Verhandeling 165 |
|
Paper 165 |
De aanvang van de zendingstocht |
|
The Perean Mission Begins |
165:0.1 (1817.1) ABNER, het voormalige hoofd van de twaalf apostelen van Johannes de Doper, een Nazireeër en voormalig hoofd van de school der Nazireeërs te Engedi, was nu het hoofd van de zeventig boodschappers van het koninkrijk, en riep op dinsdag, 3 januari, a.d. 30 zijn medewerkers bijeen om hun de laatste instructies te geven alvorens hen uit te zenden op een missie naar alle steden en dorpen in Perea. Deze zending in Perea duurde bijna drie maanden en was het laatste dienstbetoon van de Meester. Na deze arbeid ging Jezus rechtstreeks naar Jeruzalem waar hij zijn laatste ervaringen in het vlees zou doormaken. Het werk van de zeventig werd op gezette tijden aangevuld door de arbeid van Jezus en de twaalf apostelen, en vond plaats in de volgende grotere en kleinere steden en ook nog in ongeveer vijftig dorpen: Safon, Gadara, Makad, Arbela, Ramat, Edreï, Bosra, Kasifja, Mispa, Gerasa, Ragaba, Sukkot, Amatus, Adam, Penuel, Capitolias, Dion, Chatita, Gadda, Filadelfia, Jogbeha, Gilead, Bet-Nimra, Tyrus, Elale, Livias, Hesbon, Callirroe, Bet-Peor, Sittim, Sibma, Medeba, Bet-Meon, Areopolis en Aroër. |
|
165:0.1 (1817.1) ON TUESDAY, January 3, a.d. 30, Abner, the former chief of the twelve apostles of John the Baptist, a Nazarite and onetime head of the Nazarite school at Engedi, now chief of the seventy messengers of the kingdom, called his associates together and gave them final instructions before sending them on a mission to all of the cities and villages of Perea. This Perean mission continued for almost three months and was the last ministry of the Master. From these labors Jesus went directly to Jerusalem to pass through his final experiences in the flesh. The seventy, supplemented by the periodic labors of Jesus and the twelve apostles, worked in the following cities and towns and some fifty additional villages: Zaphon, Gadara, Macad, Arbela, Ramath, Edrei, Bosora, Caspin, Mispeh, Gerasa, Ragaba, Succoth, Amathus, Adam, Penuel, Capitolias, Dion, Hatita, Gadda, Philadelphia, Jogbehah, Gilead, Beth-Nimrah, Tyrus, Elealah, Livias, Heshbon, Callirrhoe, Beth-Peor, Shittim, Sibmah, Medeba, Beth-Meon, Areopolis, and Aroer. |
165:0.2 (1817.2) Op deze tocht door Perea nam het vrouwenkorps, nu twee en zestig in getal, steeds het grootste deel van het werk van de verzorging van de zieken over. Dit was de laatste periode in de ontwikkeling van de hogere geestelijke aspecten van het evangelie van het koninkrijk, en bijgevolg werden er geen wonderen verricht. Geen ander deel van Palestina werd zo grondig door de apostelen en de discipelen van Jezus bewerkt en in geen andere streek aanvaardden de betere klassen der burgers zó algemeen het onderricht van de Meester. |
|
165:0.2 (1817.2) Throughout this tour of Perea the women’s corps, now numbering sixty-two, took over most of the work of ministration to the sick. This was the final period of the development of the higher spiritual aspects of the gospel of the kingdom, and there was, accordingly, an absence of miracle working. No other part of Palestine was so thoroughly worked by the apostles and disciples of Jesus, and in no other region did the better classes of citizens so generally accept the Master’s teaching. |
165:0.3 (1817.3) Perea was te dien tijde ongeveer half niet-Joods en half Joods, omdat de Joden in de tijd van Judas Maccabeüs in het algemeen uit deze streken waren weggestuurd. Perea was de mooiste, schilderachtigste provincie van heel Palestina. De Joden noemden het gewoonlijk ‘het land aan de overzijde van de Jordaan.’ |
|
165:0.3 (1817.3) Perea at this time was about equally gentile and Jewish, the Jews having been generally removed from these regions during the times of Judas Maccabee. Perea was the most beautiful and picturesque province of all Palestine. It was generally referred to by the Jews as “the land beyond the Jordan.” |
165:0.4 (1817.4) Gedurende deze hele periode verdeelde Jezus zijn tijd tussen het kamp bij Pella en korte tochten met de twaalf om de zeventig te helpen in de verschillende steden waar zij onderricht gaven en predikten. Op voorschrift van Abner doopten de zeventig alle gelovigen, hoewel Jezus hun dat niet had opgedragen. |
|
165:0.4 (1817.4) Throughout this period Jesus divided his time between the camp at Pella and trips with the twelve to assist the seventy in the various cities where they taught and preached. Under Abner’s instructions the seventy baptized all believers, although Jesus had not so charged them. |
1. In het kamp bij Pella ^top |
|
1. At the Pella Camp ^top |
165:1.1 (1817.5) Tegen half januari hadden zich meer dan twaalfhonderd mensen verzameld bij Pella, en Jezus onderwees die menigte minstens eens per dag wanneer hij in het kamp verbleef. Wanneer de regen het niet verhinderde, sprak hij gewoonlijk om negen uur ’s morgens. Petrus en de andere apostelen gaven iedere middag onderricht. De avonden had Jezus gereserveerd voor de gebruikelijke bijeenkomsten voor vragen en antwoorden met de twaalf en andere gevorderde discipelen. De avondgroepen waren gemiddeld vijftig man groot. |
|
165:1.1 (1817.5) By the middle of January more than twelve hundred persons were gathered together at Pella, and Jesus taught this multitude at least once each day when he was in residence at the camp, usually speaking at nine o’clock in the morning if not prevented by rain. Peter and the other apostles taught each afternoon. The evenings Jesus reserved for the usual sessions of questions and answers with the twelve and other advanced disciples. The evening groups averaged about fifty. |
165:1.2 (1817.6) Omstreeks half maart, toen Jezus zijn tocht naar Jeruzalem aanving, bestond het gehoor uit meer dan vierduizend mensen die Jezus of Petrus elke morgen hoorden prediken. De Meester verkoos zijn werk op aarde te beëindigen toen de belangstelling in zijn boodschap een grote hoogte had bereikt, de grootste in deze tweede of niet-wonderbare fase van de voortgang van het koninkrijk. Hoewel de menigte voor driekwart uit zoekers naar waarheid bestond, was er ook een groot aantal Farizeeën uit Jeruzalem en van elders aanwezig, samen met vele twijfelaars en haarklovers. |
|
165:1.2 (1817.6) By the middle of March, the time when Jesus began his journey toward Jerusalem, over four thousand persons composed the large audience which heard Jesus or Peter preach each morning. The Master chose to terminate his work on earth when the interest in his message had reached a high point, the highest point attained under this second or nonmiraculous phase of the progress of the kingdom. While three quarters of the multitude were truth seekers, there were also present a large number of Pharisees from Jerusalem and elsewhere, together with many doubters and cavilers. |
165:1.3 (1818.1) Jezus en de twaalf apostelen besteedden een groot deel van hun tijd aan de vele mensen in het kamp te Pella. De twaalf schonken weinig of geen aandacht aan het werk buiten het kamp en gingen slechts af en toe met Jezus mee om de metgezellen van Abner te bezoeken. Abner kende de landstreek van Perea zeer goed, omdat dit het gebied was waarin zijn vroegere meester, Johannes de Doper, zijn meeste arbeid had verricht. Nadat ze aan hun zending in Perea begonnen waren, keerden Abner en de zeventig niet meer naar het kamp bij Pella teru g. |
|
165:1.3 (1818.1) Jesus and the twelve apostles devoted much of their time to the multitude assembled at the Pella camp. The twelve paid little or no attention to the field work, only going out with Jesus to visit Abner’s associates from time to time. Abner was very familiar with the Perean district since this was the field in which his former master, John the Baptist, had done most of his work. After beginning the Perean mission, Abner and the seventy never returned to the Pella camp. |
2. De toespraak over de goede herder ^top |
|
2. Sermon on the Good Shepherd ^top |
165:2.1 (1818.2) Een gezelschap van meer dan driehonderd inwoners van Jeruzalem, Farizeeën en anderen, volgde Jezus naar het noorden, naar Pella, toen hij aan het eind van het feest van de tempelvernieuwing haastig uit het rechtsgebied van de Joodse gezagdragers vertrok; ten aanhore nu van deze Joodse leraren en leiders alsmede van de twaalf apostelen, hield Jezus de toespraak over de ‘Goede Herder.’ Na een half uur van informele besprekingen richtte Jezus zich tot een groep van ongeveer honderd mensen en sprak: |
|
165:2.1 (1818.2) A company of over three hundred Jerusalemites, Pharisees and others, followed Jesus north to Pella when he hastened away from the jurisdiction of the Jewish rulers at the ending of the feast of the dedication; and it was in the presence of these Jewish teachers and leaders, as well as in the hearing of the twelve apostles, that Jesus preached the sermon on the “Good Shepherd.” After half an hour of informal discussion, speaking to a group of about one hundred, Jesus said: |
165:2.2 (1818.3) ‘Deze avond heb ik u veel te zeggen en omdat velen uwer discipelen van mij zijn en enkelen uwer mijn bittere vijanden, zal ik mijn onderricht geven in de vorm van een gelijkenis, zodat ieder er zelf uit kan halen waar zijn hart ontvankelijk voor is. |
|
165:2.2 (1818.3) “On this night I have much to tell you, and since many of you are my disciples and some of you my bitter enemies, I will present my teaching in a parable, so that you may each take for yourself that which finds a reception in your heart. |
165:2.3 (1818.4) ‘Vanavond zijn hier mensen aanwezig die bereid zouden zijn voor mij en voor dit evangelie van het koninkrijk te sterven en enkelen van hen zullen zich metterdaad in de komende jaren aanbieden om dit te doen; en hier zijn ook sommigen van u, slaven van de traditie, die mij vanuit Jeruzalem zijt gevolgd, en die, samen met uw verblinde en misleide leiders, probeert de Zoon des Mensen te doden. Het leven dat ik nu in het vlees leid, zal beide oordelen, de ware en de valse herders. Indien de valse herder blind was, zou hij niet zondig zijn, maar gij beweert dat ge ziet: gij zegt leraren in Israel te zijn; daarom blijft uw zonde op u rusten. |
|
165:2.3 (1818.4) “Tonight, here before me are men who would be willing to die for me and for this gospel of the kingdom, and some of them will so offer themselves in the years to come; and here also are some of you, slaves of tradition, who have followed me down from Jerusalem, and who, with your darkened and deluded leaders, seek to kill the Son of Man. The life which I now live in the flesh shall judge both of you, the true shepherds and the false shepherds. If the false shepherd were blind, he would have no sin, but you claim that you see; you profess to be teachers in Israel; therefore does your sin remain upon you. |
165:2.4 (1818.5) ‘De ware herder verzamelt zijn kudde in tijden van gevaar in de schaapskooi voor de nacht. En wanneer het morgen is geworden, gaat hij de schaapskooi binnen door de deur en wanneer hij roept, kennen de schapen zijn stem. Iedere herder die de schaapskooi binnendringt op andere wijze dan door de deur, is een dief en rover. De ware herder komt de kooi binnen nadat de poortwachter de deur voor hem heeft geopend, en zijn schapen die zijn stem kennen, komen op zijn woord naar buiten; en wanneer de zijnen aldus naar buiten zijn gebracht, gaat de ware herder hen voor: hij geeft de weg aan en de schapen volgen hem. Zijn schapen volgen hem omdat zij zijn stem kennen, een vreemde zullen zij niet volgen. Zij zullen voor de vreemdeling vluchten omdat zij zijn stem niet kennen. Deze scharen die hier rond ons zijn verzameld, zijn als schapen zonder herder, maar wanneer wij tot hen spreken, kennen ze de stem van de herder en volgen ons, althans degenen die hongeren naar waarheid en dorsten naar gerechtigheid. Sommigen uwer zijn niet van mijn kudde: ge kent mijn stem niet en gij volgt mij niet. En omdat gij valse herders zijt, kennen de schapen uw stem niet en zullen zij u niet volgen.’ |
|
165:2.4 (1818.5) “The true shepherd gathers his flock into the fold for the night in times of danger. And when the morning has come, he enters into the fold by the door, and when he calls, the sheep know his voice. Every shepherd who gains entrance to the sheepfold by any other means than by the door is a thief and a robber. The true shepherd enters the fold after the porter has opened the door for him, and his sheep, knowing his voice, come out at his word; and when they that are his are thus brought forth, the true shepherd goes before them; he leads the way and the sheep follow him. His sheep follow him because they know his voice; they will not follow a stranger. They will flee from the stranger because they know not his voice. This multitude which is gathered about us here are like sheep without a shepherd, but when we speak to them, they know the shepherd’s voice, and they follow after us; at least, those who hunger for truth and thirst for righteousness do. Some of you are not of my fold; you know not my voice, and you do not follow me. And because you are false shepherds, the sheep know not your voice and will not follow you.” |
165:2.5 (1819.1) En toen Jezus deze gelijkenis had uitgesproken, stelde niemand hem een vraag. Na enige tijd nam hij opnieuw het woord en begon de gelijkenis te bespreken: |
|
165:2.5 (1819.1) And when Jesus had spoken this parable, no one asked him a question. After a time he began again to speak and went on to discuss the parable: |
165:2.6 (1819.2) ‘Gij, die onder-herders van de kudde van mijn Vader wilt zijn, moet niet slechts waardige leiders zijn, maar ge moet ook de kudde voeden met goede spijs: ge zijt geen ware herders tenzij ge uw kudden naar groene weiden en langs stille wateren leidt. |
|
165:2.6 (1819.2) “You who would be the undershepherds of my Father’s flocks must not only be worthy leaders, but you must also feed the flock with good food; you are not true shepherds unless you lead your flocks into green pastures and beside still waters. |
165:2.7 (1819.3) ‘En opdat sommigen uwer deze gelijkenis niet te gemakkelijk opvatten, zeg ik u dat ik zowel de deur naar de schaapskooi van de Vader ben, als tegelijkertijd de ware herder van de kudden van mijn Vader. Iedere herder die de kooi tracht binnen te gaan zonder mij, zal falen en de schapen zullen zijn stem niet horen. Ik ben, samen met hen die met mij dienen, de deur. Iedere ziel die de eeuwige weg inslaat door de middelen die ik heb geschapen en ingesteld, zal behouden worden en in staat zijn verder te gaan om de eeuwige weiden van het Paradijs te bereiken. |
|
165:2.7 (1819.3) “And now, lest some of you too easily comprehend this parable, I will declare that I am both the door to the Father’s sheepfold and at the same time the true shepherd of my Father’s flocks. Every shepherd who seeks to enter the fold without me shall fail, and the sheep will not hear his voice. I, with those who minister with me, am the door. Every soul who enters upon the eternal way by the means I have created and ordained shall be saved and will be able to go on to the attainment of the eternal pastures of Paradise. |
165:2.8 (1819.4) ‘Maar ik ben ook de ware herder die bereid is zelfs zijn leven te geven voor de schapen. De dief breekt alleen maar in de kooi in om te stelen, te doden en te vernietigen, maar ik ben gekomen opdat gij allen het leven moogt hebben en wel in overvloediger mate. Hij die een huurling is, zal wanneer er gevaar dreigt, vluchten en toelaten dat de schapen verstrooid raken en omkomen; de ware herder zal echter niet vluchten wanneer de wolf komt: hij zal zijn kudde beschermen en, zo nodig, zijn leven geven voor zijn schapen. Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, mijn vrienden en vijanden, ik ben de ware herder: ik ken de mijnen en de mijnen kennen mij. Ik zal niet vluchten wanneer er gevaar dreigt. Ik zal deze dienst, het voltooien van de wil van mijn Vader, ten einde brengen, en ik zal de kudde die de Vader mij in mijn hoede heeft gegeven, niet verlaten. |
|
165:2.8 (1819.4) “But I also am the true shepherd who is willing even to lay down his life for the sheep. The thief breaks into the fold only to steal, and to kill, and to destroy; but I have come that you all may have life and have it more abundantly. He who is a hireling, when danger arises, will flee and allow the sheep to be scattered and destroyed; but the true shepherd will not flee when the wolf comes; he will protect his flock and, if necessary, lay down his life for his sheep. Verily, verily, I say to you, friends and enemies, I am the true shepherd; I know my own and my own know me. I will not flee in the face of danger. I will finish this service of the completion of my Father’s will, and I will not forsake the flock which the Father has intrusted to my keeping. |
165:2.9 (1819.5) ‘Maar ik heb vele andere schapen die niet van deze kudde zijn, en deze woorden gelden niet alleen voor deze wereld. Deze andere schapen horen en kennen mijn stem ook en ik heb de Vader beloofd, dat zij allen tot één kudde verzameld zullen worden, één broederschap van de zonen van God. En dan zult ge allen de stem van één herder kennen, de ware herder, en allen zullen het vaderschap van God erkennen. |
|
165:2.9 (1819.5) “But I have many other sheep not of this fold, and these words are true not only of this world. These other sheep also hear and know my voice, and I have promised the Father that they shall all be brought into one fold, one brotherhood of the sons of God. And then shall you all know the voice of one shepherd, the true shepherd, and shall all acknowledge the fatherhood of God. |
165:2.10 (1819.6) ‘Aldus zult ge weten waarom de Vader mij liefheeft en al zijn kudden in dit gebied aan mijn hoede heeft toevertrouwd: het is omdat de Vader weet dat ik niet zal wankelen in het beschermen van de kudde, dat ik mijn schapen niet zal verlaten en dat ik niet zal aarzelen, om indien dit nodig is, mijn leven te geven ten dienste van zijn veelsoortige kudden. Maar, let wel, wanneer ik mijn leven geef, zal ik het weer opnemen. Geen mens, noch enig ander schepsel, kan mij mijn leven ontnemen. Ik heb het recht en de kracht om mijn leven af te leggen en ik heb dezelfde kracht en en hetzelfde recht het weer op te nemen. Gij kunt dit niet begrijpen, maar ik heb dit gezag van mijn Vader gekregen, reeds voordat deze wereld bestond.’ |
|
165:2.10 (1819.6) “And so shall you know why the Father loves me and has put all of his flocks in this domain in my hands for keeping; it is because the Father knows that I will not falter in the safeguarding of the sheepfold, that I will not desert my sheep, and that, if it shall be required, I will not hesitate to lay down my life in the service of his manifold flocks. But, mind you, if I lay down my life, I will take it up again. No man nor any other creature can take away my life. I have the right and the power to lay down my life, and I have the same power and right to take it up again. You cannot understand this, but I received such authority from my Father even before this world was.” |
165:2.11 (1819.7) Toen zij deze woorden hoorden, raakten zijn apostelen in de war, waren zijn discipelen verbaasd, terwijl de Farizeeën uit Jeruzalem en omstreken die avond heengingen, zeggende: ‘Hij is gek of van een duivel bezeten.’ Maar zelfs enkelen van de leraren uit Jeruzalem zeiden: ‘Hij spreekt als iemand met gezag; en overigens, wie heeft ooit gezien dat iemand die van de duivel bezeten is de ogen opent van een blindgeborene en al die wonderbaarlijke dingen doet die deze mens verricht heeft?’ |
|
165:2.11 (1819.7) When they heard these words, his apostles were confused, his disciples were amazed, while the Pharisees from Jerusalem and around about went out into the night, saying, “He is either mad or has a devil.” But even some of the Jerusalem teachers said: “He speaks like one having authority; besides, who ever saw one having a devil open the eyes of a man born blind and do all of the wonderful things which this man has done?” |
165:2.12 (1819.8) De volgende morgen verklaarde ongeveer de helft van deze Joodse leraren in Jezus te geloven en de andere helft keerde ontzet terug naar Jeruzalen en naar huis. |
|
165:2.12 (1819.8) On the morrow about half of these Jewish teachers professed belief in Jesus, and the other half in dismay returned to Jerusalem and their homes. |
3. De sabbatstoespraak in Pella ^top |
|
3. Sabbath Sermon at Pella ^top |
165:3.1 (1819.9) Tegen het einde van januari telde de menigte die op de middag van de Sabbat aanwezig was, bijna drieduizend mensen. Op zaterdag, 28 januari, hield Jezus de gedenkwaardige toespraak over ‘Vertrouwen en geestelijke bereidheid.’ Na enkele inleidende opmerkingen van Simon Petrus, zei de Meester: |
|
165:3.1 (1819.9) By the end of January the Sabbath-afternoon multitudes numbered almost three thousand. On Saturday, January 28, Jesus preached the memorable sermon on “Trust and Spiritual Preparedness.” After preliminary remarks by Simon Peter, the Master said: |
165:3.2 (1820.1) ‘Wat ik al vele malen heb gezegd tot mijn apostelen en discipelen, zeg ik nu ook tot deze schare: Hoedt u voor de zuurdesem van de Farizeeën, de huichelarij die voortkomt uit vooroordeel en gevoed wordt door onderworpenheid aan tradities, ook al zijn velen van deze Farizeeën in hun hart eerlijk en verblijven enkelen hunner hier als mijn discipelen. Weldra zult ge allen mijn onderricht begrijpen, want er is niets wat nu verborgen is, dat niet geopenbaard zal worden. Al wat nu voor u verborgen is, zal u bekend gemaakt worden wanneer de Zoon des Mensen zijn zending op aarde in het vlees volbracht heeft. |
|
165:3.2 (1820.1) “What I have many times said to my apostles and to my disciples, I now declare to this multitude: Beware of the leaven of the Pharisees which is hypocrisy, born of prejudice and nurtured in traditional bondage, albeit many of these Pharisees are honest of heart and some of them abide here as my disciples. Presently all of you shall understand my teaching, for there is nothing now covered that shall not be revealed. That which is now hid from you shall all be made known when the Son of Man has completed his mission on earth and in the flesh. |
165:3.3 (1820.2) ‘Spoedig, heel spoedig, zullen de dingen die onze vijanden nu in het geheim en in het donker beramen, aan het licht gebracht worden en van de daken worden verkondigd. Maar ik zeg u, vrienden, weest niet bang voor hen wanneer zij de Zoon des Mensen te gronde trachten te richten. Vreest niet degenen die, ook al kunnen zij het lichaam doden, daarna geen macht meer over u hebben. Ik raad u niemand te vrezen, in hemel noch op aarde, maar u te verblijden in de kennis van Hem die de kracht heeft om u te bevrijden van alle ongerechtigheid en u onberispelijk voor de zetel van het gerecht van een universum te doen staan. |
|
165:3.3 (1820.2) “Soon, very soon, will the things which our enemies now plan in secrecy and in darkness be brought out into the light and be proclaimed from the housetops. But I say to you, my friends, when they seek to destroy the Son of Man, be not afraid of them. Fear not those who, although they may be able to kill the body, after that have no more power over you. I admonish you to fear none, in heaven or on earth, but to rejoice in the knowledge of Him who has power to deliver you from all unrighteousness and to present you blameless before the judgment seat of a universe. |
165:3.4 (1820.3) ‘Worden niet vijf mussen verkocht voor twee stuivers? En toch, terwijl deze vogeltjes rondfladderen op zoek naar voedsel, bestaat geen van hen zonder dat de Vader, de bron van alle leven, het weet. Zelfs de haren op uw hoofd zijn geteld en bekend bij uw serafijnse behoeders. En wanneer dit alles waar is, waarom zoudt ge dan in angst leven voor de vele kleinigheden die zich in uw dagelijks leven voordoen? Ik zeg u: vreest niet; gij zijt van veel groter waarde dan vele mussen. |
|
165:3.4 (1820.3) “Are not five sparrows sold for two pennies? And yet, when these birds flit about in quest of their sustenance, not one of them exists without the knowledge of the Father, the source of all life. To the seraphic guardians the very hairs of your head are numbered. And if all of this is true, why should you live in fear of the many trifles which come up in your daily lives? I say to you: Fear not; you are of much more value than many sparrows. |
165:3.5 (1820.4) ‘Allen uwer die de moed hebben gehad hun geloof in mijn evangelie te belijden tegenover de mensen, zal ik weldra erkennen ten overstaan van de engelen in de hemel; maar hij die welbewust de waarheid van mijn leer zal loochenen ten overstaan van de mensen, zal verloochend worden door zijn bestemmingsbehoeder, zelfs ten overstaan van de engelen in de hemel. |
|
165:3.5 (1820.4) “All of you who have had the courage to confess faith in my gospel before men I will presently acknowledge before the angels of heaven; but he who shall knowingly deny the truth of my teachings before men shall be denied by his guardian of destiny even before the angels of heaven. |
165:3.6 (1820.5) ‘Zegt wat ge wilt over de Zoon des Mensen en het zal u vergeven worden; maar hij die zich aanmatigt om godslasterlijke taal tegen God te spreken zal moeilijk vergiffenis vinden. Wanneer mensen zover gaan dat ze welbewust Gods handelingen aan de krachten van het kwaad toeschrijven, zullen zulke welbewuste opstandelingen ook nauwelijks vergiffenis zoeken voor hun zonden. |
|
165:3.6 (1820.5) “Say what you will about the Son of Man, and it shall be forgiven you; but he who presumes to blaspheme against God shall hardly find forgiveness. When men go so far as knowingly to ascribe the doings of God to the forces of evil, such deliberate rebels will hardly seek forgiveness for their sins. |
165:3.7 (1820.6) ‘En wanneer onze vijanden u voor de oversten der synagogen brengen en voor andere hoge gezagsdragers, weest dan niet bezorgd over wat ge zult zeggen en weest niet bevreesd hoe ge hun vragen moet beantwoorden, want de geest die in u woont zal u zeker juist dan onderrichten wat ge moet zeggen ter ere van het evangelie van het koninkrijk. |
|
165:3.7 (1820.6) “And when our enemies bring you before the rulers of the synagogues and before other high authorities, be not concerned about what you should say and be not anxious as to how you should answer their questions, for the spirit that dwells within you shall certainly teach you in that very hour what you should say in honor of the gospel of the kingdom. |
165:3.8 (1820.7) ‘Hoe lang zult ge dralen in de vallei der beslissing? Waarom weifelt ge tussen twee opvattingen? Waarom moet Jood of niet-Jood aarzelen de goede tijding te aanvaarden dat hij een zoon is van de eeuwige God? Hoe lang zal het duren voordat wij u kunnen overreden met vreugde uw geestelijk erfdeel in te gaan? Ik ben in deze wereld gekomen om de Vader aan u te openbaren en u tot de Vader te leiden. Het eerste heb ik gedaan, maar het laatste kan ik niet doen zonder uw instemming: de Vader dwingt nooit iemand het koninkrijk in te gaan. De uitnodiging heeft altijd geluid en zal altijd luiden: wie komen wil, die kome en neme vrijelijk van het water des levens.’ |
|
165:3.8 (1820.7) “How long will you tarry in the valley of decision? Why do you halt between two opinions? Why should Jew or gentile hesitate to accept the good news that he is a son of the eternal God? How long will it take us to persuade you to enter joyfully into your spiritual inheritance? I came into this world to reveal the Father to you and to lead you to the Father. The first I have done, but the last I may not do without your consent; the Father never compels any man to enter the kingdom. The invitation ever has been and always will be: Whosoever will, let him come and freely partake of the water of life.” |
165:3.9 (1820.8) Toen Jezus ophield te spreken kwamen velen naar voren om door de apostelen in de Jordaan gedoopt te worden, terwijl hij luisterde naar de vragen van degenen die nog bleven. |
|
165:3.9 (1820.8) When Jesus had finished speaking, many went forth to be baptized by the apostles in the Jordan while he listened to the questions of those who remained. |
4. Het verdelen van de erfenis ^top |
|
4. Dividing the Inheritance ^top |
165:4.1 (1821.1) Terwijl de apostelen de gelovigen doopten, sprak de Meester met hen die nog waren gebleven. En een zekere jongeman zei tot hem: ‘Meester, mijn vader is gestorven en heeft grote bezittingen aan mij en mijn broer nagelaten, maar mijn broer weigert mij het mijne te geven. Zoudt ge daarom mijn broer willen bevelen deze erfenis met mij te delen?’ Jezus was lichtelijk verontwaardigd dat deze materialistisch ingestelde jongeling zo’n zakelijke kwestie ter discussie stelde, maar hij nam de gelegenheid te baat om verder onderricht te geven. Jezus zei: ‘Mens, wie heeft mij tot scheidsman over u aangesteld? Waar haalt ge het idee vandaan dat ik aandacht zou moeten geven aan de materiële zaken van deze wereld?’ Toen richtte hij zich tot alle omstanders en zei: ‘Denkt eraan dat ge u hoedt voor hebzucht; het leven van de mens bestaat niet in de overvloed van dingen die hij bezit. De macht van het bezit maakt niet gelukkig en vreugde komt niet voort uit rijkdom. Bezittingen zijn op zich geen vloek, maar de hang naar rijkdom leidt er vaak toe dat men zich zozeer toelegt op de dingen van deze wereld, dat de ziel blind wordt voor de schoonheid en bekoring van de geestelijke werkelijkheden van het koninkrijk Gods op aarde en voor de vreugden van het eeuwige leven in de hemel. |
|
165:4.1 (1821.1) As the apostles baptized believers, the Master talked with those who tarried. And a certain young man said to him: “Master, my father died leaving much property to me and my brother, but my brother refuses to give me that which is my own. Will you, then, bid my brother divide this inheritance with me?” Jesus was mildly indignant that this material-minded youth should bring up for discussion such a question of business; but he proceeded to use the occasion for the impartation of further instruction. Said Jesus: “Man, who made me a divider over you? Where did you get the idea that I give attention to the material affairs of this world?” And then, turning to all who were about him, he said: “Take heed and keep yourselves free from covetousness; a man’s life consists not in the abundance of the things which he may possess. Happiness comes not from the power of wealth, and joy springs not from riches. Wealth, in itself, is not a curse, but the love of riches many times leads to such devotion to the things of this world that the soul becomes blinded to the beautiful attractions of the spiritual realities of the kingdom of God on earth and to the joys of eternal life in heaven. |
165:4.2 (1821.2) ‘Laat mij u het verhaal vertellen van een zeker rijk man wiens land overvloedige oogsten voortbracht. Toen hij nu heel rijk geworden was, begon hij bij zichzelf te overleggen en dacht: “Wat zal ik doen met al mijn rijkdom? Ik heb nu zo veel, dat ik geen plaats meer heb om mijn bezit op te slaan.” Toen hij zijn problemen had overdacht, zei hij: “Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zo zal ik ruim plaats hebben om mijn oogsten en goederen op te slaan. Dan kan ik tot mijn ziel zeggen: ziel, ge hebt overvloed voor vele jaren opgeslagen; neem het nu gemakkelijk: eet, drink en wees vrolijk, want ge zijt rijk en welgesteld.” |
|
165:4.2 (1821.2) “Let me tell you a story of a certain rich man whose ground brought forth plentifully; and when he had become very rich, he began to reason with himself, saying: ‘What shall I do with all my riches? I now have so much that I have no place to store my wealth.’ And when he had meditated on his problem, he said: ‘This I will do; I will pull down my barns and build greater ones, and thus will I have abundant room in which to store my fruits and my goods. Then can I say to my soul, soul, you have much wealth laid up for many years; take now your ease; eat, drink, and be merry, for you are rich and increased in goods.’ |
165:4.3 (1821.3) ‘Maar deze rijke man was ook dwaas. Terwijl hij in materieel opzicht zorg droeg voor de behoeften van zijn bewustzijn en lichaam, had hij geen schatten in de hemel verzameld om de geest te bevredigen en zijn ziel te behouden. En het was hem vervolgens niet beschoren om het genoegen te smaken om van zijn opgeslagen rijkdom gebruik te maken, want diezelfde nacht werd zijn ziel van hem opgeëist. Die nacht kwamen er rovers die zijn huis binnendrongen om hem te doden, en nadat zij zijn schuren hadden geplunderd, verbrandden ze het overige. En over het bezit dat de rovers niet ten prooi viel, gingen zijn erfgenamen elkaar te lijf. Deze mens had schatten voor zichzelf verzameld op aarde, maar hij was niet rijk voor God.’ Jezus handelde aldus met deze jongeman en zijn erfenis, omdat hij wist dat zijn moeilijkheid zijn inhaligheid was. Zelfs als dit niet het geval was geweest, zou de Meester toch niet tussenbeide gekomen zijn, want hij mengde zich nooit in de wereldlijke zaken van zijn apostelen en nog minder in die van zijn discipelen. |
|
165:4.3 (1821.3) “But this rich man was also foolish. In providing for the material requirements of his mind and body, he had failed to lay up treasures in heaven for the satisfaction of the spirit and for the salvation of the soul. And even then he was not to enjoy the pleasure of consuming his hoarded wealth, for that very night was his soul required of him. That night there came the brigands who broke into his house to kill him, and after they had plundered his barns, they burned that which remained. And for the property which escaped the robbers his heirs fell to fighting among themselves. This man laid up treasures for himself on earth, but he was not rich toward God.” |
165:4.4 (1821.4) Toen Jezus klaar was met zijn verhaal, stond er een andere man op en vroeg hem: ‘Meester, ik weet dat uw apostelen al hun aardse bezittingen verkocht hebben om u te volgen en dat ze alles gemeen hebben, zoals de Essenen, maar wilt ge dat wij allen, voorzover wij uw discipelen zijn, hetzelfde doen? Is het een zonde om eerlijk verkregen rijkdom te bezitten?’ |
|
165:4.4 (1821.4) Jesus thus dealt with the young man and his inheritance because he knew that his trouble was covetousness. Even if this had not been the case, the Master would not have interfered, for he never meddled with the temporal affairs of even his apostles, much less his disciples. |
165:4.5 (1821.5) Jezus anwoordde op deze vraag: ‘Vriend, het is geen zonde op eerzame wijze verkregen rijkdom te bezitten; maar het is wel een zonde wanneer ge de rijkdom van materiële bezittingen tot schatten maakt die uw belangstelling in beslag nemen en uw gevoelens afwenden van de toewijding aan de geestelijke doeleinden van het koninkrijk. Er steekt geen zonde in het hebben van eerlijk verkregen bezittingen op aarde, mits uw schat in de hemel is, want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Er is een groot verschil tussen rijkdom die tot inhaligheid en zelfzucht leidt en rijkdom die bezeten en gedistribueerd wordt in de geest van het rentmeesterschap, door degenen die een overvloed hebben aan goederen van deze wereld, en die zo rijkelijk bijdragen tot de ondersteuning van degenen die al hun energie besteden aan het werk van het koninkrijk. Velen van u die hier zonder geld verblijven, worden gevoed en gehuisvest in het tentendorp daarginds, omdat vrijgevige welgestelde mannen en vrouwen voor dit doeleinde geld hebben geschonken aan uw gastheer, David Zebedeüs. |
|
165:4.5 (1821.5) When Jesus had finished his story, another man rose up and asked him: “Master, I know that your apostles have sold all their earthly possessions to follow you, and that they have all things in common as do the Essenes, but would you have all of us who are your disciples do likewise? Is it a sin to possess honest wealth?” And Jesus replied to this question: “My friend, it is not a sin to have honorable wealth; but it is a sin if you convert the wealth of material possessions into treasures which may absorb your interests and divert your affections from devotion to the spiritual pursuits of the kingdom. There is no sin in having honest possessions on earth provided your treasure is in heaven, for where your treasure is there will your heart be also. There is a great difference between wealth which leads to covetousness and selfishness and that which is held and dispensed in the spirit of stewardship by those who have an abundance of this world’s goods, and who so bountifully contribute to the support of those who devote all their energies to the work of the kingdom. Many of you who are here and without money are fed and lodged in yonder tented city because liberal men and women of means have given funds to your host, David Zebedee, for such purposes. |
165:4.6 (1822.1) ‘Maar vergeet nooit dat rijkdom per slot van rekening niet duurzaam is. De liefde voor rijkdom verduistert maar al te vaak de geestelijke visie en vernietigt deze zelfs. Ge moet inzien dat het gevaar bestaat dat rijkdom niet slechts uw dienaar is, maar uw meester wordt.’ |
|
165:4.6 (1822.1) “But never forget that, after all, wealth is unenduring. The love of riches all too often obscures and even destroys the spiritual vision. Fail not to recognize the danger of wealth’s becoming, not your servant, but your master.” |
165:4.7 (1822.2) Jezus leerde noch gedoogde zorgeloosheid, ledigheid, onverschilligheid ten opzichte van de zorg voor de levensbehoeften voor het gezin, of het zich verlaten op aalmoezen. Wel leerde hij dat het materiële en wereldlijke ondergeschikt moet zijn aan het welzijn van de ziel en de vooruitgang van de geestelijke natuur in het koninkrijk des hemels. |
|
165:4.7 (1822.2) Jesus did not teach nor countenance improvidence, idleness, indifference to providing the physical necessities for one’s family, or dependence upon alms. But he did teach that the material and temporal must be subordinated to the welfare of the soul and the progress of the spiritual nature in the kingdom of heaven. |
165:4.8 (1822.3) Toen de mensen naar de oever van de rivier gingen om getuige te zijn van het dopen, ging de eerste man intussen alleen naar Jezus om te spreken over zijn erfenis, aangezien hij vond dat Jezus hem te hard had behandeld; en nadat de Meester hem weer aangehoord had, antwoordde hij: ‘Zoon, waarom verzuimt ge de gelegenheid op een dag als deze u te voeden met het brood des levens, om toe te kunnen geven aan uw neiging tot inhaligheid? Weet ge niet dat het Joodse erfrecht rechtvaardig toegepast zal worden wanneer ge met uw klacht naar het gerechtshof van de synagoge gaat? Kunt ge niet inzien, dat mijn werk te maken heeft met ervoor te zorgen dat ge weet hebt van uw hemelse erfenis? Hebt ge niet in de Schrift gelezen: “Zie de man die rijk wordt door zijn behoedzaamheid en veel beknibbelen, en dit is het loon dat hem toevalt: Terwijl hij zegt, ik heb rust gevonden en zal nu voortdurend van mijn goederen kunnen eten, weet hij intussen niet wat de tijd hem zal brengen, en ook dat hij al deze dingen aan anderen achter zal moeten laten wanneer hij sterft.” Hebt ge het gebod niet gelezen: “Ge zult niet begeren.” En ook: “Zij hebben gegeten en zich verzadigd en zijn vet geworden en daarna keerden zij zich tot andere goden.” Hebt ge in de Psalmen gelezen dat “de Heer de hebzuchtigen verafschuwt” en dat “het weinige dat een rechtvaardige heeft beter is dan de rijkdommen van vele slechte mensen.” “Zet uw zinnen niet op rijkdom, wanneer deze toeneemt.” Hebt ge gelezen dat Jeremia zegt: “Een rijke beroeme zich niet op zijn rijkdom;” en Ezechiël sprak de waarheid toen hij zei: “Woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun zelfzuchtig gewin.”’ |
|
165:4.8 (1822.3) Then, as the people went down by the river to witness the baptizing, the first man came privately to Jesus about his inheritance inasmuch as he thought Jesus had dealt harshly with him; and when the Master had again heard him, he replied: “My son, why do you miss the opportunity to feed upon the bread of life on a day like this in order to indulge your covetous disposition? Do you not know that the Jewish laws of inheritance will be justly administered if you will go with your complaint to the court of the synagogue? Can you not see that my work has to do with making sure that you know about your heavenly inheritance? Have you not read the Scripture: ‘There is he who waxes rich by his wariness and much pinching, and this is the portion of his reward: Whereas he says, I have found rest and now shall be able to eat continually of my goods, yet he knows not what time shall bring upon him, and also that he must leave all these things to others when he dies.’ Have you not read the commandment: ‘You shall not covet.’ And again, ‘They have eaten and filled themselves and waxed fat, and then did they turn to other gods.’ Have you read in the Psalms that ‘the Lord abhors the covetous,’ and that ‘the little a righteous man has is better than the riches of many wicked.’ ‘If riches increase, set not your heart upon them.’ Have you read where Jeremiah said, ‘Let not the rich man glory in his riches’; and Ezekiel spoke truth when he said, ‘With their mouths they make a show of love, but their hearts are set upon their own selfish gain.’” |
165:4.9 (1822.4) Jezus zond de jongeling heen met de woorden: ‘Zoon, wat baat het u wanneer ge de hele wereld wint, en uw eigen ziel verliest?’ |
|
165:4.9 (1822.4) Jesus sent the young man away, saying to him, “My son, what shall it profit you if you gain the whole world and lose your own soul?” |
165:4.10 (1822.5) Tot een ander die in de buurt stond en Jezus vroeg hoe de rijken op de dag des oordeels ervoor zouden staan, antwoordde hij: ‘Ik ben niet gekomen om de rijken of de armen te oordelen, maar het leven dat de mensen leiden zal hen allen oordelen. Wat er verder ook van belang moge zijn voor de rijken in het oordeel, er moeten ten minste drie vragen beantwoord worden door allen die grote rijkdommen verwerven. Deze vragen zijn: |
|
165:4.10 (1822.5) To another standing near by who asked Jesus how the wealthy would stand in the day of judgment, he replied: “I have come to judge neither the rich nor the poor, but the lives men live will sit in judgment on all. Whatever else may concern the wealthy in the judgment, at least three questions must be answered by all who acquire great wealth, and these questions are: |
165:4.11 (1822.6) ‘1.Hoeveel rijkdom hebt ge vergaard? |
|
165:4.11 (1822.6) “1. How much wealth did you accumulate? |
165:4.12 (1822.7) ‘2.Hoe hebt ge deze rijkdom verkregen? |
|
165:4.12 (1822.7) “2. How did you get this wealth? |
165:4.13 (1822.8) ‘3.Hoe hebt ge uw rijkdom benut?’ |
|
165:4.13 (1822.8) “3. How did you use your wealth?” |
165:4.14 (1822.9) Daarna ging Jezus naar zijn tent om voor het avondmaal een tijdje te rusten. Toen de apostelen klaar waren met het dopen kwamen zij ook en hadden nog graag met hem gesproken over rijkdom op aarde en schatten in de hemel, maar hij sliep. |
|
165:4.14 (1822.9) Then Jesus went into his tent to rest for a while before the evening meal. When the apostles had finished with the baptizing, they came also and would have talked with him about wealth on earth and treasure in heaven, but he was asleep. |
5. Gesprekken met de apostelen over rijkdom ^top |
|
5. Talks to the Apostles on Wealth ^top |
165:5.1 (1823.1) Toen Jezus en de twaalf die avond na het eten voor hun dagelijkse bespreking bij elkaar gekomen waren, vroeg Andreas: ‘Meester, terwijl wij bezig waren de gelovigen te dopen, sprak u tot de schare die hier bleef, vele woorden die wij niet gehoord hebben. Zoudt u bereid zijn deze woorden te herhalen zodat wij er ons voordeel mee kunnen doen?’ In antwoord op dit verzoek van Andreas, zei Jezus: |
|
165:5.1 (1823.1) That evening after supper, when Jesus and the twelve gathered together for their daily conference, Andrew asked: “Master, while we were baptizing the believers, you spoke many words to the lingering multitude which we did not hear. Would you be willing to repeat these words for our benefit?” And in response to Andrew’s request, Jesus said: |
165:5.2 (1823.2) ‘Ja, Andreas, ik zal met jullie spreken over deze kwesties van rijkdom en het voorzien in eigen levensonderhoud, maar mijn woorden tot jullie, de apostelen, moeten iets anders luiden dan de woorden die ik tot de discipelen en de menigte gesproken heb, omdat jullie niet alleen alles hebt opgegeven om mij te volgen, maar ook om als ambassadeurs van het koninkrijk bevestigd te worden. Jullie hebt al enige jaren ervaring, en je weet dat de Vader wiens koninkrijk jullie verkondigen, jullie niet in de steek zal laten. Jullie hebt je leven gewijd aan de dienst van het koninkrijk; wees daarom niet bezorgd of verontrust over de dingen van het tijdelijk leven, wat je zult eten, of over de kleding voor je lichaam. Het welzijn van de ziel is meer dan voedsel en drinken; vooruitgang in de geest staat ver boven de behoefte aan kleding. Wanneer je in verleiding komt om te twijfelen of je brood wel zo zeker is, let dan op de raven: zij zaaien niet en oogsten niet, zij hebben geen voorraadkamer of schuur en toch verschaft de Vader voedsel voor elk van hen die dat zoekt. En hoeveel waardevoller zijn jullie dan vele vogels! Trouwens, al jullie bezorgdheid of knagende twijfel helpen je in het geheel niet om in je materiële behoeften te voorzien. Wie van jullie kan door bezorgd te zijn een handbreed aan zijn lengte toevoegen of een dag aan zijn leven? Aangezien zulke zaken niet in jullie hand zijn, waarom zou je je dan bezorgd maken over zulke problemen? |
|
165:5.2 (1823.2) “Yes, Andrew, I will speak to you about these matters of wealth and self-support, but my words to you, the apostles, must be somewhat different from those spoken to the disciples and the multitude since you have forsaken everything, not only to follow me, but to be ordained as ambassadors of the kingdom. Already have you had several years’ experience, and you know that the Father whose kingdom you proclaim will not forsake you. You have dedicated your lives to the ministry of the kingdom; therefore be not anxious or worried about the things of the temporal life, what you shall eat, nor yet for your body, what you shall wear. The welfare of the soul is more than food and drink; the progress in the spirit is far above the need of raiment. When you are tempted to doubt the sureness of your bread, consider the ravens; they sow not neither reap, they have no storehouses or barns, and yet the Father provides food for every one of them that seeks it. And of how much more value are you than many birds! Besides, all of your anxiety or fretting doubts can do nothing to supply your material needs. Which of you by anxiety can add a handbreadth to your stature or a day to your life? Since such matters are not in your hands, why do you give anxious thought to any of these problems? |
165:5.3 (1823.3) ‘Aanschouw de lelies, hoe zij groeien: zij arbeiden niet noch spinnen zij, en toch zeg ik jullie dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras op het veld dat vandaag groeit en morgen gemaaid en in het vuur geworpen wordt, zo bekleedt, hoe veel te meer zal hij jullie bekleden, de ambassadeurs van het hemels koninkrijk. O kleingelovigen! Wanneer jullie je met volle inzet wijdt aan de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk, moet je niet twijfelen of het levensonderhoud van jezelf of van de gezinnen die jullie hebt achtergelaten wel zeker is. Indien je je leven waarlijk wijdt aan het evangelie, zul je door het evangelie leven. Indien jullie alleen gelovige discipelen bent, moet je je eigen brood verdienen en bijdragen aan het levensonderhoud van allen die leren en prediken en genezen. Wanneer je je zorgen maakt over je brood en water, waarin verschil je dan van de volkeren op aarde, die zich zo beijveren voor deze noodzakelijke levensbehoeften? Wijdt je aan je werk en geloof dat de Vader en ook ik weten dat jullie al deze dingen nodig hebt. Laat mij jullie verzekeren, eens en voor al, dat wanneer je je leven wijdt aan het werk van het koninkrijk, er in al je echte noden zal worden voorzien. Zoek het grotere, en het kleinere zal daarin gevonden worden: vraag om het hemelse en het aardse zal je daarbij worden gegeven. De schaduw zal het wezen zeker volgen. |
|
165:5.3 (1823.3) “Consider the lilies, how they grow; they toil not, neither do they spin; yet I say to you, even Solomon in all his glory was not arrayed like one of these. If God so clothes the grass of the field, which is alive today and tomorrow is cut down and cast into the fire, how much more shall he clothe you, the ambassadors of the heavenly kingdom. O you of little faith! When you wholeheartedly devote yourselves to the proclamation of the gospel of the kingdom, you should not be of doubtful minds concerning the support of yourselves or the families you have forsaken. If you give your lives truly to the gospel, you shall live by the gospel. If you are only believing disciples, you must earn your own bread and contribute to the sustenance of all who teach and preach and heal. If you are anxious about your bread and water, wherein are you different from the nations of the world who so diligently seek such necessities? Devote yourselves to your work, believing that both the Father and I know that you have need of all these things. Let me assure you, once and for all, that, if you dedicate your lives to the work of the kingdom, all your real needs shall be supplied. Seek the greater thing, and the lesser will be found therein; ask for the heavenly, and the earthly shall be included. The shadow is certain to follow the substance. |
165:5.4 (1823.4) ‘Jullie zijn maar een klein groepje, maar als jullie geloof hebt, indien jullie niet struikelen door vrees, zeg ik jullie dat het mijns Vaders welbehagen is om jullie dit koninkrijk te geven. Jullie hebt je schatten opgeslagen waar de beurs niet verslijt, waar geen dief ze kan plunderen en waar geen mot ze kan verteren. En zoals ik tegen de mensen gezegd heb, waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. |
|
165:5.4 (1823.4) “You are only a small group, but if you have faith, if you will not stumble in fear, I declare that it is my Father’s good pleasure to give you this kingdom. You have laid up your treasures where the purse waxes not old, where no thief can despoil, and where no moth can destroy. And as I told the people, where your treasure is, there will your heart be also. |
165:5.5 (1824.1) ‘Maar in het werk dat nu vlak voor ons ligt en in wat jullie te doen staat nadat ik naar de Vader ben gegaan, zullen jullie zwaar beproefd worden. Jullie moeten allen op je hoede zijn voor angst en twijfel. Laat ieder van jullie de lendenen van zijn bewustzijn omgorden en laten jullie lampen brandende zijn. Weest jullie als mensen die wachten tot hun heer terugkeert van het bruiloftsfeest, zodat je hem, wanneer hij komt en aanklopt, meteen kunt opendoen. Zulke waakzame dienaren worden gezegend door de meester die ziet dat zij getrouw zijn op zulk een groot moment. Dan zal de meester zijn dienaren laten nederzitten en hen zelf bedienen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie dat jullie binnenkort een crisis te wachten staat in jullie leven en het betaamt je te waken en gereed te zijn. |
|
165:5.5 (1824.1) “But in the work which is just ahead of us, and in that which remains for you after I go to the Father, you will be grievously tried. You must all be on your watch against fear and doubts. Every one of you, gird up the loins of your minds and let your lamps be kept burning. Keep yourselves like men who are watching for their master to return from the marriage feast so that, when he comes and knocks, you may quickly open to him. Such watchful servants are blessed by the master who finds them faithful at such a great moment. Then will the master make his servants sit down while he himself serves them. Verily, verily, I say to you that a crisis is just ahead in your lives, and it behooves you to watch and be ready. |
165:5.6 (1824.2) ‘Jullie begrijpen heel goed dat geen man zou toelaten dat er werd ingebroken in zijn huis als hij wist op welk uur de dief zou komen. Waken jullie ook over jezelf, want op een uur dat je het het minst verwacht en op een manier die je niet vermoedt, zal de Zoon des Mensen vertrekken.’ |
|
165:5.6 (1824.2) “You well understand that no man would suffer his house to be broken into if he knew what hour the thief was to come. Be you also on watch for yourselves, for in an hour that you least suspect and in a manner you think not, shall the Son of Man depart.” |
165:5.7 (1824.3) Enige minuten lang zaten de twaalf in stilte bij elkaar. Sommige van deze waarschuwingen hadden ze wel eerder gehoord, maar niet in het verband dat hen nu voor ogen werd gesteld. |
|
165:5.7 (1824.3) For some minutes the twelve sat in silence. Some of these warnings they had heard before but not in the setting presented to them at this time. |
6. Het antwoord op de vraag van Petrus ^top |
|
6. Answer to Peter’s Question ^top |
165:6.1 (1824.4) Toen zij zo zaten te denken, vroeg Simon Petrus: ‘Richt ge deze gelijkenis tot ons, uw apostelen, of is hij voor alle discipelen?’ En Jezus antwoordde: |
|
165:6.1 (1824.4) As they sat thinking, Simon Peter asked: “Do you speak this parable to us, your apostles, or is it for all the disciples?” And Jesus answered: |
165:6.2 (1824.5) ‘In de tijd van beproeving wordt ’s mensen ziel onthuld: bezoekingen brengen aan de dag wat er werkelijk in het hart leeft. Wanneer de dienaar getoetst en beproefd is, kan de heer des huizes zo’n dienaar aan het hoofd van zijn huishouding plaatsen en deze getrouwe rentmeester gerust opdragen ervoor te zorgen dat zijn kinderen gevoed en grootgebracht worden. Zo zal ik ook weldra weten aan wie het welzijn van mijn kinderen kan worden toevertrouwd als ik naar de Vader zal zijn teruggekeerd. Zoals de heer des huizes de trouwe, beproefde dienaar tot bewindvoerder zal maken over de dingen die zijn familie aangaan, zo zal ik ook degenen die de beproevingen van dit uur doorstaan, verhogen in de zaken van het koninkrijk. |
|
165:6.2 (1824.5) “In the time of testing, a man’s soul is revealed; trial discloses what really is in the heart. When the servant is tested and proved, then may the lord of the house set such a servant over his household and safely trust this faithful steward to see that his children are fed and nurtured. Likewise, will I soon know who can be trusted with the welfare of my children when I shall have returned to the Father. As the lord of the household shall set the true and tried servant over the affairs of his family, so will I exalt those who endure the trials of this hour in the affairs of my kingdom. |
165:6.3 (1824.6) ‘Wanneer de dienaar echter lui is en in zijn hart begint te zeggen: ’Mijn meester stelt zijn komst uit,’ en zijn mededienaren slecht gaat behandelen en gaat eten en drinken met de dronkaards, dan zal de heer van die dienaar op een tijd dat deze hem niet verwacht, komen en hem ontrouw bevinden en hem in ongenade verjagen. Daarom zullen jullie er goed aan doen je voor te bereiden op die dag waarop je plotseling en op een onverwachte wijze bezocht zult worden. Denk er aan, veel is jullie gegeven, daarom zal er ook veel van jullie gevraagd worden. Er zijn vuurproeven voor jullie in aantocht. Er is een doop waarmee ik gedoopt moet worden en ik ben waakzaam totdat dit is volbracht. Jullie predikt vrede op aarde, maar mijn zending zal geen vrede brengen in de materiële zaken van de mensen — voorlopig althans niet. Alleen verdeeldheid kan het gevolg zijn wanneer twee leden van een gezin in mij geloven en drie dit evangelie verwerpen. Vrienden, verwanten en beminden zullen zeker tegenover elkaar komen te staan door dit evangelie dat jullie prediken. Weliswaar zal een ieder van deze gelovigen grote en blijvende vrede in zijn eigen hart hebben, maar vrede op aarde zal er niet komen totdat allen bereid zijn te geloven en hun luisterrijke erfenis van het zoonschap bij God aanvaarden. Maar ga niettemin uit in de hele wereld en verkondig dit evangelie aan alle naties, aan iedere man, vrouw en kind.’ |
|
165:6.3 (1824.6) “But if the servant is slothful and begins to say in his heart, ‘My master delays his coming,’ and begins to mistreat his fellow servants and to eat and drink with the drunken, then the lord of that servant will come at a time when he looks not for him and, finding him unfaithful, will cast him out in disgrace. Therefore you do well to prepare yourselves for that day when you will be visited suddenly and in an unexpected manner. Remember, much has been given to you; therefore will much be required of you. Fiery trials are drawing near you. I have a baptism to be baptized with, and I am on watch until this is accomplished. You preach peace on earth, but my mission will not bring peace in the material affairs of men—not for a time, at least. Division can only be the result where two members of a family believe in me and three members reject this gospel. Friends, relatives, and loved ones are destined to be set against each other by the gospel you preach. True, each of these believers shall have great and lasting peace in his own heart, but peace on earth will not come until all are willing to believe and enter into their glorious inheritance of sonship with God. Nevertheless, go into all the world proclaiming this gospel to all nations, to every man, woman, and child.” |
165:6.4 (1824.7) En dit was het einde van een volbezette en drukke Sabbatdag. De volgende morgen gingen Jezus en de twaalf naar de steden van noordelijk Perea om de zeventig te bezoeken, die in deze streken werkzaam waren onder het toezicht van Abner. |
|
165:6.4 (1824.7) And this was the end of a full and busy Sabbath day. On the morrow Jesus and the twelve went into the cities of northern Perea to visit with the seventy, who were working in these regions under Abner’s supervision. |