Verhandeling 182 Paper 182
In Getsemane In Gethsemane
182:0.1 (1963.1) OMSTREEKS tien uur deze donderdagavond ging Jezus met de elf apostelen uit het huis van Elias en Maria Marcus terug naar het kamp te Getsemane. Sinds de bewuste dag die hij met Jezus in de bergen had doorgebracht, had Johannes Marcus zich tot taak gesteld hem waakzaam in het oog te houden. Johannes, die slaap nodig had, had een paar uur rust gekregen terwijl de Meester en zijn apostelen in de bovenzaal bijeen waren, maar toen hij hen naar beneden hoorde komen, stond hij op, sloeg snel een linnen overkleed om en volgde hen de stad door, de beek Kidron over, en vervolgens naar hun eigen kampement naast het Getsemanepark. Johannes bleef deze nacht, en ook de volgende dag, zo dicht in de buurt van de Meester, dat hij getuige was van alles wat er gebeurde, en veel opving van wat de Meester zei vanaf dit moment tot aan het uur van de kruisiging. 182:0.1 (1963.1) IT WAS about ten o’clock this Thursday night when Jesus led the eleven apostles from the home of Elijah and Mary Mark on their way back to the Gethsemane camp. Ever since that day in the hills, John Mark had made it his business to keep a watchful eye on Jesus. John, being in need of sleep, had obtained several hours of rest while the Master had been with his apostles in the upper room, but on hearing them coming downstairs, he arose and, quickly throwing a linen coat about himself, followed them through the city, over the brook Kidron, and on to their private encampment adjacent to Gethsemane Park. And John Mark remained so near the Master throughout this night and the next day that he witnessed everything and overheard much of what the Master said from this time on to the hour of the crucifixion.
182:0.2 (1963.2) Terwijl Jezus en zijn elf metgezellen terugliepen naar het kamp, begonnen de apostelen zich af te vragen wat het toch wel te betekenen kon hebben dat Judas zo lang afwezig was, en onder elkaar spraken zij over de voorspelling van de Meester dat één van hen hem zou verraden. Voor het eerst begonnen zij te vermoeden dat er iets niet in orde was met Judas Iskariot. Maar zij uitten geen openlijke kritiek op Judas, totdat zij het kamp bereikten en zagen dat hij hen daar niet stond op te wachten. Toen zij Andreas met zijn allen met vragen bestormden om te weten te komen wat er met Judas was gebeurd, zei hun leider alleen: ‘Ik weet niet waar Judas is, maar ik vrees dat hij ons heeft verlaten.’ 182:0.2 (1963.2) As Jesus and the eleven made their way back to camp, the apostles began to wonder about the meaning of Judas’s prolonged absence, and they spoke to one another concerning the Master’s prediction that one of them would betray him, and for the first time they suspected that all was not well with Judas Iscariot. But they did not engage in open comment about Judas until they reached the camp and observed that he was not there, waiting to receive them. When they all besieged Andrew to know what had become of Judas, their chief remarked only, “I do not know where Judas is, but I fear he has deserted us.”
1. Het laatste groepsgebed ^top 1. The Last Group Prayer ^top
182:1.1 (1963.3) Enkele ogenblikken nadat ze in het kamp waren aangekomen, zei Jezus tot hen: ‘Mijn vrienden en broeders, mijn tijd met jullie is nu nog maar heel kort, en ik wil graag dat wij ons samen terugtrekken en onze Vader in de hemel bidden om kracht om ons te sterken in dit uur en voortaan, in al het werk dat wij in zijn naam moeten doen.’ 182:1.1 (1963.3) A few moments after arriving at camp, Jesus said to them: “My friends and brethren, my time with you is now very short, and I desire that we draw apart by ourselves while we pray to our Father in heaven for strength to sustain us in this hour and henceforth in all the work we must do in his name.”
182:1.2 (1963.4) Toen Jezus zo gesproken had, nam hij hen mee een eindweegs de Olijfberg op, en daar, met het volle uitzicht op Jeruzalem, vroeg hij hen op een vlakke rots neer te knielen in een kring om hem heen, zoals zij ook hadden gedaan op de dag van hun bevestiging; en toen, terwijl hij daar in hun midden stond, verheerlijkt in het zachte maanlicht, hief hij zijn ogen op naar de hemel en bad: 182:1.2 (1963.4) When Jesus had thus spoken, he led the way a short distance up on Olivet, and in full view of Jerusalem he bade them kneel on a large flat rock in a circle about him as they had done on the day of their ordination; and then, as he stood there in the midst of them glorified in the mellow moonlight, he lifted up his eyes toward heaven and prayed:
182:1.3 (1963.5) ‘Vader, mijn uur is gekomen: verheerlijk nu uw Zoon zodat de Zoon u moge verheerlijken. Ik weet dat ge mij alle gezag over alle levende schepselen in mijn gebied hebt geven, en ik zal het eeuwige leven geven aan allen die geloofszonen van God zullen worden. En dit is het eeuwige leven, dat mijn schepselen u kennen als de enige ware God en Vader van allen, en dat zij geloven in hem die gij in de wereld hebt gezonden. Vader, ik heb u op aarde verheven en heb het werk dat gij me had opgedragen volvoerd. Ik heb mijn zelfschenking aan de kinderen die wij zelf hebben geschapen, bijna beëindigd; er rest mij slechts mijn leven in het vlees neer te leggen. En nu, verheerlijk mij, Vader, met de heerlijkheid die ik bij u had voordat deze wereld bestond en ontvang mij nogmaals aan uw rechterhand. 182:1.3 (1963.5) “Father, my hour has come; now glorify your Son that the Son may glorify you. I know that you have given me full authority over all living creatures in my realm, and I will give eternal life to all who will become faith sons of God. And this is eternal life, that my creatures should know you as the only true God and Father of all, and that they should believe in him whom you sent into the world. Father, I have exalted you on earth and have accomplished the work which you gave me to do. I have almost finished my bestowal upon the children of our own creation; there remains only for me to lay down my life in the flesh. And now, O my Father, glorify me with the glory which I had with you before this world was and receive me once more at your right hand.
182:1.4 (1964.1) ‘Ik heb u geopenbaard aan de mensen die gij uit de wereld hebt gekozen en mij hebt gegeven. Zij zijn de uwen — zoals alle leven in uw handen is — gij hebt hen aan mij geschonken, en ik heb onder hen geleefd, hen onderrichtende in de weg des levens, en zij zijn gaan geloven. Deze mannen leren nu dat al wat ik heb van u komt, en dat het leven dat ik in het vlees leef, ten doel heeft mijn Vader bekend te maken aan de werelden. De waarheid die gij mij geschonken hebt, heb ik aan hen geopenbaard. Dezen, mijn vrienden en ambassadeurs, hebben oprecht verlangd uw woord te ontvangen. Ik heb hen verteld dat ik van u ben uitgegaan, dat gij me in deze wereld hebt gezonden, en dat ik op het punt sta naar u terug te gaan. Vader, ik bid oprecht voor deze uitverkoren mannen. En ik bid voor hen niet zoals ik zou bidden voor de wereld, maar als voor degenen die ik uit de wereld heb uitgekozen om mij in de wereld te vertegenwoordigen, wanneer ik zal zijn teruggekeerd naar uw werk, zoals ook ik u heb vertegenwoordigd in deze wereld, tijdens mijn verblijf in het vlees. Deze mannen zijn van mij; gij hebt ze aan mij geschonken; maar alle dingen die van mij zijn, zijn immer van u, en al hetgeen van u was, hebt ge nu het mijne doen zijn. Gij zijt in mij verheven, en ik bid nu dat ik geëerd mag zijn in deze mannen. Ik kan niet langer in deze wereld blijven: ik sta op het punt terug te keren naar het werk dat gij mij hebt opgedragen. Ik moet deze mannen achterlaten om ons en ons koninkrijk onder de mensen te vertegenwoordigen. Vader, bewaar deze mannen zodat zij trouw blijven nu ik mij gereedmaak om mijn leven in het vlees op te geven. Help hen, deze vrienden van mij, om één te zijn in geest, zoals ook wij één zijn. Zolang ik bij hen kon zijn, kon ik over hen waken en hen leiden, maar nu sta ik op het punt weg te gaan. Blijf bij hen, Vader, totdat wij de nieuwe leraar kunnen zenden om hen te troosten en te sterken. 182:1.4 (1964.1) “I have manifested you to the men whom you chose from the world and gave to me. They are yours—as all life is in your hands—you gave them to me, and I have lived among them, teaching them the way of life, and they have believed. These men are learning that all I have comes from you, and that the life I live in the flesh is to make known my Father to the worlds. The truth which you have given to me I have revealed to them. These, my friends and ambassadors, have sincerely willed to receive your word. I have told them that I came forth from you, that you sent me into this world, and that I am about to return to you. Father, I do pray for these chosen men. And I pray for them not as I would pray for the world, but as for those whom I have chosen out of the world to represent me to the world after I have returned to your work, even as I have represented you in this world during my sojourn in the flesh. These men are mine; you gave them to me; but all things which are mine are ever yours, and all that which was yours you have now caused to be mine. You have been exalted in me, and I now pray that I may be honored in these men. I can no longer be in this world; I am about to return to the work you have given me to do. I must leave these men behind to represent us and our kingdom among men. Father, keep these men faithful as I prepare to yield up my life in the flesh. Help these, my friends, to be one in spirit, even as we are one. As long as I could be with them, I could watch over them and guide them, but now am I about to go away. Be near them, Father, until we can send the new teacher to comfort and strengthen them.
182:1.5 (1964.2) ‘Gij hebt mij twaalf mannen gegeven en ik heb ze allen behouden op één na, de zoon der wrake, die niet langer in broederschap met ons wilde leven. Deze mannen zijn zwak en kwetsbaar, maar ik weet dat wij hen kunnen vertrouwen. Ik heb hen beproefd: zij hebben mij lief zoals zij ook u vereren. Waar zij al zoveel om mijnentwil moeten lijden, is het mijn verlangen dat ze ook vervuld mogen worden van de vreugde van de belofte van hun zoonschap in het hemelse koninkrijk. Ik heb deze mannen uw woord doen horen en hun de waarheid onderwezen. De wereld moge hen haten, zoals de wereld ook mij heeft gehaat, maar ik vraag niet dat gij hen uit de wereld wegneemt, alleen dat gij hen bewaart voor het kwaad in deze wereld. Heilig hen in de waarheid; uw woord is waarheid. En zoals gij mij in deze wereld hebt gezonden, evenzo zal ik nu deze mannen de wereld inzenden. Om hunnentwil heb ik onder de mensen geleefd en heb ik mijn leven aan uw dienst gewijd, opdat ik hen zou mogen inspireren om gezuiverd te worden door de waarheid die ik hun heb onderricht en de liefde die ik in hun heb geopenbaard. Ik weet zeer wel, Vader, dat het niet nodig is u te vragen over deze broeders te waken nadat ik heengegaan zal zijn; ik weet dat gij hen liefhebt zoals ook ik hen liefheb, maar ik vraag dit opdat zij nog meer zullen beseffen dat de Vader, evenals de Zoon, de sterfelijke mens liefheeft. 182:1.5 (1964.2) “You gave me twelve men, and I have kept them all save one, the son of revenge, who would not have further fellowship with us. These men are weak and frail, but I know we can trust them; I have proved them; they love me, even as they reverence you. While they must suffer much for my sake, I desire that they should also be filled with the joy of the assurance of sonship in the heavenly kingdom. I have given these men your word and have taught them the truth. The world may hate them, even as it has hated me, but I do not ask that you take them out of the world, only that you keep them from the evil in the world. Sanctify them in the truth; your word is truth. And as you sent me into this world, even so am I about to send these men into the world. For their sakes I have lived among men and have consecrated my life to your service that I might inspire them to be purified through the truth I have taught them and the love I have revealed to them. I well know, my Father, that there is no need for me to ask you to watch over these brethren after I have gone; I know you love them even as I, but I do this that they may the better realize the Father loves mortal men even as does the Son.
182:1.6 (1964.3) ‘En nu, Vader, wil ik niet alleen voor deze elf mannen bidden, maar ook voor al diegenen die door het woord dat dezen in de toekomst zullen uitdragen, in het evangelie van het koninkrijk zullen gaan geloven of nu reeds geloven. Ik wil dat zij allen één zijn, zoals gij en ik één zijn. Gij zijt in mij en ik ben in u, en ik wens dat deze gelovigen eveneens in ons mogen zijn: dat de geest van elk van ons beiden in hen moge wonen. Indien mijn kinderen één zijn, zoals wij één zijn, en indien zij elkaar liefhebben zoals ik hen heb liefgehad, dan zullen alle mensen geloven dat ik van u ben uitgegaan en zullen zij bereid zijn mijn openbaring van waarheid en heerlijkheid te aanvaarden. De heerlijkheid die gij mij gegeven hebt, heb ik aan deze gelovigen geopenbaard. Zoals gij met mij geleefd hebt in de geest, zo heb ik met hen in het vlees geleefd. Zoals gij één met mij zijt geweest, zo ben ik één met hen geweest, en zo zal ook de nieuwe leraar voor altijd één met hen zijn en in hen zijn. Dit alles nu heb ik gedaan opdat mijn broeders in het vlees mogen weten dat de Vader hen liefheeft, zoals ook de Zoon hen liefheeft, en dat gij hen liefhebt zoals gij ook mij liefhebt. Vader, werk met mij samen om deze gelovigen te redden, opdat zij weldra bij mij zullen zijn in heerlijkheid en daarna verder mogen gaan, om zich met u te verenigen in de omhelzing van het Paradijs. Zij die nu in hun nederige staat met mij dienen, zou ik ook bij mij willen hebben in heerlijkheid, zodat zij alles mogen zien wat gij mij in handen hebt gesteld als de eeuwige oogst van het zaad dat in de tijd is gezaaid in de gelijkenis van het sterfelijke vlees. Ik verlang ernaar mijn aardse broeders de heerlijkheid te laten zien die ik bij u had voordat deze wereld werd gegrondvest. Deze wereld weet heel weinig van u, rechtvaardige Vader, maar ik ken u, en ik heb u bekendgemaakt aan deze gelovigen, en zij zullen uw naam bekendmaken aan andere generaties. En nu beloof ik hen dat gij bij hun zult zijn in de wereld zoals ge ook bij mij zijt geweest — zo zij het.’ 182:1.6 (1964.3) “And now, my Father, I would pray not only for these eleven men but also for all others who now believe, or who may hereafter believe the gospel of the kingdom through the word of their future ministry. I want them all to be one, even as you and I are one. You are in me and I am in you, and I desire that these believers likewise be in us; that both of our spirits indwell them. If my children are one as we are one, and if they love one another as I have loved them, all men will then believe that I came forth from you and be willing to receive the revelation of truth and glory which I have made. The glory which you gave me I have revealed to these believers. As you have lived with me in spirit, so have I lived with them in the flesh. As you have been one with me, so have I been one with them, and so will the new teacher ever be one with them and in them. And all this have I done that my brethren in the flesh may know that the Father loves them even as does the Son, and that you love them even as you love me. Father, work with me to save these believers that they may presently come to be with me in glory and then go on to join you in the Paradise embrace. Those who serve with me in humiliation, I would have with me in glory so that they may see all you have given into my hands as the eternal harvest of the seed sowing of time in the likeness of mortal flesh. I long to show my earthly brethren the glory I had with you before the founding of this world. This world knows very little of you, righteous Father, but I know you, and I have made you known to these believers, and they will make known your name to other generations. And now I promise them that you will be with them in the world even as you have been with me—even so.”
182:1.7 (1965.1) De elf apostelen bleven enige minuten geknield in deze kring rond Jezus, voordat zij opstonden en zwijgend huns weegs gingen, terug naar het nabijgelegen kamp. 182:1.7 (1965.1) The eleven remained kneeling in this circle about Jesus for several minutes before they arose and in silence made their way back to the near-by camp.
182:1.8 (1965.2) Jezus bad om eenheid onder zijn volgelingen, maar hij verlangde geen eenvormigheid. Zonde brengt een doods niveau van kwalijke traagheid teweeg, maar gerechtigheid voedt de scheppende geest der individuele ervaring met de levende realiteiten van de eeuwige waarheid en met de zich steeds ontwikkelende gemeenschap van de goddelijke geesten van de Vader en de Zoon. In de geestelijke omgang van de gelovige zoon met de goddelijke Vader kan er nooit leerstellige finaliteit zijn, of sectarische superioriteit van groepsgevoel. 182:1.8 (1965.2) Jesus prayed for unity among his followers, but he did not desire uniformity. Sin creates a dead level of evil inertia, but righteousness nourishes the creative spirit of individual experience in the living realities of eternal truth and in the progressive communion of the divine spirits of the Father and the Son. In the spiritual fellowship of the believer-son with the divine Father there can never be doctrinal finality and sectarian superiority of group consciousness.
182:1.9 (1965.3) De Meester zinspeelde in de loop van dit laatste gebed met zijn apostelen op het feit dat hij de naam van de Vader aan de wereld had geopenbaard. En dit is wat hij waarlijk deed door openbaring van God door zijn vervolmaakte leven in het vlees. De Vader in de hemel had getracht zich aan Mozes te openbaren, maar kon niet verder gaan dan gezegd te doen worden: ‘IK BEN’. En toen er werd aangedrongen dat hij zich nog verder zou openbaren, werd er alleen onthuld: ‘IK BEN die IK BEN’. Maar toen Jezus zijn leven op aarde ten einde had gebracht, was deze naam van de Vader zó geopenbaard, dat de Meester, die de geïncarneerde Vader was, naar waarheid kon zeggen: 182:1.9 (1965.3) The Master, during the course of this final prayer with his apostles, alluded to the fact that he had manifested the Father’s name to the world. And that is truly what he did by the revelation of God through his perfected life in the flesh. The Father in heaven had sought to reveal himself to Moses, but he could proceed no further than to cause it to be said, “I AM.” And when pressed for further revelation of himself, it was only disclosed, “I AM that I AM.” But when Jesus had finished his earth life, this name of the Father had been so revealed that the Master, who was the Father incarnate, could truly say:
182:1.10 (1965.4) Ik ben het brood des levens. 182:1.10 (1965.4) I am the bread of life.
182:1.11 (1965.5) Ik ben het levende water. 182:1.11 (1965.5) I am the living water.
182:1.12 (1965.6) Ik ben het licht der wereld. 182:1.12 (1965.6) I am the light of the world.
182:1.13 (1965.7) Ik ben het verlangen aller tijden. 182:1.13 (1965.7) I am the desire of all ages.
182:1.14 (1965.8) Ik ben de open deur naar de eeuwige verlossing. 182:1.14 (1965.8) I am the open door to eternal salvation.
182:1.15 (1965.9) Ik ben de werkelijkheid van het leven zonder einde. 182:1.15 (1965.9) I am the reality of endless life.
182:1.16 (1965.10) Ik ben de goede herder. 182:1.16 (1965.10) I am the good shepherd.
182:1.17 (1965.11) Ik ben de weg naar oneindige volmaaktheid. 182:1.17 (1965.11) I am the pathway of infinite perfection.
182:1.18 (1965.12) Ik ben de opstanding en het leven. 182:1.18 (1965.12) I am the resurrection and the life.
182:1.19 (1965.13) Ik ben het geheim van eeuwige overleving. 182:1.19 (1965.13) I am the secret of eternal survival.
182:1.20 (1965.14) Ik ben de weg, de waarheid en het leven. 182:1.20 (1965.14) I am the way, the truth, and the life.
182:1.21 (1965.15) Ik ben de oneindige Vader van mijn eindige kinderen. 182:1.21 (1965.15) I am the infinite Father of my finite children.
182:1.22 (1965.16) Ik ben de ware wijnstok; gij zijt de ranken. 182:1.22 (1965.16) I am the true vine; you are the branches.
182:1.23 (1965.17) Ik ben de hoop van allen die de levende waarheid kennen. 182:1.23 (1965.17) I am the hope of all who know the living truth.
182:1.24 (1965.18) Ik ben de levende brug van de ene wereld naar de andere. 182:1.24 (1965.18) I am the living bridge from one world to another.
182:1.25 (1965.19) Ik ben de levende schakel tussen tijd en eeuwigheid. 182:1.25 (1965.19) I am the living link between time and eternity.
182:1.26 (1965.20) Zo breidde Jezus de levende openbaring van de naam van God uit voor alle generaties. Zoals goddelijke liefde de natuur van God openbaart, zo onthult eeuwige waarheid zijn naam in steeds grotere proporties. 182:1.26 (1965.20) Thus did Jesus enlarge the living revelation of the name of God to all generations. As divine love reveals the nature of God, eternal truth discloses his name in ever-enlarging proportions.
2. Het laatste uur voor het verraad ^top 2. Last Hour Before the Betrayal ^top
182:2.1 (1966.1) De apostelen waren zeer geschokt toen ze terugkwamen in het kamp en merkten dat Judas daar niet was. Terwijl de elf apostelen in heftige discussie raakten over hun verraderlijke medeapostel, namen David Zebedeüs en Johannes Marcus Jezus terzijde en onthulden hem dat zij Judas al meerdere dagen in het oog hadden gehouden en dat zij wisten dat hij het voornemen had Jezus te verraden en in de handen van zijn vijanden over te leveren. Jezus hoorde hen aan, maar zei alleen: ‘Vrienden, er kan de Zoon des Mensen niets overkomen tenzij de Vader in de hemel het wil. Laat jullie hart niet verontrust raken: alle dingen zullen meewerken tot de heerlijkheid van God en tot de redding van de mensen.’ 182:2.1 (1966.1) The apostles were greatly shocked when they returned to their camp and found Judas absent. While the eleven were engaged in a heated discussion of their traitorous fellow apostle, David Zebedee and John Mark took Jesus to one side and revealed that they had kept Judas under observation for several days, and that they knew he intended to betray him into the hands of his enemies. Jesus listened to them but only said: “My friends, nothing can happen to the Son of Man unless the Father in heaven so wills. Let not your hearts be troubled; all things will work together for the glory of God and the salvation of men.”
182:2.2 (1966.2) De opgewekte houding van Jezus werd minder. Terwijl dit uur verstreek, werd hij steeds ernstiger, zelfs bedroefd. De apostelen die zeer geschokt waren, hadden weinig lust om naar hun tenten te gaan, ook niet toen de Meester zelf hun dit met nadruk verzocht. Na zijn gesprek met David en Johannes richtte hij zijn laatste woorden tot alle elf apostelen en zei: ‘Mijn vrienden, gaat nu ter ruste. Bereidt je voor op het werk van morgen. Denkt eraan dat wij ons allen moeten neerleggen bij de wil van de Vader in de hemel. Mijn vrede laat ik jullie.’ Toen hij aldus gesproken had, gebaarde hij hen naar hun tenten te gaan, maar toen ze wegliepen, riep hij Petrus, Jakobus en Johannes en zei: ‘Ik wil graag dat jullie nog even bij mij blijven.’ 182:2.2 (1966.2) The cheerful attitude of Jesus was waning. As the hour passed, he grew more and more serious, even sorrowful. The apostles, being much agitated, were loath to return to their tents even when requested to do so by the Master himself. Returning from his talk with David and John, he addressed his last words to all eleven, saying: “My friends, go to your rest. Prepare yourselves for the work of tomorrow. Remember, we should all submit ourselves to the will of the Father in heaven. My peace I leave with you.” And having thus spoken, he motioned them to their tents, but as they went, he called to Peter, James, and John, saying, “I desire that you remain with me for a little while.”
182:2.3 (1966.3) Dat de apostelen toch nog in slaap vielen, kwam alleen doordat ze letterlijk uitgeput waren; ze waren reeds vanaf hun aankomst in Jeruzalem slaap tekort gekomen. Voordat ze ieder naar hun eigen slaapplaats gingen, bracht Simon Zelotes hen allen naar zijn tent, waar de zwaarden en andere wapens waren opgeslagen, en voorzag iedereen van dit wapentuig. Allen namen deze wapens aan en omgordden zich ermee, behalve Natanael. Deze weigerde zich te wapenen en zei: ‘Broeders, de Meester heeft ons herhaaldelijk gezegd dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is en dat zijn discipelen niet met het zwaard moeten strijden om het te vestigen. Ik geloof dat: ik denk niet dat de Meester het nodig heeft dat wij het zwaard opnemen om hem te verdedigen. Wij hebben allen zijn grote kracht gezien en weten dat hij zich tegen zijn vijanden zou kunnen verdedigen, indien hij dat zou willen. Als hij zijn vijanden niet wil weerstaan, moet dat wel zijn omdat deze handelwijze voor hem het volbrengen van de wil van zijn Vader betekent. Ik zal bidden, maar het zwaard zal ik niet ter hand nemen.’ Toen Andreas deze woorden van Natanael hoorde, gaf hij zijn zwaard terug aan Simon Zelotes. Zodoende waren negen van hen gewapend toen zij uit elkaar gingen om te gaan slapen. 182:2.3 (1966.3) The apostles fell asleep only because they were literally exhausted; they had been running short on sleep ever since their arrival in Jerusalem. Before they went to their separate sleeping quarters, Simon Zelotes led them all over to his tent, where were stored the swords and other arms, and supplied each of them with this fighting equipment. All of them received these arms and girded themselves therewith except Nathaniel. Nathaniel, in refusing to arm himself, said: “My brethren, the Master has repeatedly told us that his kingdom is not of this world, and that his disciples should not fight with the sword to bring about its establishment. I believe this; I do not think the Master needs to have us employ the sword in his defense. We have all seen his mighty power and know that he could defend himself against his enemies if he so desired. If he will not resist his enemies, it must be that such a course represents his attempt to fulfill his Father’s will. I will pray, but I will not wield the sword.” When Andrew heard Nathaniel’s speech, he handed his sword back to Simon Zelotes. And so nine of them were armed as they separated for the night.
182:2.4 (1966.4) Verontwaardiging over het feit dat Judas een verrader was, verdreef tijdelijk al het andere uit de gedachten van de apostelen. Het commentaar van de Meester met betrekking tot Judas in zijn laatste gebed had hun ogen geopend voor het feit dat Judas hen had verlaten. 182:2.4 (1966.4) Resentment of Judas’s being a traitor for the moment eclipsed everything else in the apostles’ minds. The Master’s comment in reference to Judas, spoken in the course of the last prayer, opened their eyes to the fact that he had forsaken them.
182:2.5 (1966.5) Toen de acht apostelen eindelijk naar hun tenten waren gegaan, en Petrus, Jakobus en Johannes gereedstonden om de opdrachten van de Meester te ontvangen, riep Jezus David Zebedeüs toe: ‘Stuur me je snelste en meest betrouwbare koerier.’ Toen David bij de Meester een zekere Jakob bracht die eerder een van de ijlboden bij de nachtelijke koeriersdienst tussen Jeruzalem en Betsaïda was geweest, zei Jezus tot hem: ‘Ga in allerijl naar Abner in Filadelfia en zeg hem: “De Meester zendt u een vredegroet en zegt dat het uur gekomen is dat hij zal worden overgeleverd in de handen van zijn vijanden die hem ter dood zullen brengen, maar dat hij zal opstaan uit de doden en weldra aan u zal verschijnen, voordat hij naar de Vader gaat, en dat hij u dan raad zal geven tot de tijd wanneer de nieuwe leraar zal komen om in uw harten te gaan wonen.”’ En toen Jakob deze boodschap tot tevredenheid van de Meester had nagezegd, stuurde Jezus hem op weg met de woorden: ‘Wees niet bang, Jakob, dat iemand je iets zou kunnen doen, want vannacht zal een onzienlijke boodschapper naast je lopen.’ 182:2.5 (1966.5) After the eight apostles had finally gone to their tents, and while Peter, James, and John were standing by to receive the Master’s orders, Jesus called to David Zebedee, “Send to me your most fleet and trustworthy messenger.” When David brought to the Master one Jacob, once a runner on the overnight messenger service between Jerusalem and Bethsaida, Jesus, addressing him, said: “In all haste, go to Abner at Philadelphia and say: ‘The Master sends greetings of peace to you and says that the hour has come when he will be delivered into the hands of his enemies, who will put him to death, but that he will rise from the dead and appear to you shortly, before he goes to the Father, and that he will then give you guidance to the time when the new teacher shall come to live in your hearts.’” And when Jacob had rehearsed this message to the Master’s satisfaction, Jesus sent him on his way, saying: “Fear not what any man may do to you, Jacob, for this night an unseen messenger will run by your side.”
182:2.6 (1967.1) Daarna wendde Jezus zich tot de leider der Grieken die bij hen op bezoek waren en met hen in het kamp verbleven, en zei: ‘Mijn broeder, wees niet verontrust door hetgeen staat te gebeuren, want ik heb u van tevoren gewaarschuwd. De Zoon des Mensen zal ter dood gebracht worden op instigatie van zijn vijanden, de overpriesters en oversten der Joden, maar ik zal opstaan en dan een korte tijd bij u zijn voordat ik naar de Vader ga. En wanneer ge dit alles hebt zien gebeuren, verheerlijk dan God en sterk uw broeders.’ 182:2.6 (1967.1) Then Jesus turned to the chief of the visiting Greeks who were encamped with them, and said: “My brother, be not disturbed by what is about to take place since I have already forewarned you. The Son of Man will be put to death at the instigation of his enemies, the chief priests and the rulers of the Jews, but I will rise to be with you a short time before I go to the Father. And when you have seen all this come to pass, glorify God and strengthen your brethren.”
182:2.7 (1967.2) In normale omstandigheden zouden de apostelen de Meester persoonlijk goedenacht hebben gezegd, maar deze avond waren hun gedachten zo vervuld van het plotselinge besef van de desertie van Judas, en zo overweldigd door de ongewone aard van het afscheidsgebed van de Meester, dat zij luisterden naar de woorden waarmee hij hen vaarwel zei en zwijgend heengingen. 182:2.7 (1967.2) In ordinary circumstances the apostles would have bidden the Master a personal good night, but this evening they were so preoccupied with the sudden realization of Judas’s desertion and so overcome by the unusual nature of the Master’s farewell prayer that they listened to his good-bye salutation and went away in silence.
182:2.8 (1967.3) Toen Andreas, die naast Jezus stond, die avond van hem wegging, zei Jezus wel nog: ‘Andreas, doe wat je kunt om je broeders bijeen te houden tot ik weer bij jullie kom nadat ik deze beker heb gedronken. Sterk je broeders, aangezien ik jullie reeds alles voorzegd heb. Vrede zij met je.’ 182:2.8 (1967.3) Jesus did say this to Andrew as he left his side that night: “Andrew, do what you can to keep your brethren together until I come again to you after I have drunk this cup. Strengthen your brethren, seeing that I have already told you all. Peace be with you.”
182:2.9 (1967.4) Geen van de apostelen verwachtte dat er die nacht iets ongewoons zou gebeuren, omdat het al zo laat was. Zij probeerden te slapen om vroeg in de morgen op te kunnen staan en op het ergste voorbereid te zijn. Zij dachten dat de overpriesters zouden proberen hun Meester vroeg in de ochtend in hechtenis te laten nemen, omdat na twaalf uur’s middags van de dag der voorbereiding voor het Paasfeest geen gewoon werk meer gedaan werd. Alleen David Zebedeüs en Johannes Marcus begrepen dat de vijanden van Jezus die nacht al met Judas mee zouden komen. 182:2.9 (1967.4) None of the apostles expected anything out of the ordinary to happen that night since it was already so late. They sought sleep that they might rise up early in the morning and be prepared for the worst. They thought that the chief priests would seek to apprehend their Master early in the morning as no secular work was ever done after noon on the preparation day for the Passover. Only David Zebedee and John Mark understood that the enemies of Jesus were coming with Judas that very night.
182:2.10 (1967.5) David had het zo geregeld, dat hijzelf die nacht de wacht zou houden bij het pad dat bovenlangs naar de weg van Betanië naar Jeruzalem liep, terwijl Johannes Marcus op de uitkijk zou staan bij de weg die langs de Kidron omhoogvoerde naar Getsemane. Voordat David aan zijn zelfopgelegde taak als buitenpost begon, nam hij afscheid van Jezus en zei: ‘Meester, mijn dienst bij u heeft mij veel vreugde geschonken. Mijn broers zijn uw apostelen, maar ik heb het heerlijk gevonden om de minder belangrijke dingen te doen wanneer deze gedaan moesten worden, en ik zal u met heel mijn hart missen als u weg bent.’ En toen zei Jezus tegen David: ‘David, mijn zoon, anderen hebben gedaan wat hun opgedragen werd, maar deze dienst heb je geheel uit eigen beweging gedaan en je toewijding is mij niet ontgaan. Jij ook zult eens met mij dienen in het eeuwige koninkrijk.’ 182:2.10 (1967.5) David had arranged to stand guard that night on the upper trail which led to the Bethany-Jerusalem road, while John Mark was to watch along the road coming up by the Kidron to Gethsemane. Before David went to his self-imposed task of outpost duty, he bade farewell to Jesus, saying: “Master, I have had great joy in my service with you. My brothers are your apostles, but I have delighted to do the lesser things as they should be done, and I shall miss you with all my heart when you are gone.” And then said Jesus to David: “David, my son, others have done that which they were directed to do, but this service have you done of your own heart, and I have not been unmindful of your devotion. You, too, shall some day serve with me in the eternal kingdom.”
182:2.11 (1967.6) En toen David zich gereedmaakte om de wacht bij het bovenpad te betrekken, zei hij tegen Jezus: ‘Ge weet, Meester, dat ik uw familie heb laten komen, en ik heb bericht ontvangen van een koerier dat zij vannacht in Jericho zijn. Zij zullen hier morgen vroeg in de ochtend aankomen, omdat het gevaarlijk voor hen zou zijn om ’s nachts langs die levensgevaarlijke weg te gaan.’ En Jezus zag neer op David en zei slechts: ‘Zo zij het, David.’ 182:2.11 (1967.6) And then, as he prepared to go on watch by the upper trail, David said to Jesus: “You know, Master, I sent for your family, and I have word by a messenger that they are tonight in Jericho. They will be here early tomorrow forenoon since it would be dangerous for them to come up the bloody way by night.” And Jesus, looking down upon David, only said: “Let it be so, David.”
182:2.12 (1967.7) Toen David de Olijfberg was opgegaan, betrok Johannes Marcus zijn wachtpost bij de weg die langs de beek naar Jeruzalem liep. Johannes zou op deze post gebleven zijn, ware het niet dat hij zo erg verlangde om dichtbij Jezus te zijn en te weten wat er gaande was. Kort nadat David hem alleen gelaten had, toen Johannes Marcus zag dat Jezus zich met Petrus, Jakobus en Johannes terugtrok in een nabijgelegen ravijn, werd zijn toewijding, gepaard aan zijn nieuwsgierigheid, hem te machtig en liet hij zijn uitkijkpost in de steek en volgde hij hen; hij verschool zich in de struiken, vanwaar hij alles zag en hoorde wat zich gedurende die laatste ogenblikken in de hof afspeelde, juist voordat Judas met de gewapende garde verscheen om Jezus te arresteren. 182:2.12 (1967.7) When David had gone up Olivet, John Mark took up his vigil near the road which ran by the brook down to Jerusalem. And John would have remained at this post but for his great desire to be near Jesus and to know what was going on. Shortly after David left him, and when John Mark observed Jesus withdraw, with Peter, James, and John, into a near-by ravine, he was so overcome with combined devotion and curiosity that he forsook his sentinel post and followed after them, hiding himself in the bushes, from which place he saw and overheard all that transpired during those last moments in the garden and just before Judas and the armed guards appeared to arrest Jesus.
182:2.13 (1968.1) Terwijl dit alles in het kamp van de Meester aan de gang was, beraadslaagde Judas met de kapitein van de tempelwacht, die zijn mannen had opgeroepen om gereed te zijn erop uit te trekken om, onder aanvoering van de verrader, Jezus in hechtenis te nemen. 182:2.13 (1968.1) While all this was in progress at the Master’s camp, Judas Iscariot was in conference with the captain of the temple guards, who had assembled his men preparatory to setting out, under the leadership of the betrayer, to arrest Jesus.
3. Alleen in Getsemane ^top 3. Alone in Gethsemane ^top
182:3.1 (1968.2) Toen alles stil en rustig was geworden in het kamp, ging Jezus, vergezeld van Petrus, Jakobus en Johannes, een klein eindje een nabijgelegen ravijn in, waarheen hij ook vroeger vaak was gegaan om te bidden en gemeenschap te zoeken met God. De drie apostelen moesten wel opmerken dat hij zwaar bedrukt was; nooit tevoren hadden zij hun Meester zo zwaarbeladen en bedroefd gezien. Toen zij aankwamen op de plaats waar hij dikwijls bad, verzocht hij de drie te gaan zitten en met hem te waken, terwijl hij ongeveer een steenworp ver van hen wegging om te bidden. En toen hij op zijn gelaat ter aarde was gevallen, bad hij: ‘Mijn Vader, ik ben in deze wereld gekomen om uw wil te doen, en dat heb ik gedaan. Ik weet dat het uur is gekomen om dit leven in het vlees neer te leggen, en daarvoor deins ik niet terug, maar ik wil graag weten dat het uw wil is dat ik deze beker drink. Zend mij de verzekering dat ik u in mijn dood zal behagen, zoals ik u ook in mijn leven heb behaagd.’ 182:3.1 (1968.2) After all was still and quiet about the camp, Jesus, taking Peter, James, and John, went a short way up a near-by ravine where he had often before gone to pray and commune. The three apostles could not help recognizing that he was grievously oppressed; never before had they observed their Master to be so heavy-laden and sorrowful. When they arrived at the place of his devotions, he bade the three sit down and watch with him while he went off about a stone’s throw to pray. And when he had fallen down on his face, he prayed: “My Father, I came into this world to do your will, and so have I. I know that the hour has come to lay down this life in the flesh, and I do not shrink therefrom, but I would know that it is your will that I drink this cup. Send me the assurance that I will please you in my death even as I have in my life.”
182:3.2 (1968.3) De Meester bleef enkele ogenblikken in biddende houding en ging daarop naar de drie apostelen die hij vast in slaap aantrof, want hun oogleden waren zwaar en ze konden niet wakker blijven. Jezus maakte hen wakker en zei: ‘Wat! kunnen jullie zelfs niet één uur met mij waken? Zien jullie niet dat mijn ziel diepbedroefd is, dodelijk bedroefd, en dat ik hunker naar jullie gezelschap?’ Toen het drietal de slaap van zich had geschud, ging de Meester weer alleen weg, viel neer op de grond en bad wederom: ‘Vader, ik weet dat het mogelijk is deze beker te vermijden — alle dingen zijn mogelijk bij u — maar ik ben gekomen om uw wil te doen, en hoewel dit een bittere beker is, wil ik hem drinken indien het uw wil is.’ Toen hij aldus gebeden had, daalde een machtige engel naast hem neer en hem toesprekend, raakte deze hem aan en sterkte hem. 182:3.2 (1968.3) The Master remained in a prayerful attitude for a few moments, and then, going over to the three apostles, he found them sound asleep, for their eyes were heavy and they could not remain awake. As Jesus awoke them, he said: “What! can you not watch with me even for one hour? Cannot you see that my soul is exceedingly sorrowful, even to death, and that I crave your companionship?” After the three had aroused from their slumber, the Master again went apart by himself and, falling down on the ground, again prayed: “Father, I know it is possible to avoid this cup—all things are possible with you—but I have come to do your will, and while this is a bitter cup, I would drink it if it is your will.” And when he had thus prayed, a mighty angel came down by his side and, speaking to him, touched him and strengthened him.
182:3.3 (1968.4) Toen Jezus terugkeerde om met de drie apostelen te spreken, vond hij ze weer in diepe slaap. Hij maakte ze wakker en zei: ‘In een uur als dit heb ik er behoefte aan dat jullie met mij waakt en bidt — en nog nodiger is het dat jullie bidt dat jullie niet in verzoeking raakt — waarom vallen jullie in slaap wanneer ik jullie alleen laat?’ 182:3.3 (1968.4) When Jesus returned to speak with the three apostles, he again found them fast asleep. He awakened them, saying: “In such an hour I need that you should watch and pray with me—all the more do you need to pray that you enter not into temptation—wherefore do you fall asleep when I leave you?”
182:3.4 (1968.5) En toen trok de Meester zich voor de derde maal terug en bad: ‘Vader, ge ziet mijn slapende apostelen, heb mededogen met hen. De geest is wel gewillig maar het vlees is zwak. En nu, o Vader, indien deze beker niet voorbij kan gaan, dan wil ik hem drinken. Niet mijn wil, maar de uwe geschiede.’ En toen hij zijn gebed beëindigd had, bleef hij nog een ogenblik ter aarde liggen. Toen hij opstond en naar zijn apostelen terugkeerde, vond hij hen opnieuw in slaap. Hij zag op hen neer, maakte een gebaar van medelijden en zei op tedere toon: ‘Slaap nu maar door en rust uit: het beslissende uur is voorbij. Het uur is nu aangebroken dat de Zoon des Mensen verraden zal worden en zal worden overgeleverd in de handen van zijn vijanden.’ Hij bukte zich om hen wakker te schudden en zei: ‘Staat op, laten we teruggaan naar het kamp, want ziet, hij die mij verraadt is al dichtbij, en het uur is aangebroken dat mijn kudde verstrooid zal worden. Maar ik heb jullie al over deze dingen gesproken.’ 182:3.4 (1968.5) And then, for a third time, the Master withdrew and prayed: “Father, you see my sleeping apostles; have mercy upon them. The spirit is indeed willing, but the flesh is weak. And now, O Father, if this cup may not pass, then would I drink it. Not my will, but yours, be done.” And when he had finished praying, he lay for a moment prostrate on the ground. When he arose and went back to his apostles, once more he found them asleep. He surveyed them and, with a pitying gesture, tenderly said: “Sleep on now and take your rest; the time of decision is past. The hour is now upon us wherein the Son of Man will be betrayed into the hands of his enemies.” As he reached down to shake them that he might awaken them, he said: “Arise, let us be going back to the camp, for, behold, he who betrays me is at hand, and the hour has come when my flock shall be scattered. But I have already told you about these things.”
182:3.5 (1968.6) Gedurende de jaren dat Jezus te midden van zijn volgelingen heeft geleefd, hebben zij wel zeer vele bewijzen van zijn goddelijke natuur te zien gekregen, maar nu staan zij op het punt getuige te worden van nieuwe bewijzen van zijn menselijkheid. Vlak vóór de grootste van alle openbaringen van zijn goddelijkheid, zijn opstanding, moeten nu de grootste bewijzen komen van zijn menselijke natuur, namelijk zijn vernedering en kruisiging. 182:3.5 (1968.6) During the years that Jesus lived among his followers, they did, indeed, have much proof of his divine nature, but just now are they about to witness new evidences of his humanity. Just before the greatest of all the revelations of his divinity, his resurrection, must now come the greatest proofs of his mortal nature, his humiliation and crucifixion.
182:3.6 (1969.1) Iedere keer dat hij in de hof bad, deed zijn menselijke natuur een vastere geloofsgreep op zijn goddelijkheid: zijn menselijke wil werd vollediger één met de goddelijke wil van zijn Vader. Tot de woorden die de machtige engel tot hem sprak, behoorde ook de boodschap dat de Vader verlangde dat de Zoon zijn zelfschenking op aarde zou beëindigen door de doodservaring van de geschapen mens mee te maken, precies zoals alle sterfelijke schepselen materiële desintegratie moeten ervaren wanneer zij van het bestaan in de tijd overgaan naar de progressie in de eeuwigheid. 182:3.6 (1969.1) Each time he prayed in the garden, his humanity laid a firmer faith-hold upon his divinity; his human will more completely became one with the divine will of his Father. Among other words spoken to him by the mighty angel was the message that the Father desired his Son to finish his earth bestowal by passing through the creature experience of death just as all mortal creatures must experience material dissolution in passing from the existence of time into the progression of eternity.
182:3.7 (1969.2) Eerder op de avond had het niet zo moeilijk geleken de drinkbeker te drinken, maar toen de mens Jezus zijn apostelen vaarwel zei en hen heenzond om te gaan slapen, werd de beproeving afschrikwekkender. Jezus onderging de natuurlijke eb en vloed van gevoel die alle menselijke ervaring gemeen heeft, en juist nu was hij vermoeid van het werk en uitgeput door de lange uren van ingespannen arbeid en pijnlijke bezorgdheid om de veiligheid van zijn apostelen. Hoewel geen sterveling zich kan aanmatigen te menen dat hij de gedachten en gevoelens van de geïncarneerde Zoon van God in een ogenblik als dit kan begrijpen, weten wij dat hij zeer grote zieleangst en onzegbare smart leed, want het zweet liep in grote druppels langs zijn gelaat. Hij was eindelijk overtuigd dat het de bedoeling van de Vader was om de natuurlijke gebeurtenissen hun loop te laten nemen; hij was nu ten volle besloten niets van zijn soevereine macht als het allerhoogste hoofd van een universum aan te wenden om zichzelf te redden. 182:3.7 (1969.2) Earlier in the evening it had not seemed so difficult to drink the cup, but as the human Jesus bade farewell to his apostles and sent them to their rest, the trial grew more appalling. Jesus experienced that natural ebb and flow of feeling which is common to all human experience, and just now he was weary from work, exhausted from the long hours of strenuous labor and painful anxiety concerning the safety of his apostles. While no mortal can presume to understand the thoughts and feelings of the incarnate Son of God at such a time as this, we know that he endured great anguish and suffered untold sorrow, for the perspiration rolled off his face in great drops. He was at last convinced that the Father intended to allow natural events to take their course; he was fully determined to employ none of his sovereign power as the supreme head of a universe to save himself.
182:3.8 (1969.3) De verzamelde heerscharen van een ontzaglijk grote schepping zweven nu boven dit toneel onder het kortstondige gezamenlijke bevel van Gabriël en de Gepersonaliseerde Gedachtenrichter van Jezus. De bevelhebbers van de divisies van deze hemelse legers zijn herhaaldelijk gewaarschuwd niet tussenbeide te komen in deze gebeurtenissen op aarde, tenzij Jezus zelf hun daartoe opdracht zou geven. 182:3.8 (1969.3) The assembled hosts of a vast creation are now hovered over this scene under the transient joint command of Gabriel and the Personalized Adjuster of Jesus. The division commanders of these armies of heaven have repeatedly been warned not to interfere with these transactions on earth unless Jesus himself should order them to intervene.
182:3.9 (1969.4) De ervaring te moeten scheiden van zijn apostelen was een zware last voor het menselijke hart van Jezus; dit verdriet van liefde drukte hem terneer en maakte het hem des te moeilijker een dood onder ogen te zien zoals hem te wachten stond, naar hij zeer wel wist. Hij besefte hoe zwak en onwetend zijn apostelen waren en was zeer bevreesd hen te verlaten. Hij wist heel goed dat het ogenblik van zijn vertrek was gekomen, maar zijn menselijke hart begeerde sterk om na te gaan of er niet mogelijkerwijs een legitieme uitweg was uit deze vreselijke toestand van lijden en verdriet. En toen het aldus had getracht te ontsnappen en daarin niet slaagde, was het bereid om de beker te drinken. Het goddelijke bewustzijn van Michael wist dat hij zijn best had gedaan voor de twaalf apostelen, maar het menselijke hart van Jezus wenste dat hij meer voor hen had kunnen doen, voordat zij alleen moesten worden achtergelaten in de wereld. Jezus’ hart kromp ineen: hij had zijn broeders waarlijk lief. Hij was gescheiden van zijn familie in het vlees, één van zijn gekozen medewerkers was bezig hem te verraden. Het volk van zijn vader Jozef had hem verworpen en als volk met een speciale zending op aarde daardoor de eigen ondergang bezegeld. Zijn ziel werd gekweld door verijdelde liefde en door verworpen barmhartigheid. Dit nu was een van de verschrikkelijke ogenblikken in het leven van een mens waarin hij door alles tegelijk met schokkende wreedheid en vreselijke zieleangst dreigt te worden verpletterd. 182:3.9 (1969.4) The experience of parting with the apostles was a great strain on the human heart of Jesus; this sorrow of love bore down on him and made it more difficult to face such a death as he well knew awaited him. He realized how weak and how ignorant his apostles were, and he dreaded to leave them. He well knew that the time of his departure had come, but his human heart longed to find out whether there might not possibly be some legitimate avenue of escape from this terrible plight of suffering and sorrow. And when it had thus sought escape, and failed, it was willing to drink the cup. The divine mind of Michael knew he had done his best for the twelve apostles; but the human heart of Jesus wished that more might have been done for them before they should be left alone in the world. Jesus’ heart was being crushed; he truly loved his brethren. He was isolated from his family in the flesh; one of his chosen associates was betraying him. His father Joseph’s people had rejected him and thereby sealed their doom as a people with a special mission on earth. His soul was tortured by baffled love and rejected mercy. It was just one of those awful human moments when everything seems to bear down with crushing cruelty and terrible agony.
182:3.10 (1969.5) De menselijke natuur van Jezus bleef niet onberoerd onder deze toestand van eigen eenzaamheid, openbare schande en het ogenschijnlijk mislukken van zijn zaak. Al deze gevoelens die op hem afkwamen, zetten hem onder een onbeschrijflijk zware druk. In deze grote droefheid gingen zijn gedachten terug naar zijn jeugd in Nazaret en naar zijn vroege werk in Galilea. Tijdens deze zware beproeving kwamen hem veel van de prettige taferelen uit zijn aardse dienstbetoon in gedachten. En door het ophalen van deze oude herinneringen aan Nazaret, Kafarnaüm, de berg Hermon, en aan de zonsopgangen en zonsondergangen op het glinsterende Meer van Galilea, bracht hij zich tot kalmte, terwijl hij zijn menselijke hart sterk en gereed maakte voor de ontmoeting met de overloper die hem zo spoedig zou verraden. 182:3.10 (1969.5) Jesus’ humanity was not insensible to this situation of private loneliness, public shame, and the appearance of the failure of his cause. All these sentiments bore down on him with indescribable heaviness. In this great sorrow his mind went back to the days of his childhood in Nazareth and to his early work in Galilee. At the time of this great trial there came up in his mind many of those pleasant scenes of his earthly ministry. And it was from these old memories of Nazareth, Capernaum, Mount Hermon, and of the sunrise and sunset on the shimmering Sea of Galilee, that he soothed himself as he made his human heart strong and ready to encounter the traitor who should so soon betray him.
182:3.11 (1970.1) Voordat Judas en de soldaten arriveerden, had de Meester zijn gewone evenwicht en kalmte volledig herwonnen; de geest had getriomfeerd over het vlees, het geloof had zich sterker betoond dan alle menselijke neiging tot vrees en twijfel. De allerhoogste toets van de volle bewustwording van de menselijke natuur was ondergaan en goed doorstaan. De Zoon des Mensen was wederom gereed zijn vijanden gelijkmoedig het hoofd te bieden, ten volle verzekerd van zijn onoverwinnelijkheid als sterfelijk mens die zich zonder voorbehoud wijdde aan het doen van de wil van zijn Vader. 182:3.11 (1970.1) Before Judas and the soldiers arrived, the Master had fully regained his customary poise; the spirit had triumphed over the flesh; faith had asserted itself over all human tendencies to fear or entertain doubt. The supreme test of the full realization of the human nature had been met and acceptably passed. Once more the Son of Man was prepared to face his enemies with equanimity and in the full assurance of his invincibility as a mortal man unreservedly dedicated to the doing of his Father’s will.