Verhandeling 174 Paper 174
Dinsdagmorgen in de tempel Tuesday Morning in the Temple
174:0.1 (1897.1) DEZE dinsdagmorgen omstreeks zeven uur kwamen Jezus, de apostelen, het vrouwenkorps, en ruim twintig andere vooraanstaande discipelen bijeen ten huize van Simon. Op deze bijeenkomst nam hij afscheid van Lazarus en gaf hem de instructie die hem ertoe bracht heel kort daarna te vluchten naar Filadelfia in Perea, waar hij zich later aansloot bij de zendingsbeweging die in die stad haar hoofdkwartier had. Jezus nam ook afscheid van de bejaarde Simon en gaf zijn laatste raadgevingen aan het vrouwenkorps, aangezien hij dit korps nooit meer formeel zou toespreken. 174:0.1 (1897.1) ABOUT seven o’clock on this Tuesday morning Jesus met the apostles, the women’s corps, and some two dozen other prominent disciples at the home of Simon. At this meeting he said farewell to Lazarus, giving him that instruction which led him so soon to flee to Philadelphia in Perea, where he later became connected with the missionary movement having its headquarters in that city. Jesus also said good-bye to the aged Simon, and gave his parting advice to the women’s corps, as he never again formally addressed them.
174:0.2 (1897.2) Deze morgen begroette hij elk van de twaalf met een persoonlijk woord. Tot Andreas zei hij: ‘Raak niet ontzet door hetgeen nu staat te gebeuren. Houd je broeders stevig in de hand en zorg dat ze je niet in een neerslachtige gemoedstoestand aantreffen.’ Tot Petrus zei hij: ‘Stel je vertrouwen niet in de kracht van het vlees, noch in wapens van staal. Sta vast op de geestelijke grondslag van de rots der eeuwigheid.’ Tot Jakobus zei hij: ‘Struikel niet door af te gaan op de uiterlijke schijn. Blijf standvastig in je geloof, en spoedig zul je de realiteit kennen van wat je gelooft.’ Tot Johannes zei hij: ‘Wees zachtmoedig, heb zelfs je vijanden lief; wees verdraagzaam. En houd in gedachten dat ik vele dingen aan je heb toevertrouwd.’ Tot Natanael zei hij: ‘Oordeel niet naar de uiterlijke schijn, blijf standvastig in je geloof wanneer alles lijkt weg te vallen; wees trouw aan je opdracht als ambassadeur van het koninkrijk.’ Tot Filippus zei hij: ‘Raak niet in beroering door de gebeurtenissen die op handen zijn. Blijf ongeschokt, zelfs wanneer je de weg niet kunt zien. Blijf trouw aan je inzegeningseed.’ Tegen Matteüs zei hij: ‘Vergeet de barmhartigheid niet waarmee je in het koninkrijk bent ontvangen. Laat niemand je je eeuwige loon afhandig maken. Zoals je de neigingen van de sterfelijke natuur hebt weerstaan, wees zo ook bereid standvastig te zijn.’ Tot Tomas zei hij: ‘Hoe moeilijk het ook moge zijn, juist nu moet je wandelen in geloof en niet naar wat je ziet. Twijfel niet dat ik in staat zal zijn het werk te voleinden dat ik begonnen ben, en dat ik al mijn getrouwe ambassadeurs uiteindelijk in het koninkrijk hierna zal weerzien.’ Tot de tweelingbroers Alfeüs zei hij: ‘Laat de dingen die jullie niet kunnen begrijpen, je niet verpletteren. Blijf trouw aan de genegenheid in je hart en bouw niet op grootheid van mensen of de veranderlijke houding van het volk. Sta naast je broeders.’ En tot Simon Zelotes zei hij: ‘Simon, mogelijk zul je door teleurstelling vertwijfeld raken, maar je geest zal uitrijzen boven al hetgeen je moge overkomen. Wat je van mij nog niet hebt kunnen leren, zal mijn geest je onderrichten. Zoek de ware realiteiten van de geest en laat je niet langer aantrekken door irreële en materiële afschaduwingen.’ En tot Judas Iskariot zei hij: ‘Judas, ik heb je liefgehad en heb gebeden dat je je broeders zou mogen liefhebben. Word het doen van het goede niet moe; ik zou je ook willen waarschuwen voor de glibberige paden der vleierij en de giftige pijlen van de spot.’ 174:0.2 (1897.2) This morning he greeted each of the twelve with a personal salutation. To Andrew he said: “Be not dismayed by the events just ahead. Keep a firm hold on your brethren and see that they do not find you downcast.” To Peter he said: “Put not your trust in the arm of flesh nor in weapons of steel. Establish yourself on the spiritual foundations of the eternal rocks.” To James he said: “Falter not because of outward appearances. Remain firm in your faith, and you shall soon know of the reality of that which you believe.” To John he said: “Be gentle; love even your enemies; be tolerant. And remember that I have trusted you with many things.” To Nathaniel he said: “Judge not by appearances; remain firm in your faith when all appears to vanish; be true to your commission as an ambassador of the kingdom.” To Philip he said: “Be unmoved by the events now impending. Remain unshaken, even when you cannot see the way. Be loyal to your oath of consecration.” To Matthew he said: “Forget not the mercy that received you into the kingdom. Let no man cheat you of your eternal reward. As you have withstood the inclinations of the mortal nature, be willing to be steadfast.” To Thomas he said: “No matter how difficult it may be, just now you must walk by faith and not by sight. Doubt not that I am able to finish the work I have begun, and that I shall eventually see all of my faithful ambassadors in the kingdom beyond.” To the Alpheus twins he said: “Do not allow the things which you cannot understand to crush you. Be true to the affections of your hearts and put not your trust in either great men or the changing attitude of the people. Stand by your brethren.” And to Simon Zelotes he said: “Simon, you may be crushed by disappointment, but your spirit shall rise above all that may come upon you. What you have failed to learn from me, my spirit will teach you. Seek the true realities of the spirit and cease to be attracted by unreal and material shadows.” And to Judas Iscariot he said: “Judas, I have loved you and have prayed that you would love your brethren. Be not weary in well doing; and I would warn you to beware the slippery paths of flattery and the poison darts of ridicule.”
174:0.3 (1897.3) Toen hij klaar was met deze begroetingen, vertrok hij naar Jeruzalem met Andreas, Petrus, Jakobus en Johannes, terwijl de andere apostelen begonnen met het opzetten van het kamp te Getsemane, waar ze die nacht heen zouden gaan en waar ze hun hoofdkwartier zouden hebben gedurende de rest van het leven van de Meester in het vlees. Ongeveer halverwege de afdaling van de Olijfberg hield Jezus een rustpauze en onderhield zich meer dan een uur met de vier apostelen. 174:0.3 (1897.3) And when he had concluded these greetings, he departed for Jerusalem with Andrew, Peter, James, and John as the other apostles set about the establishment of the Gethsemane camp, where they were to go that night, and where they made their headquarters for the remainder of the Master’s life in the flesh. About halfway down the slope of Olivet Jesus paused and visited more than an hour with the four apostles.
1. Goddelijke vergeving ^top 1. Divine Forgiveness ^top
174:1.1 (1898.1) Al een paar dagen hadden Petrus en Jakobus zich beziggehouden met discussies over hun verschillende opvattingen inzake het onderricht van de Meester over de vergeving van zonde. Zij waren overeengekomen de zaak aan Jezus voor te leggen en Petrus nam deze rustpauze te baat als een gunstige gelegenheid om de raad van de Meester in te winnen. Bijgevolg onderbrak Petrus het lopende gesprek over de verschillen tussen lof en aanbidding met de vraag: ‘Meester, Jakobus en ik zijn het niet eens over uw onderricht over de vergeving van zonde. Jakobus stelt dat gij leert dat de Vader ons vergeeft, zelfs reeds vóór wij hem dat vragen en ik houd vol dat berouw en schuldbelijdenis aan de vergeving vooraf moeten gaan. Wie van ons heeft gelijk? Wat zegt u ervan?’ 174:1.1 (1898.1) For several days Peter and James had been engaged in discussing their differences of opinion about the Master’s teaching regarding the forgiveness of sin. They had both agreed to lay the matter before Jesus, and Peter embraced this occasion as a fitting opportunity for securing the Master’s counsel. Accordingly, Simon Peter broke in on the conversation dealing with the differences between praise and worship, by asking: “Master, James and I are not in accord regarding your teachings having to do with the forgiveness of sin. James claims you teach that the Father forgives us even before we ask him, and I maintain that repentance and confession must precede the forgiveness. Which of us is right? what do you say?”
174:1.2 (1898.2) Na een korte stilte keek Jezus alle vier de apostelen veelbetekenend aan en antwoordde: ‘Mijn broeders, jullie dwalen in jullie opvattingen omdat jullie niet de aard begrijpen van de innige, liefdevolle verhouding tussen het schepsel en de Schepper, tussen de mens en God. Jullie begrijpen het begrijpende medegevoel niet dat de wijze ouder koestert voor zijn onrijpe en soms dwalende kind. Het is trouwens de vraag of verstandige en liefdevolle ouders er ooit voor komen te staan dat zij een gewoon, normaal kind vergiffenis moeten schenken. Betrekkingen waarin begrip voor elkaar bestaat, gecombineerd met een liefdevolle instelling, voorkomen op doeltreffende wijze al die verwijderingen die later de heraanpassing noodzakelijk maken van berouw aan de zijde van het kind, en vergeving door de vader. 174:1.2 (1898.2) After a short silence Jesus looked significantly at all four and answered: “My brethren, you err in your opinions because you do not comprehend the nature of those intimate and loving relations between the creature and the Creator, between man and God. You fail to grasp that understanding sympathy which the wise parent entertains for his immature and sometimes erring child. It is indeed doubtful whether intelligent and affectionate parents are ever called upon to forgive an average and normal child. Understanding relationships associated with attitudes of love effectively prevent all those estrangements which later necessitate the readjustment of repentance by the child with forgiveness by the parent.
174:1.3 (1898.3) ‘Een deel van iedere vader leeft in zijn kind. De vader heeft prioriteit en superioriteit van begrip in alle zaken die verbonden zijn met de kind-ouder-verhouding. De ouder is in staat de onrijpheid van het kind te zien in het licht van zijn grotere ouderlijke gerijptheid, de rijpere ervaring van de oudere partner. In de relatie tussen het aardse kind en de hemelse Vader, bezit de goddelijke ouder oneindigheid en goddelijkheid van medegevoel en van vermogen tot liefdevol begrip. Goddelijke vergiffenis is onvermijdelijk: zij is inherent aan, en een onvervreemdbaar deel van Gods oneindig begrijpen en zijn volmaakt weten van al hetgeen het op vergissingen berustende oordeel en de onjuiste keuze van het kind aangaat. De goddelijke gerechtigheid is in alle eeuwigheid zo billijk, dat zij steevast begrijpende barmhartigheid belichaamt. 174:1.3 (1898.3) “A part of every father lives in the child. The father enjoys priority and superiority of understanding in all matters connected with the child-parent relationship. The parent is able to view the immaturity of the child in the light of the more advanced parental maturity, the riper experience of the older partner. With the earthly child and the heavenly Father, the divine parent possesses infinity and divinity of sympathy and capacity for loving understanding. Divine forgiveness is inevitable; it is inherent and inalienable in God’s infinite understanding, in his perfect knowledge of all that concerns the mistaken judgment and erroneous choosing of the child. Divine justice is so eternally fair that it unfailingly embodies understanding mercy.
174:1.4 (1898.4) ‘Wanneer een wijs mens de innerlijke impulsen van zijn medemensen begrijpt, zal hij hen liefhebben. En wanneer je je broeder liefhebt, heb je hem al vergeven. Dit vermogen om ’s mensen natuur te begrijpen en zijn klaarblijkelijke misstappen te vergeven, is Godgelijk. Wanneer jullie verstandige ouders bent, is dit de manier waarop je je kinderen zult liefhebben en begrijpen en hen zelfs zult vergeven wanneer een voorbijgaand misverstand ogenschijnlijke scheiding heeft teweeggebracht. Omdat een kind onvolwassen is en de diepte van de kind-vader-verhouding nog niet ten volle beseft, moet het wel dikwijls het schuldige gevoel hebben dat het niet de volle goedkeuring van zijn vader heeft en zich van hem gescheiden voelen, maar de ware vader is zich nooit van een dergelijke scheiding bewust. Zonde is een ervaring in het bewustzijn van de geschapen mens — ze is niet een deel van Gods bewustzijn. 174:1.4 (1898.4) “When a wise man understands the inner impulses of his fellows, he will love them. And when you love your brother, you have already forgiven him. This capacity to understand man’s nature and forgive his apparent wrongdoing is Godlike. If you are wise parents, this is the way you will love and understand your children, even forgive them when transient misunderstanding has apparently separated you. The child, being immature and lacking in the fuller understanding of the depth of the child-father relationship, must frequently feel a sense of guilty separation from a father’s full approval, but the true father is never conscious of any such separation. Sin is an experience of creature consciousness; it is not a part of God’s consciousness.
174:1.5 (1898.5) ‘Jullie onvermogen of onwil om jullie medemensen te vergeven geeft de mate van je onvolwassenheid aan, je tekortschieten in het bereiken van volwassen sympathie, begrip en liefde. Het vasthouden aan je grieven en het koesteren van wraakgevoelens zijn rechtstreeks evenredig aan je onbekendheid met de innerlijke natuur en de ware verlangens van je kinderen en medemensen. Liefde is de manifestatie van de goddelijke, innerlijke levensdrang. Ze is gebaseerd op begrip, wordt gevoed door onzelfzuchtige dienstbaarheid en vervolmaakt in wijsheid.’ 174:1.5 (1898.5) “Your inability or unwillingness to forgive your fellows is the measure of your immaturity, your failure to attain adult sympathy, understanding, and love. You hold grudges and nurse vengefulness in direct proportion to your ignorance of the inner nature and true longings of your children and your fellow beings. Love is the outworking of the divine and inner urge of life. It is founded on understanding, nurtured by unselfish service, and perfected in wisdom.”
2. Vragen van de Joodse oversten ^top 2. Questions by the Jewish Rulers ^top
174:2.1 (1899.1) Op maandagavond had er een vergadering plaats gevonden van het Sanhedrin met ongeveer vijftig andere leiders, gekozen uit de schriftgeleerden, Farizeeën en Sadduceeën. Men was het er in deze vergadering over eens dat het gevaarlijk zou zijn Jezus in het openbaar in hechtenis te nemen, vanwege zijn greep op de genegenheid van het gewone volk. De meerderheid was ook van mening dat er een vastberaden poging moest worden ondernomen om hem in de ogen van de menigte in diskrediet te brengen, alvorens hij zou worden gearresteerd en voor het gerecht zou worden gebracht. Dus werden verschillende groepjes geleerden aangewezen die de volgende morgen in de tempel beschikbaar zouden zijn om te trachten Jezus in moeilijke kwes-ties te verstrikken en hem anderszins ten overstaan van de mensen in verlegenheid te brengen. Eindelijk waren de Farizeeën, Sadduceeën, en zelfs de Herodianen eensgezind in deze poging om Jezus in de ogen van de menigte die naar het Paasfeest was gekomen in diskrediet te brengen. 174:2.1 (1899.1) On Monday evening there had been held a council between the Sanhedrin and some fifty additional leaders selected from among the scribes, Pharisees, and the Sadducees. It was the consensus of this meeting that it would be dangerous to arrest Jesus in public because of his hold upon the affections of the common people. It was also the opinion of the majority that a determined effort should be made to discredit him in the eyes of the multitude before he should be arrested and brought to trial. Accordingly, several groups of learned men were designated to be on hand the next morning in the temple to undertake to entrap him with difficult questions and otherwise to seek to embarrass him before the people. At last, the Pharisees, Sadducees, and even the Herodians were all united in this effort to discredit Jesus in the eyes of the Passover multitudes.
174:2.2 (1899.2) Dinsdagmorgen, toen Jezus in de voorhof van de tempel aankwam en begon te onderrichten, had hij nog maar enkele woorden gesproken, toen een groep van de jongere studenten van de academies, die men voor dit doel had laten oefenen, naar voren kwam en bij monde van hun woordvoerder Jezus aansprak met de woorden: ‘Meester, wij weten dat gij een rechtvaardig leraar zijt, en wij weten dat ge de wegen der waarheid verkondigt en alleen God dient, want ge vreest niemand en kent geen aanzien des persoons. Wij zijn maar studenten en zouden gaarne de waarheid willen weten aangaande een zaak die ons bezighoudt. Onze moeilijkheid is de vol- gende: Is het overeenkomstig de wet dat wij Caesar schatting betalen? Moeten wij deze betalen of niet?’ Jezus doorzag hun huichelarij en sluwheid en zei tot hen: ‘Waarom komt ge mij aldus verzoeken? Toon mij het geld waarmee de schatting betaald wordt, en ik zal u antwoord geven.’ Toen zij hem een denarius overhandigden, bezag hij deze en zei: ‘Wiens beeldenaar en opschrift draagt dit muntstuk?’ En toen zij hem antwoordden: ‘Van Caesar’, zei Jezus, ‘Geeft aan Caesar de dingen die van Caesar zijn en geeft aan God de dingen die van God zijn.’ 174:2.2 (1899.2) Tuesday morning, when Jesus arrived in the temple court and began to teach, he had uttered but few words when a group of the younger students from the academies, who had been rehearsed for this purpose, came forward and by their spokesman addressed Jesus: “Master, we know you are a righteous teacher, and we know that you proclaim the ways of truth, and that you serve only God, for you fear no man, and that you are no respecter of persons. We are only students, and we would know the truth about a matter which troubles us; our difficulty is this: Is it lawful for us to give tribute to Caesar? Shall we give or shall we not give?” Jesus, perceiving their hypocrisy and craftiness, said to them: “Why do you thus come to tempt me? Show me the tribute money, and I will answer you.” And when they handed him a denarius, he looked at it and said, “Whose image and superscription does this coin bear?” And when they answered him, “Caesar’s,” Jesus said, “Render to Caesar the things that are Caesar’s and render to God the things that are God’s.”
174:2.3 (1899.3) Toen hij deze jonge schriftgeleerden en hun Herodiaanse medeplichtigen aldus geantwoord had, trokken dezen zich terug en het volk, zelfs de Sadduceeën, verheugde zich over hun verlegenheid. Zelfs de jongemannen die geprobeerd hadden hem in de val te laten lopen, verwonderden zich over de onverwachte scherpzinnigheid van het antwoord van de Meester. 174:2.3 (1899.3) When he had thus answered these young scribes and their Herodian accomplices, they withdrew from his presence, and the people, even the Sadducees, enjoyed their discomfiture. Even the youths who had endeavored to entrap him marveled greatly at the unexpected sagacity of the Master’s answer.
174:2.4 (1899.4) De dag tevoren hadden de oversten geprobeerd hem ten aanschouwe van de menigte te doen struikelen over zaken die het kerkelijk gezag betroffen, en omdat ze daarin niet waren geslaagd, probeerden ze hem nu schade te berokkenen door hem in een discussie over het burgerlijk gezag te betrekken. Pilatus en Herodes waren beiden op dat moment in Jeruzalem, en de vijanden van Jezus namen aan dat indien hij zou durven te adviseren de schatting aan Caesar niet te betalen, zij meteen naar de Romeinse gezagsdragers zouden kunnen gaan om hem aan te klagen wegens opruiïng. In het andere geval, indien hij met zoveel woorden het betalen van de schatting zou aanraden, hadden zij terecht berekend dat zulk een uitspraak de nationale trots van zijn Joodse toehoorders zeer zou krenken, waardoor hij de goedgezindheid en genegenheid van de menigte goeddeels zou verspelen. 174:2.4 (1899.4) The previous day the rulers had sought to trip him before the multitude on matters of ecclesiastical authority, and having failed, they now sought to involve him in a damaging discussion of civil authority. Both Pilate and Herod were in Jerusalem at this time, and Jesus’ enemies conjectured that, if he would dare to advise against the payment of tribute to Caesar, they could go at once before the Roman authorities and charge him with sedition. On the other hand, if he should advise the payment of tribute in so many words, they rightly calculated that such a pronouncement would greatly wound the national pride of his Jewish hearers, thereby alienating the good will and affection of the multitude.
174:2.5 (1899.5) In dit alles dolven de vijanden van Jezus het onderspit, omdat het een bekende regel was van het Sanhedrin, opgesteld als richtlijn voor de Joden die verspreid onder de heidense volkeren leefden, dat ‘het muntrecht het recht om belastingen te heffen met zich meebracht’. Op deze wijze vermeed Jezus hun valstrik. Indien hij hun vraag met ‘neen’ beantwoord zou hebben, zou dit gelijk hebben gestaan met het aanzetten tot rebellie; indien hij ‘ja’ geantwoord zou hebben, zouden de diepgewortelde nationalistische gevoelens van die tijd geschokt zijn. De Meester ontweek de vraag niet, hij had alleen de wijsheid een dubbel antwoord te geven. Jezus gaf nooit ontwijkende antwoorden, maar hij betrachtte steeds wijsheid in zijn omgang met degenen die probeerden hem aan te vallen en zijn ondergang te bewerkstelligen. 174:2.5 (1899.5) In all this the enemies of Jesus were defeated since it was a well-known ruling of the Sanhedrin, made for the guidance of the Jews dispersed among the gentile nations, that the “right of coinage carried with it the right to levy taxes.” In this manner Jesus avoided their trap. To have answered “No” to their question would have been equivalent to inciting rebellion; to have answered “Yes” would have shocked the deep-rooted nationalist sentiments of that day. The Master did not evade the question; he merely employed the wisdom of making a double reply. Jesus was never evasive, but he was always wise in his dealings with those who sought to harass and destroy him.
3. De Sadduceeën en de opstanding ^top 3. The Sadducees and the Resurrection ^top
174:3.1 (1900.1) Voordat Jezus met zijn onderricht kon beginnen, kwam er een andere groep naar voren om hem vragen te stellen, deze keer een gezelschap van geleerde, sluwe Sadduceeën. Hun woordvoerder kwam naar hem toe en zei: ‘Meester, Mozes heeft gezegd dat indien een gehuwd man sterft zonder kinderen na te laten, zijn broer zijn echtgenote tot zich moet nemen en nakomelingschap moet verwekken voor de overleden broer. Nu deed zich het geval voor dat een zekere man zes broers had en kinderloos stierf; de broer die op hem volgde nam diens vrouw tot zich, maar stierf ook weldra zonder kinderen achter te laten. Evenzo nam de tweede broer de vrouw tot zich, maar ook hij stierf zonder nakomelingen. En zo ging het door tot alle zes broers haar tot vrouw genomen hadden en alle zes gestorven waren zonder kinderen achter te laten. En daarna stierf ook de vrouw zelf. Wat wij nu zouden willen vragen is het volgende: Wiens vrouw zal zij zijn in de opstanding, want alle zeven broers hebben haar tot vrouw gehad?’ 174:3.1 (1900.1) Before Jesus could get started with his teaching, another group came forward to question him, this time a company of the learned and crafty Sadducees. Their spokesman, drawing near to him, said: “Master, Moses said that if a married man should die, leaving no children, his brother should take the wife and raise up seed for the deceased brother. Now there occurred a case where a certain man who had six brothers died childless; his next brother took his wife but also soon died, leaving no children. Likewise did the second brother take the wife, but he also died leaving no offspring. And so on until all six of the brothers had had her, and all six of them passed on without leaving children. And then, after them all, the woman herself died. Now, what we would like to ask you is this: In the resurrection whose wife will she be since all seven of these brothers had her?”
174:3.2 (1900.2) Jezus wist, en het volk wist, dat deze Sadduceeën niet eerlijk waren in het stellen van deze vraag, omdat het onwaarschijnlijk was dat een dergelijk geval zich in werkelijkheid zou voordoen; bovendien was het gebruik dat de broers van een overledene kinderen voor deze probeerden te verwekken, onder de Joden van die tijd praktisch tot een dode letter geworden. Niettemin verwaardigde Jezus zich antwoord te geven op hun boosaardige vraag. Hij zei: ‘Gij dwaalt allen wanneer ge zulke vragen stelt omdat ge de Schrift niet kent noch de levende kracht van God. Ge weet dat de zonen van deze wereld kunnen huwen en ten huwelijk worden gegeven, maar ge schijnt niet te begrijpen dat zij die waardig bevonden worden de werelden hierna te bereiken door de opstanding der rechtvaardigen, noch huwen noch ten huwelijk worden gegeven. Zij die de opstanding uit de doden ervaren, zijn meer zoals de engelen in de hemel, en dezen sterven nooit. Degenen die zijn opgestaan, zijn in eeuwigheid de zonen van God: zij zijn de kinderen des lichts die zijn opgewekt om deel te nemen in de vooruitgang van het eeuwige leven. Zelfs uw Vader Mozes heeft dit begrepen, want in verband met zijn ervaring bij het brandend struikgewas hoorde hij de Vader zeggen: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” En dus zeg ik u met Mozes, dat mijn Vader niet de God van de doden is, maar van de levenden. In hem leeft ge allen, plant ge u voort, en hebt ge uw sterfelijk bestaan.’ 174:3.2 (1900.2) Jesus knew, and so did the people, that these Sadducees were not sincere in asking this question because it was not likely that such a case would really occur; and besides, this practice of the brothers of a dead man seeking to beget children for him was practically a dead letter at this time among the Jews. Nevertheless, Jesus condescended to reply to their mischievous question. He said: “You all do err in asking such questions because you know neither the Scriptures nor the living power of God. You know that the sons of this world can marry and are given in marriage, but you do not seem to understand that they who are accounted worthy to attain the worlds to come, through the resurrection of the righteous, neither marry nor are given in marriage. Those who experience the resurrection from the dead are more like the angels of heaven, and they never die. These resurrected ones are eternally the sons of God; they are the children of light resurrected into the progress of eternal life. And even your Father Moses understood this, for, in connection with his experiences at the burning bush, he heard the Father say, ‘I am the God of Abraham, the God of Isaac, and the God of Jacob.’ And so, along with Moses, do I declare that my Father is not the God of the dead but of the living. In him you all do live, reproduce, and possess your mortal existence.”
174:3.3 (1900.3) Nadat Jezus deze vraag had beantwoord, trokken de Sadduceeën zich terug, en enkelen van de Farizeeën vergaten zichzelf zozeer dat zij uitriepen: ‘Juist, Meester, heel goed, gij hebt deze ongelovige Sadduceeën goed geantwoord.’ De Sadduceeën durfden hem geen vragen meer te stellen en de gewone mensen bewonderden de wijsheid van zijn onderricht. 174:3.3 (1900.3) When Jesus had finished answering these questions, the Sadducees withdrew, and some of the Pharisees so far forgot themselves as to exclaim, “True, true, Master, you have well answered these unbelieving Sadducees.” The Sadducees dared not ask him any more questions, and the common people marveled at the wisdom of his teaching.
174:3.4 (1900.4) Jezus beriep zich in zijn treffen met de Sadduceeën alleen op Mozes omdat deze religieus-politieke secte alleen de geldigheid van de vijf zogenaamde boeken van Mozes erkende; volgens hen waren de leringen van de profeten geen geldige basis voor leerstellige dogma’s. Hoewel de Meester het feit van de overleving van sterfelijke schepselen door de techniek der opstanding met dit antwoord bevestigde, liet hij zich hiermede geenszins in goedkeurende zin uit over het geloof van de Farizeeën in de opstanding van het menselijke lichaam zelf. Het punt waarop Jezus de nadruk wenste te leggen, was dat de Vader had gezegd: “Ik ben de God van Abraham, Isaak en Jakob”, niet ik was hun God. 174:3.4 (1900.4) Jesus appealed only to Moses in his encounter with the Sadducees because this religio-political sect acknowledged the validity of only the five so-called Books of Moses; they did not allow that the teachings of the prophets were admissible as a basis of doctrinal dogmas. The Master in his answer, though positively affirming the fact of the survival of mortal creatures by the technique of the resurrection, did not in any sense speak approvingly of the Pharisaic beliefs in the resurrection of the literal human body. The point Jesus wished to emphasize was: That the Father had said, “I am the God of Abraham, Isaac, and Jacob,” not I was their God.
174:3.5 (1900.5) De Sadduceeën hadden gehoopt Jezus bloot te stellen aan de vernietigende invloed van het belachelijke, daar ze zeer goed wisten dat indien ze hem publiekelijk zouden vervolgen, dit nog meer sympathie voor hem zou creëren in het bewustzijn van de menigte. 174:3.5 (1900.5) The Sadducees had thought to subject Jesus to the withering influence of ridicule, knowing full well that persecution in public would most certainly create further sympathy for him in the minds of the multitude.
4. Het grote gebod ^top 4. The Great Commandment ^top
174:4.1 (1901.1) Een andere groep Sadduceeën had de opdracht gekregen Jezus strikvragen over de engelen te stellen, maar toen zij zagen hoe het hun vrienden verging, die getracht hadden hem in de val te laten lopen met hun vragen over de wederopstanding, besloten ze wijselijk hun mond te houden. Zonder vragen te stellen trokken zij zich terug. Het was het vooropgezette plan van de Farizeeën, schriftgeleerden, Sadduceeën, en Herodianen om de gehele dag te vullen met deze strikvragen, in de hoop daardoor Jezus ten overstaan van het volk in een ongunstig daglicht te stellen en tegelijkertijd te voorkomen dat hij de tijd zou hebben zijn verontrustende leringen te verkondigen. 174:4.1 (1901.1) Another group of Sadducees had been instructed to ask Jesus entangling questions about angels, but when they beheld the fate of their comrades who had sought to entrap him with questions concerning the resurrection, they very wisely decided to hold their peace; they retired without asking a question. It was the prearranged plan of the confederated Pharisees, scribes, Sadducees, and Herodians to fill up the entire day with these entangling questions, hoping thereby to discredit Jesus before the people and at the same time effectively to prevent his having any time for the proclamation of his disturbing teachings.
174:4.2 (1901.2) Even later trad een groepje Farizeeën naar voren om hem hinderlijke vragen te stellen, en hun woordvoerder zei, na Jezus gewenkt te hebben: ‘Meester, ik ben wetgeleerde en ik zou u willen vragen welk gebod naar uw mening het grootste is.’ Jezus gaf ten antwoord: ‘Er bestaat slechts één gebod, het grootste van alle, en dit luidt: “Hoort o Israel, de Heer onze God, de Heer is één; gij zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel, met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.” Dit is het eerste en grote gebod. En het tweede gebod is gelijk dit eerste, het vloeit er in feite rechtstreeks uit voort, en het luidt: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” Er bestaat geen ander gebod dat groter is dan deze; aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.’ 174:4.2 (1901.2) Then came forward one of the groups of the Pharisees to ask harassing questions, and the spokesman, signaling to Jesus, said: “Master, I am a lawyer, and I would like to ask you which, in your opinion, is the greatest commandment?” Jesus answered: “There is but one commandment, and that one is the greatest of all, and that commandment is: ‘Hear O Israel, the Lord our God, the Lord is one; and you shall love the Lord your God with all your heart and with all your soul, with all your mind and with all your strength.’ This is the first and great commandment. And the second commandment is like this first; indeed, it springs directly therefrom, and it is: ‘You shall love your neighbor as yourself.’ There is no other commandment greater than these; on these two commandments hang all the law and the prophets.”
174:4.3 (1901.3) Toen het tot de wetgeleerde doordrong dat Jezus’antwoord niet alleen in overeenstemming was met het hoogste denkbeeld in de Joodse religie, maar dat hij tevens wijs had geantwoord in de ogen van de verzamelde menigte, achtte hij het raadzaam openlijk zijn instemming te betuigen met het antwoord van de Meester. Daarom zei hij: ‘Inderdaad, Meester, gij hebt zeer juist gezegd dat God één is en dat er geen andere goden buiten hem bestaat; en dat hem liefhebben met geheel ons hart, ons verstand, en kracht, alsmede onze naaste lief te hebben als onszelf, het eerste en grote gebod is. Wij zijn het erover eens dat dit grote gebod van veel hogere waarde geacht moet worden dan alle brandoffers en andere offeranden tezamen.’ Toen de wetgeleerde aldus met het oordeel des onderscheids had geantwoord, zag Jezus op hem neer en zei: ‘Mijn vriend, ik zie dat ge niet ver van het koninkrijk Gods zijt.’ 174:4.3 (1901.3) When the lawyer perceived that Jesus had answered not only in accordance with the highest concept of Jewish religion, but that he had also answered wisely in the sight of the assembled multitude, he thought it the better part of valor openly to commend the Master’s reply. Accordingly, he said: “Of a truth, Master, you have well said that God is one and there is none beside him; and that to love him with all the heart, understanding, and strength, and also to love one’s neighbor as one’s self, is the first and great commandment; and we are agreed that this great commandment is much more to be regarded than all the burnt offerings and sacrifices.” When the lawyer answered thus discreetly, Jesus looked down upon him and said, “My friend, I perceive that you are not far from the kingdom of God.”
174:4.4 (1901.4) Jezus sprak de waarheid toen hij de uitspraak deed dat deze wetgeleerde ‘niet ver van het koninkrijk’ was, want nog diezelfde avond ging hij naar het kamp van de Meester, buiten bij Getsemane, beleed zijn geloof in het evangelie van het koninkrijk en werd gedoopt door Josia, een van Abners discipelen. 174:4.4 (1901.4) Jesus spoke the truth when he referred to this lawyer as being “not far from the kingdom,” for that very night he went out to the Master’s camp near Gethsemane, professed faith in the gospel of the kingdom, and was baptized by Josiah, one of the disciples of Abner.
174:4.5 (1901.5) Er waren nog twee of drie groepjes schriftgeleerden en Farizeeën aanwezig die de bedoeling hadden vragen te stellen, maar zij waren ofwel ontwapend door het antwoord van Jezus aan de wetgeleerde, ofwel afgeschrikt door het feit dat allen die gepoogd hadden hem in de val te laten lopen, in verlegenheid waren geraakt. Hierna durfde niemand van hen hem nog publiekelijk een vraag te stellen. 174:4.5 (1901.5) Two or three other groups of the scribes and Pharisees were present and had intended to ask questions, but they were either disarmed by Jesus’ answer to the lawyer, or they were deterred by the discomfiture of all who had undertaken to ensnare him. After this no man dared to ask him another question in public.
174:4.6 (1901.6) Aangezien verdere vragen uitbleven en het tegen het middaguur liep, ging Jezus niet verder met het geven van onderricht, maar stelde hij zich ermee tevreden aan de Farizeeën en hun metgezellen een vraag te stellen. Jezus zei: ‘Nu gij geen vragen meer stelt, zou ik u iets willen vragen. Wat dunkt u van de Verlosser? Dat wil zeggen, wiens zoon is hij?’ Na een ogenblik van stilte antwoordde een der wetgeleerden: ‘De Messias is de zoon van David.’ Aangezien Jezus wist dat er zelfs onder zijn eigen discipelen veel onenigheid was geweest over de vraag of hij nu wel of niet de zoon van David was, stelde hij nog een andere vraag: ‘Indien de Verlosser inderdaad de zoon van David is, hoe verklaart ge dan dat David zelf in de Psalm die gij aan hem toeschrijft, sprekende in de geest, zegt: “De Heer heeft gezegd tot mijn heer, zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten.” Wanneer nu David hem Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ Alhoewel de oversten, de schriftgeleerden en de overpriesters geen antwoord op deze vraag gaven, zagen zij er eveneens van af Jezus nog verdere vragen te stellen om hem te doen struikelen. Op deze vraag die Jezus hun voorlegde hebben zij nooit een antwoord gegeven, doch na de dood van de Meester trachtten ze de moeilijkheid te omzeilen door de interpretatie van genoemde Psalm te wijzigen, zodat deze op Abraham sloeg inplaats van op de Messias. Anderen zochten aan het dilemma te ontkomen door te ontkennen dat David de auteur was van deze zogenoemde Messiaanse Psalm. 174:4.6 (1901.6) When no more questions were forthcoming, and as the noon hour was near, Jesus did not resume his teaching but was content merely to ask the Pharisees and their associates a question. Said Jesus: “Since you ask no more questions, I would like to ask you one. What do you think of the Deliverer? That is, whose son is he?” After a brief pause one of the scribes answered, “The Messiah is the son of David.” And since Jesus knew that there had been much debate, even among his own disciples, as to whether or not he was the son of David, he asked this further question: “If the Deliverer is indeed the son of David, how is it that, in the Psalm which you accredit to David, he himself, speaking in the spirit, says, ‘The Lord said to my lord, sit on my right hand until I make your enemies the footstool of your feet.’ If David calls him Lord, how then can he be his son?” Although the rulers, the scribes, and the chief priests made no reply to this question, they likewise refrained from asking him any more questions in an effort to entangle him. They never answered this question which Jesus put to them, but after the Master’s death they attempted to escape the difficulty by changing the interpretation of this Psalm so as to make it refer to Abraham instead of the Messiah. Others sought to escape the dilemma by disallowing that David was the author of this so-called Messianic Psalm.
174:4.7 (1902.1) Kort tevoren hadden de Farizeeën genoten van de wijze waarop de Sadduceeën door de Meester tot zwijgen waren gebracht; nu waren het de Sadduceeën die opgetogen waren over het fiasco van de Farizeeën. Deze rivaliteit was echter slechts van korte duur; al spoedig vergaten zij hun aloude meningsverschillen bij hun gezamenlijke inspanning om een einde te maken aan de leer en het optreden van Jezus. Maar onder al deze gebeurtenissen door bleven de gewone mensen met blijdschap naar hem luisteren. 174:4.7 (1902.1) A short time back the Pharisees had enjoyed the manner in which the Sadducees had been silenced by the Master; now the Sadducees were delighted by the failure of the Pharisees; but such rivalry was only momentary; they speedily forgot their time-honored differences in the united effort to stop Jesus’ teachings and doings. But throughout all of these experiences the common people heard him gladly.
5. De Grieken die vragen kwamen stellen ^top 5. The Inquiring Greeks ^top
174:5.1 (1902.2) Toen Filippus tussen de middag inkopen deed voor het nieuwe kamp dat die dag bij Getsemane werd ingericht, werd hij aangesproken door een delegatie vreemdelingen, gelovige Grieken uit Alexandrië, Athene en Rome. Hun woordvoerder zei tot de apostel: ‘Sommige mensen die u kennen, hebben ons u aangewezen; daarom komen wij tot u, mijnheer, met het verzoek Jezus, uw Meester te mogen spreken.’ Filippus werd enigszins overrompeld door deze ontmoeting met zulke voorname, belangstellende Griekse niet-Joden, zomaar op de markt, en omdat Jezus alle twaalf apostelen nadrukkelijk had opgedragen zich tijdens de Paasweek te onthouden van alle onderricht in het openbaar, wist hij niet precies wat de juiste manier was om deze zaak te behandelen. Ook was hij wat van zijn stuk gebracht omdat deze mannen niet-Joden waren die uit het buitenland kwamen. Als zij Joden, of naburige en bekende niet-Joden waren geweest, zou hij niet zo merkbaar geaarzeld hebben. Hij deed uiteindelijk het volgende: hij verzocht de Grieken te blijven wachten waar ze waren. Toen hij hen haastig verliet, veronderstelden zij dat hij op zoek ging naar Jezus, doch in werkelijkheid repte hij zich naar het huis van Jozef, waar, naar hij wist, op dat moment Andreas en de andere apostelen het middagmaal gebruikten, riep Andreas naar buiten en legde hem het doel van zijn komst uit; en vervolgens, ging hij, vergezeld van Andreas, terug naar de wachtende Grieken. 174:5.1 (1902.2) About noontime, as Philip was purchasing supplies for the new camp which was that day being established near Gethsemane, he was accosted by a delegation of strangers, a group of believing Greeks from Alexandria, Athens, and Rome, whose spokesman said to the apostle: “You have been pointed out to us by those who know you; so we come to you, Sir, with the request to see Jesus, your Master.” Philip was taken by surprise thus to meet these prominent and inquiring Greek gentiles in the market place, and, since Jesus had so explicitly charged all of the twelve not to engage in any public teaching during the Passover week, he was a bit perplexed as to the right way to handle this matter. He was also disconcerted because these men were foreign gentiles. If they had been Jews or near-by and familiar gentiles, he would not have hesitated so markedly. What he did was this: He asked these Greeks to remain right where they were. As he hastened away, they supposed that he went in search of Jesus, but in reality he hurried off to the home of Joseph, where he knew Andrew and the other apostles were at lunch; and calling Andrew out, he explained the purpose of his coming, and then, accompanied by Andrew, he returned to the waiting Greeks.
174:5.2 (1902.3) Daar Filippus zo ongeveer klaar was met zijn inkopen, ging hij met Andreas en de Grieken terug naar het huis van Jozef, waar Jezus hen ontving. De Grieken zaten dichtbij Jezus terwijl deze zijn apostelen en een aantal van de vooraanstaande discipelen, die voor dit middagmaal bijeen waren, als volgt toesprak: 174:5.2 (1902.3) Since Philip had about finished the purchasing of supplies, he and Andrew returned with the Greeks to the home of Joseph, where Jesus received them; and they sat near while he spoke to his apostles and a number of leading disciples assembled at this luncheon. Said Jesus:
174:5.3 (1902.4) ‘Mijn Vader heeft mij naar deze wereld gezonden om zijn goedertierenheid aan de kinderen der mensen te openbaren, maar degenen tot wie ik het eerst kwam, hebben geweigerd mij te ontvangen. Weliswaar zijn velen van u individueel gaan geloven in mijn evangelie, maar de kinderen Abrahams en hun leiders staan op het punt mij te verwerpen, en door dat te doen zullen zij Hem verwerpen die mij gezonden heeft. Ik heb vrijelijk en openlijk het evangelie van redding aan dit volk verkondigd; ik heb hun verteld over zoonschap met vreugde, vrijheid en overvloediger leven in de geest. Mijn Vader heeft vele wonderbaarlijke werken verricht onder deze door vrees bevangen mensenkinderen. Maar voorwaar, de profeet Jesaja zinspeelde op dit volk toen hij schreef: “Heer, wie heeft geloofd wat wij leerden? En aan wie is de Heer geopenbaard?” De leiders van mijn volk hebben voorwaar opzettelijk hun ogen geblinddoekt zodat zij niet zien, en ze hebben hun hart verhard opdat zij niet zouden geloven en gered zouden worden. Al deze jaren heb ik getracht hen van hun ongeloof te genezen, opdat zij het eeuwige heil van de Vader deelachtig zouden worden. Ik weet dat niet allen mij in de steek hebben gelaten: sommigen van u hebben inderdaad mijn boodschap geloofd. In deze kamer zijn op dit moment zeker twintig mannen die eens lid waren van het Sanhedrin, of die een hoge functie hebben bekleed in de raadsvergaderingen van de natie, ook al schrikken enkelen onder u ervoor terug openlijk voor de waarheid uit te komen uit vrees dat men u uit de synagoge zal werpen. Sommigen van u zijn geneigd de eer van mensen meer te beminnen dan de eer van God. Maar ik ben wel gedwongen lankmoedig te zijn, omdat ik vrees voor de veiligheid en trouw van zelfs enkelen van degenen die reeds lang bij mij zijn en die zeer nauw met mij hebben samengeleefd. 174:5.3 (1902.4) “My Father sent me to this world to reveal his loving-kindness to the children of men, but those to whom I first came have refused to receive me. True, indeed, many of you have believed my gospel for yourselves, but the children of Abraham and their leaders are about to reject me, and in so doing they will reject Him who sent me. I have freely proclaimed the gospel of salvation to this people; I have told them of sonship with joy, liberty, and life more abundant in the spirit. My Father has done many wonderful works among these fear-ridden sons of men. But truly did the Prophet Isaiah refer to this people when he wrote: ‘Lord, who has believed our teachings? And to whom has the Lord been revealed?’ Truly have the leaders of my people deliberately blinded their eyes that they see not, and hardened their hearts lest they believe and be saved. All these years have I sought to heal them of their unbelief that they might be recipients of the Father’s eternal salvation. I know that not all have failed me; some of you have indeed believed my message. In this room now are a full score of men who were once members of the Sanhedrin, or who were high in the councils of the nation, albeit even some of you still shrink from open confession of the truth lest they cast you out of the synagogue. Some of you are tempted to love the glory of men more than the glory of God. But I am constrained to show forbearance since I fear for the safety and loyalty of even some of those who have been so long near me, and who have lived so close by my side.
174:5.4 (1903.1) ‘Ik zie dat er in deze eetzaal zowel Joden als niet-Joden tezamen zijn in ongeveer gelijke aantallen, en ik zou tot u willen spreken als de eerste en laatste groep die zo is samengesteld en die ik mag onderrichten in de aangelegenheden van het koninkrijk, alvorens ik naar de Vader ga.’ 174:5.4 (1903.1) “In this banquet chamber I perceive there are assembled Jews and gentiles in about equal numbers, and I would address you as the first and last of such a group that I may instruct in the affairs of the kingdom before I go to my Father.”
174:5.5 (1903.2) Deze Grieken waren trouwe toehoorders geweest toen Jezus in de tempel leerde. Maandagavond hadden zij ten huize van Nikodemus een bespreking gehad die tot het aanbreken van de dag had geduurd, en dertig van hen hadden verkozen het koninkrijk binnen te gaan. 174:5.5 (1903.2) These Greeks had been in faithful attendance upon Jesus’ teaching in the temple. On Monday evening they had held a conference at the home of Nicodemus, which lasted until the dawn of day, and thirty of them had elected to enter the kingdom.
174:5.6 (1903.3) Toen Jezus daar nu voor hen stond, zag hij het einde van een dispensatie en het begin van een volgende. Zijn aandacht richtend op de Grieken, zei de Meester: 174:5.6 (1903.3) As Jesus stood before them at this time, he perceived the end of one dispensation and the beginning of another. Turning his attention to the Greeks, the Master said:
174:5.7 (1903.4) ‘Hij die dit evangelie gelooft, gelooft niet slechts in mij, maar in Hem die mij gezonden heeft. Wanneer gij mij aanschouwt, ziet ge niet slechts de Zoon des Mensen, doch ook Hem die mij gezonden heeft. Ik ben het licht der wereld en al wie mijn onderricht gelooft, zal niet langer in duisternis wandelen. Indien gij, niet-Joden, naar mij wilt horen, zult ge de woorden des levens ontvangen en terstond de vreugdevolle vrijheid van de waarheid van het zoonschap bij God binnengaan. Indien mijn landgenoten, de Joden, verkiezen mij te verwerpen en mijn leer weigeren te aanvaarden, zal ik niet op de rechterstoel gaan zitten om over hen te oordelen, want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om haar redding aan te bieden. Desniettemin zullen zij die mij verwerpen en weigeren mijn leer aan te nemen, te zijner tijd berecht worden door mijn Vader en door hen die hij heeft aangesteld om te oordelen over degenen die de gave der barmhartigheid en de waarheden van het heil van de hand wijzen. Bedenkt wel, gij allen, dat ik niet uit mijzelf spreek, maar dat ik u getrouwelijk heb gezegd wat de Vader mij heeft opgedragen aan de kinderen der mensen te openbaren. En deze woorden die ik in opdracht van de Vader aan de wereld moest zeggen, zijn woorden van goddelijke waarheid, eeuwigdurende barmhartigheid, en eeuwig leven. 174:5.7 (1903.4) “He who believes this gospel, believes not merely in me but in Him who sent me. When you look upon me, you see not only the Son of Man but also Him who sent me. I am the light of the world, and whosoever will believe my teaching shall no longer abide in darkness. If you gentiles will hear me, you shall receive the words of life and shall enter forthwith into the joyous liberty of the truth of sonship with God. If my fellow countrymen, the Jews, choose to reject me and to refuse my teachings, I will not sit in judgment on them, for I came not to judge the world but to offer it salvation. Nevertheless, they who reject me and refuse to receive my teaching shall be brought to judgment in due season by my Father and those whom he has appointed to sit in judgment on such as reject the gift of mercy and the truths of salvation. Remember, all of you, that I speak not of myself, but that I have faithfully declared to you that which the Father commanded I should reveal to the children of men. And these words which the Father directed me to speak to the world are words of divine truth, everlasting mercy, and eternal life.
174:5.8 (1903.5) ‘Maar tot Jood en niet-Jood beiden zeg ik dat het uur bijna gekomen is waarin de Zoon des Mensen verheerlijkt zal worden. Ge weet zeer wel dat tenzij een graankorrel in de aarde valt en sterft, hij alleen blijft; indien de korrel echter in goede grond sterft, komt hij weer tot leven en draagt rijkelijk vrucht. Hij die zijn leven zelfzuchtig liefheeft, loopt gevaar het te verliezen, maar hij die bereid is zijn leven te geven om mijnentwil en omwille van het evangelie, zal zich verheugen in een overvloediger bestaan op aarde, en in de hemel zal hij het eeuwige leven hebben. Wanneer ge mij waarlijk wilt volgen, ook wanneer ik naar mijn Vader zal zijn gegaan, zult ge mijn discipelen worden en oprechte dienaren van uw medestervelingen. 174:5.8 (1903.5) “But to both Jew and gentile I declare the hour has about come when the Son of Man will be glorified. You well know that, except a grain of wheat falls into the earth and dies, it abides alone; but if it dies in good soil, it springs up again to life and bears much fruit. He who selfishly loves his life stands in danger of losing it; but he who is willing to lay down his life for my sake and the gospel’s shall enjoy a more abundant existence on earth and in heaven, life eternal. If you will truly follow me, even after I have gone to my Father, then shall you become my disciples and the sincere servants of your fellow mortals.
174:5.9 (1903.6) ‘Ik weet dat mijn ure nadert en ik ben bekommerd. Ik zie dat mijn volk vastbesloten is het koninkrijk van de hand te wijzen, maar ik ben verheugd deze naar waarheid zoekende niet-Joden te ontvangen, die vandaag hier zijn gekomen om naar de weg des lichts te vragen. Niettemin doet mijn hart mij pijn om mijn volk, en mijn ziel is verontrust vanwege hetgeen mij zo spoedig te wachten staat. Wat zal ik zeggen nu ik vooruitblik en zie wat mij weldra zal overkomen? Zal ik zeggen, Vader, red mij uit dit vreselijke uur? Neen! want juist voor dit doel ben ik in de wereld en zelfs tot dit uur gekomen. Veeleer zal ik zeggen, en bidden dat gij u daarbij wilt aansluiten: Vader, verheerlijk uw naam, uw wil geschiede.’ 174:5.9 (1903.6) “I know my hour is approaching, and I am troubled. I perceive that my people are determined to spurn the kingdom, but I am rejoiced to receive these truth-seeking gentiles who come here today inquiring for the way of light. Nevertheless, my heart aches for my people, and my soul is distraught by that which lies just before me. What shall I say as I look ahead and discern what is about to befall me? Shall I say, Father save me from this awful hour? No! For this very purpose have I come into the world and even to this hour. Rather will I say, and pray that you will join me: Father, glorify your name; your will be done.”
174:5.10 (1904.1) Toen Jezus aldus gesproken had, verscheen de Gepersonaliseerde Gedachtenrichter die gedurende de tijd vóór zijn doop bij hem had ingewoond, voor hem, en terwijl Jezus een ogenblik opvallend pauzeerde, sprak deze nu machtige geest van de vertegenwoordiging van de Vader tot Jezus van Nazaret: ‘Ik heb mijn naam vele malen in uw zelfschenkingen verheerlijkt, en ik zal hem nogmaals verheerlijken.’ 174:5.10 (1904.1) When Jesus had thus spoken, the Personalized Adjuster of his indwelling during prebaptismal times appeared before him, and as he paused noticeably, this now mighty spirit of the Father’s representation spoke to Jesus of Nazareth, saying: “I have glorified my name in your bestowals many times, and I will glorify it once more.”
174:5.11 (1904.2) Hoewel de hier verzamelde Joden en niet-Joden geen stem hoorden, kon het hun niet ontgaan dat de Meester zijn toespraak had onderbroken terwijl er een boodschap tot hem kwam van een bovenmenselijke oorsprong. Ieder zei tot degene die zich naast hem bevond: ‘Een engel heeft tot hem gesproken.’ 174:5.11 (1904.2) While the Jews and gentiles here assembled heard no voice, they could not fail to discern that the Master had paused in his speaking while a message came to him from some superhuman source. They all said, every man to the one who was by him, “An angel has spoken to him.”
174:5.12 (1904.3) Daarna vervolgde Jezus: ‘Dit alles is niet gebeurd om mijnentwil, maar om uwentwil. Ik weet met zekerheid dat de Vader mij zal ontvangen en mijn zending ten behoeve van u zal aanvaarden, maar het is nodig dat gij wordt bemoedigd en voorbereid voor de vuurproef die vlak voor ons ligt. Laat mij u verzekeren dat onze gezamenlijke inspanningen om de wereld te verlichten en de mensheid te bevrijden, uiteindelijk met de overwinning zullen worden bekroond. De oude orde brengt zichzelf nu voor de rechter; de Vorst dezer wereld heb ik terneergeworpen, en alle mensen zullen vrij worden door het licht van de geest die ik zal uitstorten op alle vlees, wanneer ik tot mijn Vader in de hemel zal zijn opgevaren. 174:5.12 (1904.3) Then Jesus continued to speak: “All this has not happened for my sake but for yours. I know of a certainty that the Father will receive me and accept my mission in your behalf, but it is needful that you be encouraged and be made ready for the fiery trial which is just ahead. Let me assure you that victory shall eventually crown our united efforts to enlighten the world and liberate mankind. The old order is bringing itself to judgment; the Prince of this world I have cast down; and all men shall become free by the light of the spirit which I will pour out upon all flesh after I have ascended to my Father in heaven.
174:5.13 (1904.4) ‘En nu zeg ik u dat ik, indien ik op aarde en in uw leven word verheven, alle mensen tot mij zal trekken, en tot de broederschap van mijn Vader. Ge hebt geloofd dat de Verlosser voor altijd op aarde zou blijven, maar ik zeg u dat de Zoon des Mensen door de mensen verworpen zal worden en dat hij naar de Vader zal terugkeren. Slechts een korte tijd zal ik nog bij u zijn, slechts een korte poos zal het levende licht onder deze verduisterde generatie zijn. Wandel dan zo, terwijl ge dit licht nog hebt, dat de naderende duisternis en verwarring u niet mogen overvallen. Hij die in de duisternis wandelt, weet niet waarheen hij gaat; maar indien ge besluit om in het licht te wandelen, zult gij allen metterdaad vrijgemaakte zonen van God worden. En komt nu allen met mij mee en laten wij terugkeren naar de tempel, waar ik afscheidswoorden zal spreken tot de overpriesters, de schriftgeleerden, de Farizeeën, de Sadduceeën, de Herodianen, en tot de verblinde oversten van Israel.’ 174:5.13 (1904.4) “And now I declare to you that I, if I be lifted up on earth and in your lives, will draw all men to myself and into the fellowship of my Father. You have believed that the Deliverer would abide on earth forever, but I declare that the Son of Man will be rejected by men, and that he will go back to the Father. Only a little while will I be with you; only a little time will the living light be among this darkened generation. Walk while you have this light so that the oncoming darkness and confusion may not overtake you. He who walks in the darkness knows not where he goes; but if you will choose to walk in the light, you shall all indeed become liberated sons of God. And now, all of you, come with me while we go back to the temple and I speak farewell words to the chief priests, the scribes, the Pharisees, the Sadducees, the Herodians, and the benighted rulers of Israel.”
174:5.14 (1904.5) Na deze woorden liep Jezus voor hen uit door de nauwe straatjes van Jeruzalem, terug naar de tempel. Zij hadden de Meester zojuist horen zeggen dat dit zijn afscheidsrede in de tempel zou worden, en zij volgden hem zwijgend en diep in gedachten. 174:5.14 (1904.5) Having thus spoken, Jesus led the way over the narrow streets of Jerusalem back to the temple. They had just heard the Master say that this was to be his farewell discourse in the temple, and they followed him in silence and in deep meditation.