Verhandeling 164 Paper 164
Op het Feest der Tempelvernieuwing At the Feast of Dedication
164:0.1 (1809.1) TERWIJL het kamp bij Pella in gereedheid werd gebracht, ging Jezus heimelijk op weg naar Jeruzalem om daar het feest van de tempelvernieuwing bij te wonen, waarbij hij Natanael en Tomas meenam. Eerst toen zij de Jordaan overstaken op de doorwaadbare plaats bij Betanië, werd het de beide apostelen duidelijk dat hun Meester van plan was door te gaan naar Jeruzalem. Toen ze zagen dat hij werkelijk het voornemen had om het feest van de tempelvernieuwing bij te wonen, maakten ze zeer ernstig bezwaar daartegen, waarbij ze alle mogelijke argumenten gebruikten om hem ervan af te brengen. Maar hun inspanningen waren vergeefs, Jezus was vastbesloten naar Jeruzalem te gaan. Op al hun dringende verzoeken en waarschuwingen tegen de dwaasheid en het gevaar om zichzelf over te leveren in de handen van het Sanhedrin, antwoordde hij aldoor alleen: ‘Ik wil die leraren in Israel nogmaals de gelegenheid geven het licht te zien voordat mijn uur komt.’ 164:0.1 (1809.1) AS THE camp at Pella was being established, Jesus, taking with him Nathaniel and Thomas, secretly went up to Jerusalem to attend the feast of the dedication. Not until they passed over the Jordan at the Bethany ford, did the two apostles become aware that their Master was going on to Jerusalem. When they perceived that he really intended to be present at the feast of dedication, they remonstrated with him most earnestly, and using every sort of argument, they sought to dissuade him. But their efforts were of no avail; Jesus was determined to visit Jerusalem. To all their entreaties and to all their warnings emphasizing the folly and danger of placing himself in the hands of the Sanhedrin, he would reply only, “I would give these teachers in Israel another opportunity to see the light, before my hour comes.”
164:0.2 (1809.2) En zo ging de tocht naar Jeruzalem verder; de twee apostelen bleven uiting geven aan hun vrees en twijfel ten aanzien van de wijsheid van deze ogenschijnlijk vermetele onderneming. Omstreeks half vijf bereikten zij Jericho, waar zij zich klaarmaakten om de nacht door te brengen. 164:0.2 (1809.2) On they went toward Jerusalem, the two apostles continuing to express their feelings of fear and to voice their doubts about the wisdom of such an apparently presumptuous undertaking. They reached Jericho about half past four and prepared to lodge there for the night.
1. Het verhaal van de barmhartige Samaritaan ^top 1. Story of the Good Samaritan ^top
164:1.1 (1809.3) Die avond verzamelde zich een groot aantal mensen rond Jezus en de beide apostelen om vragen te stellen waarvan vele door de apostelen werden beantwoord, terwijl andere vragen door de Meester werden besproken. In de loop van de avond zei een zekere wetgeleerde, die erop uit was Jezus in een compromitterend debat te verwikkelen: ‘Leraar, ik zou u willen vragen wat ik nu precies moet doen om het eeuwige leven te beërven?’ Jezus antwoordde: ‘Wat staat er in de wet en de profeten geschreven, wat leest ge in de Schrift?’ De wetgeleerde, die zowel het onderricht van Jezus als dat van de Farizeeën kende, antwoordde: ‘Om de Heer uw God lief te hebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel, verstand en kracht, en uw naaste als uzelf.’ Waarop Jezus zei: ‘Ge hebt juist geantwoord, indien ge dit werkelijk doet, zal het u tot eeuwig leven brengen.’ 164:1.1 (1809.3) That evening a considerable company gathered about Jesus and the two apostles to ask questions, many of which the apostles answered, while others the Master discussed. In the course of the evening a certain lawyer, seeking to entangle Jesus in a compromising disputation, said: “Teacher, I would like to ask you just what I should do to inherit eternal life?” Jesus answered, “What is written in the law and the prophets; how do you read the Scriptures?” The lawyer, knowing the teachings of both Jesus and the Pharisees, answered: “To love the Lord God with all your heart, soul, mind, and strength, and your neighbor as yourself.” Then said Jesus: “You have answered right; this, if you really do, will lead to life everlasting.”
164:1.2 (1809.4) Maar de wetgeleerde was niet geheel oprecht toen hij deze vraag stelde, en verlangend zichzelf te rechtvaardigen en tevens hopend Jezus in verwarring te brengen, waagde hij het nog een andere vraag te stellen. Hij ging wat dichter bij Jezus staan en zei: ‘Maar Leraar, zoudt ge mij willen zeggen wie precies mijn naaste is?’ De wetgeleerde vroeg dit in de hoop Jezus in de val te kunnen laten lopen door hem een verklaring te ontlokken die in strijd zou zijn met de Joodse wet, waarin iemands naaste werd gedefinieerd als ‘de kinderen van iemands volk.’ Alle anderen werden door de Joden beschouwd als ‘heidense honden.’ Deze wetgeleerde was enigszins bekend met het onderricht van Jezus en wist daarom heel goed dat de Meester daar anders over dacht; hij hoopte hem er op deze manier toe te brengen een uitspraak te doen die als een aanval op de heilige wet zou kunnen worden uitgelegd. 164:1.2 (1809.4) But the lawyer was not wholly sincere in asking this question, and desiring to justify himself while also hoping to embarrass Jesus, he ventured to ask still another question. Drawing a little closer to the Master, he said, “But, Teacher, I should like you to tell me just who is my neighbor?” The lawyer asked this question hoping to entrap Jesus into making some statement that would contravene the Jewish law which defined one’s neighbor as “the children of one’s people.” The Jews looked upon all others as “gentile dogs.” This lawyer was somewhat familiar with Jesus’ teachings and therefore well knew that the Master thought differently; thus he hoped to lead him into saying something which could be construed as an attack upon the sacred law.
164:1.3 (1810.1) Jezus zag echter de beweegreden van de wetgeleerde en in plaats van in de val te lopen, begon hij zijn toehoorders een verhaal te vertellen, een verhaal dat door elk gehoor in Jericha ten volle naar waarde zou worden geschat. Jezus zei: ‘Een zekere man ging van Jeruzalem naar Jericho en viel in handen van wrede rovers die hem beroofden, van zijn kleren ontdeden en sloegen, en toen ze weggingen, hem half dood achterlieten. Toevallig kwam er al heel spoedig een priester langs diezelfde weg, en toen hij bij de gewonde man kwam en zag hoe ongelukkig deze er aan toe was, ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij. En een Leviet die langskwam en de man zag, ging hem eveneens aan de andere kant van de weg voorbij. Ongeveer terzelfdertijd trof een zekere Samaritaan, op reis naar Jericho, deze gewonde man aan; toen hij zag hoe hij beroofd en geslagen was, werd hij door deernis bewogen, ging naar hem toe en verbond zijn wonden, nadat hij er olie en wijn op had gedaan; daarna zette hij hem op zijn eigen lastdier en bracht hem hier naar de herberg en verzorgde hem. De volgende ochtend haalde hij geld tevoorschijn, gaf dat aan de waard en zei: “Zorg goed voor mijn vriend, en mocht ge meer kosten maken, dan zal ik u die vergoeden wanneer ik weer terug kom.” Nu zou ik u willen vragen: wie van deze drie bleek de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers was gevallen?’ En toen de wetgeleerde bemerkte dat hij in zijn eigen valstrik gevangen was, antwoordde hij: ‘Hij die barmhartigheid aan hem betoonde.’En Jezus zei: ‘Ga dan heen en handel op dezelfde wijze.’ 164:1.3 (1810.1) But Jesus discerned the lawyer’s motive, and instead of falling into the trap, he proceeded to tell his hearers a story, a story which would be fully appreciated by any Jericho audience. Said Jesus: “A certain man was going down from Jerusalem to Jericho, and he fell into the hands of cruel brigands, who robbed him, stripped him and beat him, and departing, left him half dead. Very soon, by chance, a certain priest was going down that way, and when he came upon the wounded man, seeing his sorry plight, he passed by on the other side of the road. And in like manner a Levite also, when he came along and saw the man, passed by on the other side. Now, about this time, a certain Samaritan, as he journeyed down to Jericho, came across this wounded man; and when he saw how he had been robbed and beaten, he was moved with compassion, and going over to him, he bound up his wounds, pouring on oil and wine, and setting the man upon his own beast, brought him here to the inn and took care of him. And on the morrow he took out some money and, giving it to the host, said: ‘Take good care of my friend, and if the expense is more, when I come back again, I will repay you.’ Now let me ask you: Which of these three turned out to be the neighbor of him who fell among the robbers?” And when the lawyer perceived that he had fallen into his own snare, he answered, “He who showed mercy on him.” And Jesus said, “Go and do likewise.”
164:1.4 (1810.2) De wetgeleerde antwoordde, ‘Hij die hem barmhartigheid betoonde’, omdat hij het verfoeilijke woord Samaritaan zelfs niet over zijn lippen wilde laten komen. De wetgeleerde was gedwongen op de vraag ‘Wie is mijn naaste?’, juist het antwoord te geven dat Jezus wenste. Had Jezus zelf deze uitspraak gedaan, dan zou hij direct verwikkeld zijn geraakt in een aanklacht wegens ketterij. Jezus bracht niet alleen de onoprechte wetgeleerde in verwarring, maar ook vertelde hij zijn toehoorders een verhaal dat tegelijkertijd een schone aanmaning was aan al zijn volgelingen en een verbluffende berisping van alle Joden ten aanzien van hun houding tegenover de Samaritanen. En dit verhaal is van blijvende betekenis geweest geweest voor de bevordering van broederlijke liefde onder al degenen die later het evangelie van Jezus hebben geloofd. 164:1.4 (1810.2) The lawyer answered, “He who showed mercy,” that he might refrain from even speaking that odious word, Samaritan. The lawyer was forced to give the very answer to the question, “Who is my neighbor?” which Jesus wished given, and which, if Jesus had so stated, would have directly involved him in the charge of heresy. Jesus not only confounded the dishonest lawyer, but he told his hearers a story which was at the same time a beautiful admonition to all his followers and a stunning rebuke to all Jews regarding their attitude toward the Samaritans. And this story has continued to promote brotherly love among all who have subsequently believed the gospel of Jesus.
2. In Jeruzalem ^top 2. At Jerusalem ^top
164:2.1 (1810.3) Jezus had het loofhuttenfeest bijgewoond opdat hij het evangelie aan pelgrims uit alle delen van het Romeinse Rijk zou kunnen verkondigen; hij maakte zich nu op om naar het feest van de tempelvernieuwing te gaan met slechts één doel: om het Sanhedrin en de Joodse leiders nogmaals een kans te geven het licht te zien. De belangrijkste gebeurtenis van deze paar dagen in Jeruzalem vond plaats op vrijdagavond ten huize van Nikodemus. Hier waren ongeveer vijfentwintig Joodse leiders samengekomen die het onderricht van Jezus geloofden. Onder deze groep bevonden zich veertien mannen die op dat moment lid van het Sanhedrin waren, of dat tot voor kort waren geweest. Deze vergadering werd ook bijgewoond door Eber, Matadormus en Jozef van Arimatea. 164:2.1 (1810.3) Jesus had attended the feast of tabernacles that he might proclaim the gospel to the pilgrims from all parts of the empire; he now went up to the feast of the dedication for just one purpose: to give the Sanhedrin and the Jewish leaders another chance to see the light. The principal event of these few days in Jerusalem occurred on Friday night at the home of Nicodemus. Here were gathered together some twenty-five Jewish leaders who believed Jesus’ teaching. Among this group were fourteen men who were then, or had recently been, members of the Sanhedrin. This meeting was attended by Eber, Matadormus, and Joseph of Arimathea.
164:2.2 (1810.4) Bij deze gelegenheid bestond het gehoor van Jezus louter uit geleerde mannen, en zowel zij als zijn beide apostelen stonden verbaasd over de ruimdenkendheid en diepzinnigheid van de observaties die de Meester aan dit uitgelezen gezelschap voorlegde. Zulk een kennis van zaken en inzicht in de aangelegenheden der mensen, zowel op wereldlijk als op religieus gebied, had hij niet meer tentoongespreid sinds de periode waarin hij onderrichtte in Alexandrië, Rome en op de eilanden van de Middellandse Zee. 164:2.2 (1810.4) On this occasion Jesus’ hearers were all learned men, and both they and his two apostles were amazed at the breadth and depth of the remarks which the Master made to this distinguished group. Not since the times when he had taught in Alexandria, Rome, and in the islands of the Mediterranean, had he exhibited such learning and shown such a grasp of the affairs of men, both secular and religious.
164:2.3 (1810.5) Toen deze kleine vergadering uiteenging, waren allen verbijsterd door de persoonlijkheid van de Meester, bekoord door zijn hoffelijke wijze van optreden en voelden zij grote liefde voor deze mens. Zij hadden getracht Jezus te adviseren inzake zijn verlangen om ook de overige leden van het Sanhedrin te winnen. De Meester luisterde aandachtig naar al hun voorstellen, doch bewaarde het stilzwijgen. Hij wist maar al te goed dat geen van hun plannen zou werken. Hij vermoedde dat de meerderheid der Joodse leiders het evangelie van het koninkrijk wel nooit zou accepteren; niettemin gaf hij hun allen nog deze ene kans om hun keuze te doen. Doch toen hij die avond met Natanael en Tomas vertrok om de nacht op de Olijfberg door te brengen, had hij nog niet besloten welke methode hij zou volgen om zijn werk nogmaals onder de aandacht van het Sanhedrin te brengen. 164:2.3 (1810.5) When this little meeting broke up, all went away mystified by the Master’s personality, charmed by his gracious manner, and in love with the man. They had sought to advise Jesus concerning his desire to win the remaining members of the Sanhedrin. The Master listened attentively, but silently, to all their proposals. He well knew none of their plans would work. He surmised that the majority of the Jewish leaders never would accept the gospel of the kingdom; nevertheless, he gave them all this one more chance to choose. But when he went forth that night, with Nathaniel and Thomas, to lodge on the Mount of Olives, he had not yet decided upon the method he would pursue in bringing his work once more to the notice of the Sanhedrin.
164:2.4 (1811.1) Die nacht sliepen Natanael en Tomas maar weinig: ze waren te verbaasd over wat ze ten huize van Nikodemus hadden gehoord. Zij dachten veel na over de slotopmerking van Jezus over het aanbod van de voormalige en toenmalige leden van het Sanhedrin om met hem mee te gaan en met hem voor de zeventig te verschijnen. De Meester had gezegd: ‘Neen, broeders, dat zou nergens toe dienen. Ge zoudt vele malen meer toorn opwekken die op uw eigen hoofd zou neerkomen, maar de haat die zij mij toedragen niet in het minst verzachten. Ieder van u werke voor de Vader zoals de geest u leidt, terwijl ik nogmaals het koninkrijk onder hun aandacht zal brengen op de wijze zoals mijn Vader mij zal opdragen.’ 164:2.4 (1811.1) That night Nathaniel and Thomas slept little; they were too much amazed by what they had heard at Nicodemus’s house. They thought much over the final remark of Jesus regarding the offer of the former and present members of the Sanhedrin to go with him before the seventy. The Master said: “No, my brethren, it would be to no purpose. You would multiply the wrath to be visited upon your own heads, but you would not in the least mitigate the hatred which they bear me. Go, each of you, about the Father’s business as the spirit leads you while I once more bring the kingdom to their notice in the manner which my Father may direct.”
3. De genezing van de blinde bedelaar ^top 3. Healing the Blind Beggar ^top
164:3.1 (1811.2) De volgende ochtend gingen de drie naar het huis van Marta in Betanië voor het ontbijt, en vervolgens gingen zij meteen naar Jeruzalem. Toen Jezus en zijn twee apostelen op deze Sabbatmorgen in de buurt van de tempel kwamen, troffen ze daar op zijn gebruikelijke plaats een bekende bedelaar aan, een man die blind was geboren. Ofschoon deze bedelaars op de Sabbatdag geen aalmoezen vroegen of ontvingen, was het hun wel toegestaan op hun gewone plaats te zitten. Jezus bleef staan en keek naar de bedelaar. Terwijl hij zo peinzend naar deze blindgeborene keek, kreeg hij het idee op welke wijze hij nogmaals zijn zending op aarde onder de aandacht zou kunnen brengen van het Sanhedrin en de overige Joodse leiders en godsdienstleraren. 164:3.1 (1811.2) The next morning the three went over to Martha’s home at Bethany for breakfast and then went immediately into Jerusalem. This Sabbath morning, as Jesus and his two apostles drew near the temple, they encountered a well-known beggar, a man who had been born blind, sitting at his usual place. Although these mendicants did not solicit or receive alms on the Sabbath day, they were permitted thus to sit in their usual places. Jesus paused and looked upon the beggar. As he gazed upon this man who had been born blind, the idea came into his mind as to how he would once more bring his mission on earth to the notice of the Sanhedrin and the other Jewish leaders and religious teachers.
164:3.2 (1811.3) Toen de Meester in diepe gedachten verzonken voor de blinde stond, vroeg Natanael, die nadacht over de mogelijke oorzaak van ’s mans blindheid: ‘Meester, wie heeft er gezondigd, deze man of zijn ouders, dat hij blind is geboren?’ 164:3.2 (1811.3) As the Master stood there before the blind man, engrossed in deep thought, Nathaniel, pondering the possible cause of this man’s blindness, asked: “Master, who did sin, this man or his parents, that he should be born blind?”
164:3.3 (1811.4) De rabbijnen leerden dat al dergelijke gevallen van aangeboren blindheid veroorzaakt waren door zonde. Niet alleen werden kinderen in zonde ontvangen en geboren, maar een kind kon ook blind geboren worden als straf voor een bepaalde zonde die zijn vader had begaan. Zij onderrichtten zelfs dat een kind zelf zou kunnen zondigen nog vóór het ter wereld was gekomen. Ook leerden zij dat dergelijke gebreken hun oorzaak konden hebben in het toegeven aan een bepaalde zonde, of een andere toegeeflijkheid jegens zichzelf van de moeder terwijl zij zwanger was van het kind. 164:3.3 (1811.4) The rabbis taught that all such cases of blindness from birth were caused by sin. Not only were children conceived and born in sin, but a child could be born blind as a punishment for some specific sin committed by its father. They even taught that a child itself might sin before it was born into the world. They also taught that such defects could be caused by some sin or other indulgence of the mother while carrying the child.
164:3.4 (1811.5) In al deze streken bestonden er ook nog resten van een geloof in reïncarnatie. De oudere Joodse leraren tolereerden, evenals Plato, Philo en velen van de Essenen, de theorie dat de mens in de ene incarnatie kan oogsten wat hij in een vorig bestaan heeft gezaaid: men geloofde dus dat zij in één leven de zonden boetten die zij in voorgaande levens hadden begaan. De Meester vond het moeilijk de mensen te doen geloven dat hun ziel niet eerder had bestaan. 164:3.4 (1811.5) There was, throughout all these regions, a lingering belief in reincarnation. The older Jewish teachers, together with Plato, Philo, and many of the Essenes, tolerated the theory that men may reap in one incarnation what they have sown in a previous existence; thus in one life they were believed to be expiating the sins committed in preceding lives. The Master found it difficult to make men believe that their souls had not had previous existences.
164:3.5 (1811.6) Ofschoon verondersteld werd dat zulk een blindheid het gevolg was van een begane zonde, waren de Joden van oordeel, hoe onlogisch dit ook moge schijnen, dat het tot grote verdienste gerekend moest worden om deze blinde bedelaars aalmoezen te geven. Deze blinden hadden de gewoonte om op één toon tot de voorbijgangers te zingen: ‘O barmhartige, verwerf u verdienste door de blinden bij te staan.’ 164:3.5 (1811.6) However, inconsistent as it seems, while such blindness was supposed to be the result of sin, the Jews held that it was meritorious in a high degree to give alms to these blind beggars. It was the custom of these blind men constantly to chant to the passers-by, “O tenderhearted, gain merit by assisting the blind.”
164:3.6 (1811.7) Jezus begon dit geval met Natanael en Tomas te bespreken, niet alleen omdat hij reeds had besloten deze blinde te gebruiken als het middel om die dag zijn zending nogmaals uitdrukkelijk onder de aandacht van de Joodse leiders te brengen, maar ook omdat hij zijn apostelen altijd aanmoedigde om naar de ware oorzaak te zoeken van alle verschijnselen, natuurlijke of geestelijke. Hij had hen dikwijls gewaarschuwd niet mee te gaan in de algemene neiging om geestelijke oorzaken toe te schrijven aan alledaagse materiële gebeurtenissen. 164:3.6 (1811.7) Jesus entered into the discussion of this case with Nathaniel and Thomas, not only because he had already decided to use this blind man as the means of that day bringing his mission once more prominently to the notice of the Jewish leaders, but also because he always encouraged his apostles to seek for the true causes of all phenomena, natural or spiritual. He had often warned them to avoid the common tendency to assign spiritual causes to commonplace physical events.
164:3.7 (1812.1) Jezus besloot deze bedelaar te gebruiken voor het werk van deze dag, maar alvorens iets te doen voor de blinde, Josias geheten, ging hij over tot de beantwoording van de vraag van Natanael. De Meester zei: ‘Noch deze man, noch zijn ouders hebben gezondigd opdat het werk Gods zich in hem zou manifesteren. Deze blindheid is in de natuurlijke loop der gebeurtenissen over hem gekomen, maar wij moeten nu de werken doen van Hem die mij gezonden heeft, nu het nog dag is, want de nacht zal zeker komen waarin het onmogelijk zal zijn het werk te doen dat wij nu gaan verrichten. Wanneer ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld, doch weldra zal ik niet meer bij jullie zijn.’ 164:3.7 (1812.1) Jesus decided to use this beggar in his plans for that day’s work, but before doing anything for the blind man, Josiah by name, he proceeded to answer Nathaniel’s question. Said the Master: “Neither did this man sin nor his parents that the works of God might be manifest in him. This blindness has come upon him in the natural course of events, but we must now do the works of Him who sent me, while it is still day, for the night will certainly come when it will be impossible to do the work we are about to perform. When I am in the world, I am the light of the world, but in only a little while I will not be with you.”
164:3.8 (1812.2) Toen Jezus was uitgesproken, zei hij tot Natanael en Tomas: ‘Laat ons het gezichtsvermogen van deze blinde man scheppen op deze Sabbatdag, opdat de schriftgeleerden en Farizeeën alle gelegenheid krijgen om de Zoon des Mensen aan te klagen, hetgeen is waar zij naar uitzien.’ Daarna bukte hij zich, spuwde op de grond en mengde de aarde met het speeksel, en terwijl hij dit alles ondertussen beschreef zodat de blinde het kon horen, trad hij op Josias toe, legde de aarde op zijn blinde ogen en zei tot hem: ‘Zoon, ga naar het badwater Siloam en was deze aarde daar af, en ge zult onmiddellijk uw gezichtsvermogen ontvangen.’ En toen Josias aldus de aarde in het badwater Siloam had afgewassen, keerde hij ziende tot zijn vrienden en familie terug. 164:3.8 (1812.2) When Jesus had spoken, he said to Nathaniel and Thomas: “Let us create the sight of this blind man on this Sabbath day that the scribes and Pharisees may have the full occasion which they seek for accusing the Son of Man.” Then, stooping over, he spat on the ground and mixed the clay with the spittle, and speaking of all this so that the blind man could hear, he went up to Josiah and put the clay over his sightless eyes, saying: “Go, my son, wash away this clay in the pool of Siloam, and immediately you shall receive your sight.” And when Josiah had so washed in the pool of Siloam, he returned to his friends and family, seeing.
164:3.9 (1812.3) Aangezien hij altijd een bedelaar was geweest, wist hij niets anders te doen; toen dus de eerste opwinding over het verkrijgen van zijn gezichtsvermogen voorbij was, keerde hij terug naar de plaats waar hij gewoonlijk om aalmoezen bedelde. Toen zijn vrienden, buren, en allen die hem tevoren gekend hadden, bemerkten dat hij kon zien, zeiden ze allen: ‘Is dit niet Josias, de blinde bedelaar?’ Sommigen zeiden dat hij het inderdaad was, terwijl anderen zeiden: ‘Neen, het is iemand die wel op hem lijkt, maar deze man kan zien.’ Maar toen ze het hem zelf vroegen, antwoordde hij: ‘Ik ben het.’ 164:3.9 (1812.3) Having always been a beggar, he knew nothing else; so, when the first excitement of the creation of his sight had passed, he returned to his usual place of alms-seeking. His friends, neighbors, and all who had known him aforetime, when they observed that he could see, all said, “Is this not Josiah the blind beggar?” Some said it was he, while others said, “No, it is one like him, but this man can see.” But when they asked the man himself, he answered, “I am he.”
164:3.10 (1812.4) Toen zij hem begonnen te vragen hoe het kwam dat hij nu kon zien, antwoordde hij hun: ‘Een man die Jezus heette, kwam hier langs en terwijl hij met zijn vrienden over mij sprak, maakte hij een mengsel van aarde en speeksel, zalfde daarmee mijn ogen en zond mij naar het badwater Siloam om mij te gaan wassen. Ik deed wat die man mij zei en onmiddellijk kreeg ik mijn gezichtsvermogen. Het is pas een paar uur geleden gebeurd. Veel van wat ik zie kan ik nog niet thuisbrengen.’ Toen de mensen die zich om hem begonnen te verzamelen, vroegen waar zij die vreemde man die hem had genezen konden vinden, kon Josias slechts antwoorden dat hij dat niet wist. 164:3.10 (1812.4) When they began to inquire of him how he was able to see, he answered them: “A man called Jesus came by this way, and when talking about me with his friends, he made clay with spittle, anointed my eyes, and directed that I should go and wash in the pool of Siloam. I did what this man told me, and immediately I received my sight. And that is only a few hours ago. I do not yet know the meaning of much that I see.” And when the people who began to gather about him asked where they could find the strange man who had healed him, Josiah could answer only that he did not know.
164:3.11 (1812.5) Dit is een van de vreemdste van alle wonderen die de Meester heeft verricht. Deze man vroeg niet om genezen te worden. Hij wist niet dat de Jezus die hem naar Siloam had gestuurd om zich te wassen en die hem het gezichtsvermogen beloofd had, de profeet uit Galilea was die tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem gepredikt had. Deze man had er weinig vertrouwen in dat hij het gezichtsvermogen zou krijgen, maar de mensen van die tijd hadden een sterk geloof in de uitwerking van het speeksel van een groot of heilig man, en Josias had uit het gesprek van Jezus met Natanael en Tomas opgemaakt dat de man die zich als zijn weldoener aandiende, een groot man was, een geleerde leraar of een heilige profeet; dus deed hij wat Jezus hem opdroeg. 164:3.11 (1812.5) This is one of the strangest of all the Master’s miracles. This man did not ask for healing. He did not know that the Jesus who had directed him to wash at Siloam, and who had promised him vision, was the prophet of Galilee who had preached in Jerusalem during the feast of tabernacles. This man had little faith that he would receive his sight, but the people of that day had great faith in the efficacy of the spittle of a great or holy man; and from Jesus’ conversation with Nathaniel and Thomas, Josiah had concluded that his would-be benefactor was a great man, a learned teacher or a holy prophet; accordingly he did as Jesus directed him.
164:3.12 (1812.6) Jezus maakte gebruik van aarde en speeksel en beval de blinde zich in het symbolische badwater Siloam te wassen om drie redenen: 164:3.12 (1812.6) Jesus made use of the clay and the spittle and directed him to wash in the symbolic pool of Siloam for three reasons:
164:3.13 (1812.7) 1. Dit was geen wonder in respons op het geloof van de betreffende persoon. Dit was een wonder dat Jezus zelf verkoos te doen en waarmee hij zijn eigen bedoeling had, maar hij regelde het op zulk een wijze dat deze man er blijvend profijt van kon hebben. 164:3.13 (1812.7) 1. This was not a miracle response to the individual’s faith. This was a wonder which Jesus chose to perform for a purpose of his own, but which he so arranged that this man might derive lasting benefit therefrom.
164:3.14 (1813.1) 2. Daar de blinde zelf niet om genezing had gevraagd en omdat het geloof dat hij had maar gering was, werden deze materiële handelingen hem voorgesteld om hem te bemoedigen. Hij hield er wel het bijgeloof op na dat speeksel een doeltreffend middel was, en hij wist ook dat het badwater Siloam een min of meer heilige plaats was. Maar hij zou er niet heen zijn gegaan indien het niet nodig was geweest om de modderzalf af te wassen. Er kleefde net genoeg ceremonieel aan de hele verrichting om hem tot handelen te brengen. 164:3.14 (1813.1) 2. As the blind man had not asked for healing, and since the faith he had was slight, these material acts were suggested for the purpose of encouraging him. He did believe in the superstition of the efficacy of spittle, and he knew the pool of Siloam was a semisacred place. But he would hardly have gone there had it not been necessary to wash away the clay of his anointing. There was just enough ceremony about the transaction to induce him to act.
164:3.15 (1813.2) 3. Jezus had echter nog een derde reden om bij deze unieke verrichting zijn toevlucht te nemen tot deze materiële middelen: dit was een wonder dat hij zuiver en alleen deed omdat hij het zelf verkoos, en daarmee wilde hij al zijn volgelingen uit die tijd en uit alle latere eeuwen leren dat zij zich ervan dienen te onthouden om materiële middelen bij de genezing van zieken te minachten of te verwaarlozen. Hij wilde hun leren dat zij moesten ophouden wonderen als de enige methode te zien om de ziekten van mensen te genezen. 164:3.15 (1813.2) 3. But Jesus had a third reason for resorting to these material means in connection with this unique transaction: This was a miracle wrought purely in obedience to his own choosing, and thereby he desired to teach his followers of that day and all subsequent ages to refrain from despising or neglecting material means in the healing of the sick. He wanted to teach them that they must cease to regard miracles as the only method of curing human diseases.
164:3.16 (1813.3) Jezus schonk deze man door mirakuleuze werking zijn gezichtsvermogen op deze Sabbatmorgen in Jeruzalem, in de buurt van de tempel, met als voornaamste doel dat deze daad een openlijke uitdaging zou zijn van het Sanhedrin en alle Joodse leraren en religieuze leiders. Dit was zijn manier om een openlijke breuk met de Farizeeën aan te kondigen. Hij was altijd positief in alles wat hij deed. En met de bedoeling om deze zaken voor het Sanhedrin te brengen, leidde Jezus zijn twee apostelen in het begin van de middag van deze Sabbatdag naar deze man, en lokte hij welbewust de discussies uit die de Farizeeën ertoe dwongen kennis te nemen van dit wonder. 164:3.16 (1813.3) Jesus gave this man his sight by miraculous working, on this Sabbath morning and in Jerusalem near the temple, for the prime purpose of making this act an open challenge to the Sanhedrin and all the Jewish teachers and religious leaders. This was his way of proclaiming an open break with the Pharisees. He was always positive in everything he did. And it was for the purpose of bringing these matters before the Sanhedrin that Jesus brought his two apostles to this man early in the afternoon of this Sabbath day and deliberately provoked those discussions which compelled the Pharisees to take notice of the miracle.
4. Josias voor het Sanhedrin ^top 4. Josiah Before the Sanhedrin ^top
164:4.1 (1813.4) Halverwege de middag had de genezing van Josias zoveel discussie rondom de tempel veroorzaakt, dat de leiders van het Sanhedrin besloten de raad samen te roepen op hun gebruikelijke vergaderplaats in de tempel. Hiermee overtraden zij een vaste regel die vergaderingen van het Sanhedrin op de Sabbatdag verbood. Jezus wist dat het schenden van de Sabbat een van de voornaamste aanklachten tegen hem zou zijn wanneer de laatste beproeving zou komen, en hij wenste voor het Sanhedrin gebracht te worden om terecht te staan op de beschuldiging dat hij een blinde op de Sabbatdag genezen had, terwijl het hoge Joodse hof dat over hem moest oordelen vanwege deze daad van barmhartigheid, zelf over deze zaak zou beraadslagen in deze zitting op de Sabbatdag, in directe overtreding van de wetten die zij zichzelf hadden opgelegd. 164:4.1 (1813.4) By midafternoon the healing of Josiah had raised such a discussion around the temple that the leaders of the Sanhedrin decided to convene the council in its usual temple meeting place. And they did this in violation of a standing rule which forbade the meeting of the Sanhedrin on the Sabbath day. Jesus knew that Sabbath breaking would be one of the chief charges to be brought against him when the final test came, and he desired to be brought before the Sanhedrin for adjudication of the charge of having healed a blind man on the Sabbath day, when the very session of the high Jewish court sitting in judgment on him for this act of mercy would be deliberating on these matters on the Sabbath day and in direct violation of their own self-imposed laws.
164:4.2 (1813.5) Maar ze lieten Jezus niet voor zich verschijnen, ze durfden dit niet te doen. In plaats daarvan werd Josias op staande voet ontboden. Na enige inleidende vragen beval de woordvoerder van het Sanhedrin (er waren ongeveer vijftig leden aanwezig) Josias te vertellen wat er met hem gebeurd was. Na zijn genezing die morgen had Josias van Tomas, Natanael, en anderen vernomen dat de Farizeeën boos waren om zijn genezing op de Sabbat, en dat zij waarschijnlijk alle betrokkenen moeilijkheden zouden bezorgen, maar Josias zag nog niet in dat Jezus degene was die de Verlosser genaamd werd. Toen de Farizeeën hem ondervroegen, zei hij dus: ‘Deze man kwam langs, deed modder op mijn ogen en zei mij me te gaan wassen in Siloam, en nu kan ik zien.’ 164:4.2 (1813.5) But they did not call Jesus before them; they feared to. Instead, they sent forthwith for Josiah. After some preliminary questioning, the spokesman for the Sanhedrin (about fifty members being present) directed Josiah to tell them what had happened to him. Since his healing that morning Josiah had learned from Thomas, Nathaniel, and others that the Pharisees were angry about his healing on the Sabbath, and that they were likely to make trouble for all concerned; but Josiah did not yet perceive that Jesus was he who was called the Deliverer. So, when the Pharisees questioned him, he said: “This man came along, put clay upon my eyes, told me to go wash in Siloam, and I do now see.”
164:4.3 (1813.6) Een van de oudere Farizeeën hield een lange redevoering en zei tenslotte: ‘Deze man kan niet van God zijn, want ge kunt zien dat hij de Sabbat niet in acht neemt. Hij overtreedt de wet door eerst modder te maken en dan deze bedelaar naar Siloam te zenden, alles op de Sabbatdag. Zulk een man kan geen leraar zijn die van God gezonden is.’ 164:4.3 (1813.6) One of the older Pharisees, after making a lengthy speech, said: “This man cannot be from God because you can see that he does not observe the Sabbath. He violates the law, first, in making the clay, then, in sending this beggar to wash in Siloam on the Sabbath day. Such a man cannot be a teacher sent from God.”
164:4.4 (1813.7) Toen zei een der jongere mannen, die heimelijk in Jezus geloofde: ‘Indien deze man niet door God gezonden is, hoe kan hij dan deze dingen doen? Wij weten dat iemand die een gewone zondaar is niet zulke wonderen kan doen. Wij kennen deze bedelaar allemaal en weten dat hij blind geboren is, en nu ziet hij. Wilt ge nog steeds zeggen dat deze profeet al deze wonderen verricht door de macht van de vorst der duivels?’ En voor iedere Farizeeër die Jezus durfde te beschuldigen en te veroordelen, stond een andere op om lastige vragen te stellen, zodat er een ernstige tweespalt ontstond. De voorzitter zag welke richting het opging, en om de discussie tot bedaren te brengen, maakte hij zich op om de man zelf verder te ondervragen. Zich tot Josias richtend, zei hij: ‘Wat hebt gij te zeggen over deze man, deze Jezus, die volgens u uw ogen heeft geopend?’ Josias antwoordde: ‘Ik denk dat hij een profeet is.’ 164:4.4 (1813.7) Then one of the younger men who secretly believed in Jesus, said: “If this man is not sent by God, how can he do these things? We know that one who is a common sinner cannot perform such miracles. We all know this beggar and that he was born blind; now he sees. Will you still say that this prophet does all these wonders by the power of the prince of devils?” And for every Pharisee who dared to accuse and denounce Jesus one would arise to ask entangling and embarrassing questions, so that a serious division arose among them. The presiding officer saw whither they were drifting, and in order to allay the discussion, he prepared further to question the man himself. Turning to Josiah, he said: “What do you have to say about this man, this Jesus, whom you claim opened your eyes?” And Josiah answered, “I think he is a prophet.”
164:4.5 (1814.1) De leiders raakten zeer verontrust, en omdat ze niet wisten wat ze anders moesten doen, ontboden ze de ouders van Josias om te vernemen of hij werkelijk blind geboren was. Ze waren ongenegen te geloven dat de bedelaar was genezen. 164:4.5 (1814.1) The leaders were greatly troubled and, knowing not what else to do, decided to send for Josiah’s parents to learn whether he had actually been born blind. They were loath to believe that the beggar had been healed.
164:4.6 (1814.2) Het was welbekend in Jeruzalem dat Jezus niet alleen de toegang tot alle synagogen was ontzegd, maar dat ook allen die zijn leer geloofden uit de synagoge werden geworpen, werden uitgebannen uit de gemeenschap van Israel, en dit betekende dat iemand alle rechten en privileges in heel het Joodse land werden ontzegd, behalve het recht om de noodzakelijke levensbehoeften te kopen. 164:4.6 (1814.2) It was well known about Jerusalem, not only that Jesus was denied entrance into all synagogues, but that all who believed in his teaching were likewise cast out of the synagogue, excommunicated from the congregation of Israel; and this meant denial of all rights and privileges of every sort throughout all Jewry except the right to buy the necessaries of life.
164:4.7 (1814.3) Toen dus de ouders van Josias, arme en door vrees bevangen mensen, voor het doorluchtige Sanhedrin verschenen, waren ze bang om vrijuit te spreken. De woordvoerder van het hof zei tot hen: ‘Is dit uw zoon? en begrijpen wij goed dat hij blind geboren is? Indien dat waar is, hoe komt het dan dat hij nu kan zien?’ Daarop antwoordde de vader van Josias, met bijval van de moeder: ‘Wij weten dat dit onze zoon is, en dat hij blindgeboren is, maar hoe het komt dat hij nu ziet, of wie het was die zijn ogen geopend heeft, weten wij niet. Vraag het hemzelf; hij is meerderjarig, laat hem voor zichzelf spreken.’ 164:4.7 (1814.3) When, therefore, Josiah’s parents, poor and fear-burdened souls, appeared before the august Sanhedrin, they were afraid to speak freely. Said the spokesman of the court: “Is this your son? and do we understand aright that he was born blind? If this is true, how is it that he can now see?” And then Josiah’s father, seconded by his mother, answered: “We know that this is our son, and that he was born blind, but how it is that he has come to see, or who it was that opened his eyes, we know not. Ask him; he is of age; let him speak for himself.”
164:4.8 (1814.4) Zij lieten nu Josias voor de tweede keer voor zich komen. Zij maakten niet veel voortgang met hun plan om een formele rechtszitting te houden, en sommigen begonnen het eigenaardig te vinden om dit op de Sabbat te doen; toen ze Josias opnieuw opriepen, trachtten ze hem daarom in een valstrik te lokken door een andere aanvalstactiek. De voorzitter van het hof richtte het woord tot de man die blind was geweest en zei: ‘Waarom geeft ge Gode niet de eer in deze zaak? Waarom vertelt ge ons niet de volledige waarheid over wat er gebeurd is? Wij weten allemaal dat deze man een zondaar is. Waarom wilt ge de waarheid niet inzien? Ge weet dat gijzelf en ook die andere man schuldig bevonden zijn aan Sabbatsschennis. Wilt ge uw zonde niet goedmaken door God als uw genezer te erkennen, indien ge nog steeds wilt beweren dat uw ogen vandaag zijn geopend?’ 164:4.8 (1814.4) They now called Josiah up before them a second time. They were not getting along well with their scheme of holding a formal trial, and some were beginning to feel strange about doing this on the Sabbath; accordingly, when they recalled Josiah, they attempted to ensnare him by a different mode of attack. The officer of the court spoke to the former blind man, saying: “Why do you not give God the glory for this? why do you not tell us the whole truth about what happened? We all know that this man is a sinner. Why do you refuse to discern the truth? You know that both you and this man stand convicted of Sabbath breaking. Will you not atone for your sin by acknowledging God as your healer, if you still claim that your eyes have this day been opened?”
164:4.9 (1814.5) Maar Josias was niet dom en gevoel voor humor ontbrak hem evenmin; dus antwoordde hij de voorzitter van het hof: ‘Of deze man een zondaar is, weet ik niet; maar één ding weet ik wel — dat ik nu kan zien, terwijl ik eerst blind was.’ Daar zij Josias niet in de val konden laten lopen, probeerden ze het door hem nog verder te ondervragen, zeggende: ‘Hoe opende hij nu precies uw ogen? Wat deed hij nu eigenlijk met u? Wat zei hij tegen u? Vroeg hij u om in hem te geloven?’ 164:4.9 (1814.5) But Josiah was neither dumb nor lacking in humor; so he replied to the officer of the court: “Whether this man is a sinner, I know not; but one thing I do know—that, whereas I was blind, now I see.” And since they could not entrap Josiah, they sought further to question him, asking: “Just how did he open your eyes? what did he actually do to you? what did he say to you? did he ask you to believe in him?”
164:4.10 (1814.6) Josias antwoordde enigszins ongeduldig: ‘Ik heb u precies verteld hoe het allemaal gebeurde, en indien ge geen geloof hebt gehecht aan mijn getuigenis, waarom wilt ge het dan opnieuw horen? Wilt gij bijgeval ook zijn discipelen worden?’ Toen Josias hun zo geantwoord had, ging het Sanhedrin in verwarring, bijna in geweld, uiteen, want de leiders snelden op Josias toe en schreeuwden boos: ‘Jij kunt er wel over praten dat je een discipel van deze man bent, maar wij zijn discipelen van Mozes en wij zijn de leraren van de wetten van God. Wij weten dat God door Mozes heeft gesproken, maar wat deze mens Jezus betreft, wij weten niet vanwaar hij is.’ 164:4.10 (1814.6) Josiah replied, somewhat impatiently: “I have told you exactly how it all happened, and if you did not believe my testimony, why would you hear it again? Would you by any chance also become his disciples?” When Josiah had thus spoken, the Sanhedrin broke up in confusion, almost violence, for the leaders rushed upon Josiah, angrily exclaiming: “You may talk about being this man’s disciple, but we are disciples of Moses, and we are the teachers of the laws of God. We know that God spoke through Moses, but as for this man Jesus, we know not whence he is.”
164:4.11 (1814.7) Toen riep Josias, die op een stoel was gaan staan, luid door de hele zaal tot allen die het horen konden: ‘Luistert, gij die er aanspraak op maakt leraren van gans Israel te zijn, ik zeg u dat hierin iets zeer merkwaardigs schuilt, want gij bekent dat gij niet weet vanwaar deze mens is, en toch weet gij zeker, door het getuigenis dat gij gehoord hebt, dat hij mijn ogen heeft geopend. Wij weten allen dat God niet zulke werken volbrengt voor de goddelozen, dat God zoiets alleen zou doen op het verzoek van iemand die hem in waarheid aanbidt — voor iemand die heilig en rechtvaardig is. Gij weet dat niemand er sinds het begin van de wereld ooit van gehoord heeft dat van iemand die blind geboren is de ogen geopend werden. Kijkt dan, gij allen, ziet naar mij en beseft wat er vandaag in Jeruzalem heeft plaatsgevonden! Ik zeg u, indien deze man niet van God zou zijn, zou hij dit niet kunnen doen.’ En terwijl de leden van het Sanhedrin boos en verward heengingen, schreeuwden ze hem toe: ‘Jij bent geheel in zonde geboren en verbeeld je je nu ons de les te kunnen lezen? Misschien ben je niet werkelijk blind geboren, en zelfs indien je ogen wel geopend zijn op de Sabbatdag, dan is dit gedaan door de macht van de vorst der duivels.’ En ze gingen onmiddellijk naar de synagoge om Josias uit te bannen. 164:4.11 (1814.7) Then Josiah, standing upon a stool, shouted abroad to all who could hear, saying: “Hearken, you who claim to be the teachers of all Israel, while I declare to you that herein is a great marvel since you confess that you know not whence this man is, and yet you know of a certainty, from the testimony which you have heard, that he opened my eyes. We all know that God does not perform such works for the ungodly; that God would do such a thing only at the request of a true worshiper—for one who is holy and righteous. You know that not since the beginning of the world have you ever heard of the opening of the eyes of one who was born blind. Look, then, all of you, upon me and realize what has been done this day in Jerusalem! I tell you, if this man were not from God, he could not do this.” And as the Sanhedrists departed in anger and confusion, they shouted to him: “You were altogether born in sin, and do you now presume to teach us? Maybe you were not really born blind, and even if your eyes were opened on the Sabbath day, this was done by the power of the prince of devils.” And they went at once to the synagogue to cast out Josiah.
164:4.12 (1815.1) Josias had vóór de aanvang van de rechtszitting niet veel idee van Jezus en de aard van zijn genezing. Het grootste deel van het gedurfde getuigenis dat hij zo schrander en moedig aflegde voor het hoogste gerechtshof van heel Israel, ontwikkelde zich in zijn bewustzijn toen het proces zich op zulk een onbillijke en onrechtvaardige wijze ontrolde. 164:4.12 (1815.1) Josiah entered this trial with meager ideas about Jesus and the nature of his healing. Most of the daring testimony which he so cleverly and courageously bore before this supreme tribunal of all Israel developed in his mind as the trial proceeded along such unfair and unjust lines.
5. Het onderricht in de zuilengang van Salomo ^top 5. Teaching in Solomon’s Porch ^top
164:5.1 (1815.2) De gehele tijd dat deze Sabbatschennende zitting van het Sanhedrin in een van de tempelvertrekken aan de gang was, liep Jezus daar in de nabijheid rond en onderrichtte hij het volk in de Zuilengang van Salomo, in de hoop dat hij opgeroepen zou worden om voor het Sanhedrin te verschijnen, waar hij hun het goede nieuws zou kunnen verkondigen van de vrijheid en vreugde van het goddelijk zoonschap in het koninkrijk Gods. Maar zij durfden hem niet te laten komen. Zij werden altijd van hun stuk gebracht door deze plotselinge, openlijke verschijningen van Jezus in Jeruzalem. Ze hadden vurig verlangd deze gelegenheid te krijgen, en nu Jezus hun die bood, durfden ze hem niet voor het Sanhedrin te brengen, zelfs niet als getuige, en ze waren nog bevreesder om hem te arresteren. 164:5.1 (1815.2) All of the time this Sabbath-breaking session of the Sanhedrin was in progress in one of the temple chambers, Jesus was walking about near at hand, teaching the people in Solomon’s Porch, hoping that he would be summoned before the Sanhedrin where he could tell them the good news of the liberty and joy of divine sonship in the kingdom of God. But they were afraid to send for him. They were always disconcerted by these sudden and public appearances of Jesus in Jerusalem. The very occasion they had so ardently sought, Jesus now gave them, but they feared to bring him before the Sanhedrin even as a witness, and even more they feared to arrest him.
164:5.2 (1815.3) Het was nu in Jeruzalem midden in de wintertijd, en de mensen zochten de gedeeltelijke beschutting van de Zuilengang van Salomo; en terwijl Jezus zich daar ophield, vroegen de menigten hem vele dingen en hij onderrichtte hen meer dan twee uur lang. Sommigen van de Joodse leraren trachtten hem in een valstrik te lokken door hem publiekelijk te vragen: ‘Hoe lang laat ge ons nog in onzekerheid? Indien gij de Messias zijt, waarom zegt ge ons dat dan niet ronduit?’ Waarop Jezus zei: ‘Ik heb vele malen tot u gesproken over mijzelf en mijn Vader, doch gij wilt mij niet geloven. Kunt ge niet inzien dat de werken die ik in mijns Vaders naam doe, getuigenis voor mij afleggen? Maar velen van u geloven niet omdat ge niet tot mijn kudde behoort. De leraar van waarheid trekt slechts diegenen tot zich die hongeren naar waarheid en dorsten naar gerechtigheid. Mijn schapen horen mijn stem, en ik ken hen en zij volgen mij. En aan allen die mijn leer volgen, geef ik het eeuwige leven; zij zullen nimmer verloren gaan en niemand zal hen uit mijn hand rukken. Mijn Vader die mij deze kinderen gegeven heeft, is groter dan allen, zodat niemand in staat is hen uit de hand van mijn Vader te rukken. De Vader en ik zijn één.’ Sommigen van de Joden die niet in hem geloofden, snelden naar de plek waar nog steeds aan de tempel gebouwd werd om stenen te halen om Jezus te stenigen, maar de gelovigen weerhielden hen. 164:5.2 (1815.3) This was midwinter in Jerusalem, and the people sought the partial shelter of Solomon’s Porch; and as Jesus lingered, the crowds asked him many questions, and he taught them for more than two hours. Some of the Jewish teachers sought to entrap him by publicly asking him: “How long will you hold us in suspense? If you are the Messiah, why do you not plainly tell us?” Said Jesus: “I have told you about myself and my Father many times, but you will not believe me. Can you not see that the works I do in my Father’s name bear witness for me? But many of you believe not because you belong not to my fold. The teacher of truth attracts only those who hunger for the truth and who thirst for righteousness. My sheep hear my voice and I know them and they follow me. And to all who follow my teaching I give eternal life; they shall never perish, and no one shall snatch them out of my hand. My Father, who has given me these children, is greater than all, so that no one is able to pluck them out of my Father’s hand. The Father and I are one.” Some of the unbelieving Jews rushed over to where they were still building the temple to pick up stones to cast at Jesus, but the believers restrained them.
164:5.3 (1815.4) Jezus ging verder met zijn onderricht: ‘Vele liefdewerken heb ik u vanwege de Vader getoond, en daarom vraag ik u nu voor welk van deze goede werken gij mij wilt stenigen?’ Een van de Farizeeën antwoordde toen: ‘Wij zouden u niet willen stenigen om enig goed werk, maar vanwege uw godslastering, aangezien gij, een mens zijnde, uzelf gelijk durft te stellen met God.’ Jezus antwoordde: ‘Gij beschuldigt de Zoon des Mensen van godslastering omdat ge hebt geweigerd mij te geloven toen ik u verklaarde dat ik door God ben gezonden. Indien ik niet de werken Gods doe, geloof mij dan niet, maar indien ik wel de werken Gods doe, zou ik denken dat zelfs al gelooft ge niet in mij, ge wel de werken zoudt geloven. Maar opdat gij zekerheid moogt hebben aangaande hetgeen ik verkondig, verzeker ik u nogmaals dat de Vader in mij is en ik in de Vader, en dat evenals de Vader in mij woont, ik ook in een ieder zal wonen die dit evangelie gelooft.’ En toen de mensen deze woorden hoorden, snelden velen heen om stenen te bemachtigen om hem te stenigen, maar hij ging naar buiten door het terrein van de tempel; en toen hij Natanael en Tomas tegenkwam, die de zitting van het Sanhedrin hadden gevolgd, bleef hij met hen in de buurt van de tempel wachten, tot Josias uit het raadsvertrek naar buiten zou komen. 164:5.3 (1815.4) Jesus continued his teaching: “Many loving works have I shown you from the Father, so that now would I inquire for which one of these good works do you think to stone me?” And then answered one of the Pharisees: “For no good work would we stone you but for blasphemy, inasmuch as you, being a man, dare to make yourself equal with God.” And Jesus answered: “You charge the Son of Man with blasphemy because you refused to believe me when I declared to you that I was sent by God. If I do not the works of God, believe me not, but if I do the works of God, even though you believe not in me, I should think you would believe the works. But that you may be certain of what I proclaim, let me again assert that the Father is in me and I in the Father, and that, as the Father dwells in me, so will I dwell in every one who believes this gospel.” And when the people heard these words, many of them rushed out to lay hands upon the stones to cast at him, but he passed out through the temple precincts; and meeting Nathaniel and Thomas, who had been in attendance upon the session of the Sanhedrin, he waited with them near the temple until Josiah came from the council chamber.
164:5.4 (1816.1) Jezus en zijn twee apostelen gingen Josias pas thuis opzoeken toen ze hoorden dat hij uit de synagoge was geworpen. Toen zij bij zijn huis kwamen, riep Tomas hem naar buiten op het erf en Jezus sprak hem aan en zei: ‘Josias, geloof je in de Zoon van God?’ Josias antwoordde: ‘Zeg mij wie dat is, zodat ik in hem kan geloven.’ Jezus zei: ‘Je hebt hem gezien en gehoord, en hij die nu met je spreekt, die is het.’ En Josias zei: ‘Heer, ik geloof,’ en hij viel ter aarde en aanbad hem. 164:5.4 (1816.1) Jesus and the two apostles did not go in search of Josiah at his home until they heard he had been cast out of the synagogue. When they came to his house, Thomas called him out in the yard, and Jesus, speaking to him, said: “Josiah, do you believe in the Son of God?” And Josiah answered, “Tell me who he is that I may believe in him.” And Jesus said: “You have both seen and heard him, and it is he who now speaks to you.” And Josiah said, “Lord, I believe,” and falling down, he worshiped.
164:5.5 (1816.2) Toen Josias hoorde dat hij uit de synagoge was geworpen, was hij eerst heel terneergeslagen, maar hij werd zeer bemoedigd toen Jezus hem opdroeg zich onmiddellijk gereed te maken om met hen mee te gaan naar het kamp bij Pella. Deze eenvoudige man uit Jeruzalem was inderdaad uit een Joodse synagoge geworpen, maar zie, de Schepper van een universum brengt hem nu weg om hem te verbinden met de geestelijke adel van die tijd en generatie. 164:5.5 (1816.2) When Josiah learned that he had been cast out of the synagogue, he was at first greatly downcast, but he was much encouraged when Jesus directed that he should immediately prepare to go with them to the camp at Pella. This simple-minded man of Jerusalem had indeed been cast out of a Jewish synagogue, but behold the Creator of a universe leading him forth to become associated with the spiritual nobility of that day and generation.
164:5.6 (1816.3) En nu verliet Jezus Jeruzalem om er niet meer terug te keren voordat het bijna zover was dat hij zich opmaakte om deze wereld te verlaten. Samen met de twee apostelen en Josias ging de Meester terug naar Pella. Josias bleek een van de ontvangers van de wonderbare hulp van de Meester die daarvan de vruchten voortbrachten, want hij werd voor zijn hele verdere leven een prediker van het evangelie van het koninkrijk. 164:5.6 (1816.3) And now Jesus left Jerusalem, not again to return until near the time when he prepared to leave this world. With the two apostles and Josiah the Master went back to Pella. And Josiah proved to be one of the recipients of the Master’s miraculous ministry who turned out fruitfully, for he became a lifelong preacher of the gospel of the kingdom.