckoned that the whole movement had been broken up and concluded that Jesus’ haste in withdrawing indicated he was so thoroughly frightened that he would not likely ever return to bother them. All active opposition to his teachings had about subsided. The believers were beginning to hold public meetings once more, and there was occurring a gradual but effective consolidation of the tried and true survivors of the great sifting through which the gospel believers had just passed.
156:6.6 (1741.6) Filippus, de broer van Herodes, was half en half in Jezus gaan geloven, en stuurde bericht dat het de Meester vrijstond in zijn gebied te wonen en te werken.   156:6.6 (1741.6) Philip, the brother of Herod, had become a halfhearted believer in Jesus and sent word that the Master was free to live and work in his domains.
156:6.7 (1741.7) Het algemene bevel om de synagogen van het gehele Jodendom voor de leer van Jezus en al zijn volgelingen te sluiten, had voor de schriftgeleerden en Farizeeën een nadelige uitwerking gehad. Onmiddellijk nadat Jezus als voorwerp van verdeeldheid van het toneel was verdwenen, deed zich onder het gehele Joodse volk een reactie voor: er heerste een algemeen gevoelen van wrok tegen de Farizeeën en de leiders van het Sanhedrin in Jeruzalem. Vele oversten van de synagogen begonnen heimelijk hun synagogen open te stellen voor Abner en zijn metgezellen, bewerend dat deze leraren volgelingen van Johannes waren en geen discipelen van Jezus.   156:6.7 (1741.7) The mandate to close the synagogues of all Jewry to the teachings of Jesus and all his followers had worked adversely upon the scribes and Pharisees. Immediately upon Jesus’ removing himself as an object of controversy, there occurred a reaction among the entire Jewish people; there was general resentment against the Pharisees and the Sanhedrin leaders at Jerusalem. Many of the rulers of the synagogues began surreptitiously to open their synagogues to Abner and his associates, claiming that these teachers were followers of John and not disciples of Jesus.
156:6.8 (1741.8) Zelfs Herodes Antipas was tot ander inzicht gekomen, en toen hij vernam dat Jezus aan de overzijde van het meer in het gebied van zijn broer Filippus verblijfhield, liet hij hem weten dat hij weliswaar het bevel tot zijn arrestatie in Galilea getekend had, maar geen machtiging tot inhechtenisneming in Perea had verstrekt, daarmee te kennen gevend dat Jezus niet lastig gevallen zou worden indien hij buiten Galilea bleef; deze beslissing deelde hij ook aan de Joden in Jeruzalem mede.   156:6.8 (1741.8) Even Herod Antipas experienced a change of heart and, on learning that Jesus was sojourning across the lake in the territory of his brother Philip, sent word to him that, while he had signed warrants for his arrest in Galilee, he had not so authorized his apprehension in Perea, thus indicating that Jesus would not be molested if he remained outside of Galilee; and he communicated this same ruling to the Jews at Jerusalem.
156:6.9 (1742.1) Zo was de situatie omstreeks 1 augustus a.d. 29, toen de Meester van zijn zending in Fenicië terugkeerde en aan de reorganisatie van zijn verstrooide, op de proef gestelde en uitgedunde strijdkrachten begon ten behoeve van dit laatste, veelbewogen jaar van zijn missie op aarde.   156:6.9 (1742.1) And that was the situation about the first of August, a.d. 29, when the Master returned from the Phoenician mission and began the reorganization of his scattered, tested, and depleted forces for this last and eventful year of his mission on earth.
156:6.10 (1742.2) De geschilpunten waarover slag zal worden geleverd, zijn duidelijk opgesteld nu de Meester en zijn metgezellen zich opmaken om een nieuwe religie te gaan verkondigen, de religie van de geest van de levende God die woont in het bewustzijn van mensen.   156:6.10 (1742.2) The issues of battle are clearly drawn as the Master and his associates prepare to begin the proclamation of a new religion, the religion of the spirit of the living God who dwells in the minds of men.