Verhandeling 166 Paper 166
Het laatste bezoek aan het Noorden van Perea Last Visit to Northern Perea
166:0.1 (1825.1) VAN 11 tot 20 februari maakten Jezus en de twaalf een tocht langs alle steden en dorpen in het noorden van Perea waar de metgezellen van Abner en de leden van het vrouwenkorps werkzaam waren. Zij constateerden dat deze boodschappers van het evangelie succes hadden, en Jezus vestigde herhaaldelijk de aandacht van de apostelen op het feit dat het evangelie van het koninkrijk zich zonder begeleiding van mirakelen en wonderen kon verbreiden. 166:0.1 (1825.1) FROM February 11 to 20, Jesus and the twelve made a tour of all the cities and villages of northern Perea where the associates of Abner and the members of the women’s corps were working. They found these messengers of the gospel meeting with success, and Jesus repeatedly called the attention of his apostles to the fact that the gospel of the kingdom could spread without the accompaniment of miracles and wonders.
166:0.2 (1825.2) Deze hele campagne in Perea, die drie maanden duurde, werd met goed gevolg en met maar weinig hulp van de twaalf apostelen gevoerd, en vanaf deze tijd was het niet zozeer de persoonlijkheid van Jezus die het evangelie karakteriseerde, als wel zijn onderricht. Zijn volgelingen volgden zijn aanwijzingen echter niet lang op, want spoedig na de dood en opstanding van Jezus weken ze af van wat hij geleerd had en begonnen ze de vroege kerk te bouwen op de grondslag van de mirakuleuze opvattingen en de verheerlijkte herinneringen aan zijn goddelijk-menselijke persoonlijkheid. 166:0.2 (1825.2) This entire mission of three months in Perea was successfully carried on with little help from the twelve apostles, and the gospel from this time on reflected, not so much Jesus’ personality, as his teachings. But his followers did not long follow his instructions, for soon after Jesus’ death and resurrection they departed from his teachings and began to build the early church around the miraculous concepts and the glorified memories of his divine-human personality.
1. De Farizeeën in Ragaba ^top 1. The Pharisees at Ragaba ^top
166:1.1 (1825.3) Op de Sabbat van 18 februari was Jezus in Ragaba, waar een rijke Farizeeër woonde die Natanael heette. Aangezien een aanzienlijk aantal van diens mede-Farizeeën Jezus en de twaalf volgden op hun tocht door het land, verzorgde Natanael op deze Sabbatmorgen een ontbijt voor hen allen, ongeveer twintig in getal, en nodigde Jezus daarbij uit als eregast. 166:1.1 (1825.3) On Sabbath, February 18, Jesus was at Ragaba, where there lived a wealthy Pharisee named Nathaniel; and since quite a number of his fellow Pharisees were following Jesus and the twelve around the country, he made a breakfast on this Sabbath morning for all of them, about twenty in number, and invited Jesus as the guest of honor.
166:1.2 (1825.4) Tegen de tijd dat Jezus aankwam voor dit ontbijt, waren de meeste Farizeeën en ook twee of drie wetgeleerden al daar en waren reeds rond de tafel gezeten. De Meester ging onmiddellijk aan de linkerhand van Natanael zitten, zonder naar de waterkommen te gaan om zijn handen te wassen. Velen van de Farizeeën, en vooral zij die de leer van Jezus welgezind waren, wisten dat hij zijn handen alleen waste om ze schoon te maken, en dat hij een afschuw had van deze zuiver ceremoniële verrichtingen; zij waren daarom niet verrast dat hij direct aan tafel kwam zonder zijn handen tweemaal gewassen te hebben. Natanael echter was geschokt omdat de Meester naliet aan de strikte eisen van de praktijk der Farizeeën te voldoen. Ook waste Jezus niet zijn handen na iedere gang, noch aan het einde van de maaltijd, zoals de Farizeeën dit deden. 166:1.2 (1825.4) By the time Jesus arrived at this breakfast, most of the Pharisees, with two or three lawyers, were already there and seated at the table. The Master immediately took his seat at the left of Nathaniel without going to the water basins to wash his hands. Many of the Pharisees, especially those favorable to Jesus’ teachings, knew that he washed his hands only for purposes of cleanliness, that he abhorred these purely ceremonial performances; so they were not surprised at his coming directly to the table without having twice washed his hands. But Nathaniel was shocked by this failure of the Master to comply with the strict requirements of Pharisaic practice. Neither did Jesus wash his hands, as did the Pharisees, after each course of food nor at the end of the meal.
166:1.3 (1825.5) Na heel wat gefluister tussen Natanael en een vijandige Farizeeër aan zijn rechterhand, en nadat zij die tegenover de Meester zaten herhaaldelijk hun wenkbrauwen opgetrokken hadden met smalend gekrulde lippen, zei Jezus ten slotte: ‘Ik had gedacht dat ge mij in dit huis had uitgenodigd om het brood met u te breken en mij misschien vragen te stellen over de verkondiging van het nieuwe evangelie van het koninkrijk Gods; ik zie echter dat ge mij hier hebt doen komen om getuige te zijn van een vertoon van ceremoniële toewijding aan uw eigengerechtigheid. Die dienst hebt ge me nu bewezen; waarmee zult ge mij vervolgens vereren als uw gast bij deze gelegenheid’? 166:1.3 (1825.5) After considerable whispering between Nathaniel and an unfriendly Pharisee on his right and after much lifting of eyebrows and sneering curling of lips by those who sat opposite the Master, Jesus finally said: “I had thought that you invited me to this house to break bread with you and perchance to inquire of me concerning the proclamation of the new gospel of the kingdom of God; but I perceive that you have brought me here to witness an exhibition of ceremonial devotion to your own self-righteousness. That service you have now done me; what next will you honor me with as your guest on this occasion?”
166:1.4 (1826.1) Toen de Meester aldus gesproken had, sloegen zij hun ogen neer en bewaarden het stilzwijgen. Daar niemand sprak, vervolgde Jezus met de woorden: ‘Velen van u, Farizeeën, zijn hier met mij als vrienden, enkelen zijn zelfs discipelen van mij, maar het merendeel der Farizeeën volhardt in hun weigering het licht te zien en de waarheid te erkennen, zelfs wanneer hun het werk van het evangelie in grote kracht wordt voorgelegd. Hoe zorgvuldig reinigt ge de buitenkant van de bekers en de borden, terwijl de vaten voor het geestelijk voedsel vuil en onrein zijn! Ge zorgt ervoor dat ge een vroom en heilig uiterlijk aan de mensen vertoont, maar uw innerlijke ziel is vol eigengerechtigheid, hebzucht, afpersing en alle mogelijke geestelijke verdorvenheid. Uw leiders wagen het zelfs de moord op de Zoon des Mensen te beramen en voor te bereiden. Begrijpt gij, verdwaasde mensen, niet dat de God des hemels ook acht slaat op de innerlijke beweegredenen van de ziel en niet alleen op uw uiterlijke voorwendsels en uw vrome taal? Denk niet dat het schenken van aalmoezen en het betalen van tienden u zullen reinigen van ongerechtigheid en u in staat zullen stellen om rein te zijn voor het aangezicht van de Rechter van alle mensen. Wee u, gij Farizeeën, die hardnekkig het licht des levens hebt verworpen! Ge zijt nauwgezet in het betalen van tienden en ge geeft met veel vertoon aalmoezen, maar welbewust wijst ge de visitatie van God van de hand en verwerpt ge de openbaring van zijn liefde. Ofschoon het heel goed voor u is om aandacht te schenken aan deze minder belangrijke plichten, had ge niet moeten nalaten te voldoen aan deze gewichtiger vereisten. Wee over allen die gerechtigheid schuwen, barmhartigheid van de hand wijzen en de waarheid verwerpen! Wee over allen die de openbaring van de Vader verachten, terwijl zij zich inspannen om de ereplaatsen in de synagogen te bezetten en hunkeren naar vleiende begroetingen op het marktplein! ’ 166:1.4 (1826.1) When the Master had thus spoken, they cast their eyes upon the table and remained silent. And since no one spoke, Jesus continued: “Many of you Pharisees are here with me as friends, some are even my disciples, but the majority of the Pharisees are persistent in their refusal to see the light and acknowledge the truth, even when the work of the gospel is brought before them in great power. How carefully you cleanse the outside of the cups and the platters while the spiritual-food vessels are filthy and polluted! You make sure to present a pious and holy appearance to the people, but your inner souls are filled with self-righteousness, covetousness, extortion, and all manner of spiritual wickedness. Your leaders even dare to plot and plan the murder of the Son of Man. Do not you foolish men understand that the God of heaven looks at the inner motives of the soul as well as on your outer pretenses and your pious professions? Think not that the giving of alms and the paying of tithes will cleanse you from unrighteousness and enable you to stand clean in the presence of the Judge of all men. Woe upon you Pharisees who have persisted in rejecting the light of life! You are meticulous in tithing and ostentatious in almsgiving, but you knowingly spurn the visitation of God and reject the revelation of his love. Though it is all right for you to give attention to these minor duties, you should not have left these weightier requirements undone. Woe upon all who shun justice, spurn mercy, and reject truth! Woe upon all those who despise the revelation of the Father while they seek the chief seats in the synagogue and crave flattering salutations in the market places!”
166:1.5 (1826.2) Toen Jezus bijna opstond om te vertrekken, zei een van de aanzittende wetgeleerden tot hem: ‘Maar Meester, in enkele van uw verklaringen maakt u ook ons verwijten. Is er dan niets goeds in de schriftgeleerden, de Farizeeën, of de wetgeleerden ’? Reeds staande, antwoordde Jezus de wetgeleerde: ‘Ook gij schept er, evenals de Farizeeën, behagen in vooraan te zitten op feesten en in het dragen van lange gewaden, terwijl ge de mensen zware lasten op de schouders legt, die smartelijk zijn om te dragen. En wanneer de zielen van de mensen wankelen onder deze zware lasten, steekt ge zelfs nog geen vinger uit om ze te helpen dragen. Wee u, die er het grootste genoegen in schept graftomben te bouwen voor de profeten die uw vaderen hebben gedood! En dat ge instemt met wat uw vaderen deden, blijkt duidelijk nu gij beraamt hen te doden die heden ten dage komen doen wat de profeten in hun tijd deden — de gerechtigheid Gods verkondigen en de barmhartigheid van de hemelse Vader openbaren. Maar van alle generaties die voorbij zijn, zal het bloed der profeten en apostelen bij déze verdorven, eigengerechtige generatie opgeëist worden. Wee u, al gij wetgeleerden, die de sleutel der kennis aan de gewone mensen ontnomen hebt! Gij zelf weigert de weg der waarheid te gaan en tegelijkertijd wilt ge dit alle anderen beletten. Maar de deuren van het koninkrijk des hemels kunt ge niet op deze wijze gesloten houden; we hebben deze geopend voor allen die het geloof hebben om binnen te gaan, en deze poorten van barmhartigheid zullen niet gesloten worden door de vooringenomenheid en arrogantie van valse leraren en ontrouwe herders, die als witgepleisterde graven zijn: van buiten zien zij er mooi uit, maar daarbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei geestelijke onreinheid. ’ 166:1.5 (1826.2) When Jesus would have risen to depart, one of the lawyers who was at the table, addressing him, said: “But, Master, in some of your statements you reproach us also. Is there nothing good in the scribes, the Pharisees, or the lawyers?” And Jesus, standing, replied to the lawyer: “You, like the Pharisees, delight in the first places at the feasts and in wearing long robes while you put heavy burdens, grievous to be borne, on men’s shoulders. And when the souls of men stagger under these heavy burdens, you will not so much as lift with one of your fingers. Woe upon you who take your greatest delight in building tombs for the prophets your fathers killed! And that you consent to what your fathers did is made manifest when you now plan to kill those who come in this day doing what the prophets did in their day—proclaiming the righteousness of God and revealing the mercy of the heavenly Father. But of all the generations that are past, the blood of the prophets and the apostles shall be required of this perverse and self-righteous generation. Woe upon all of you lawyers who have taken away the key of knowledge from the common people! You yourselves refuse to enter into the way of truth, and at the same time you would hinder all others who seek to enter therein. But you cannot thus shut up the doors of the kingdom of heaven; these we have opened to all who have the faith to enter, and these portals of mercy shall not be closed by the prejudice and arrogance of false teachers and untrue shepherds who are like whited sepulchres which, while outwardly they appear beautiful, are inwardly full of dead men’s bones and all manner of spiritual uncleanness.”
166:1.6 (1826.3) En toen Jezus was uitgesproken aan Natanaels tafel, verliet hij het huis zonder iets van het voedsel gebruikt te hebben. En van de Farizeeën die deze woorden hoorden, gingen sommigen geloven in zijn onderricht en traden binnen in het koninkrijk, maar het merendeel volhardde op het pad der duisternis, en namen zich nog vaster voor om hem te bespieden, zodat zij sommige van zijn uitspraken konden opvangen die ze zouden kunnen gebruiken om hem voor het gerecht te brengen en door het Sanhedrin in Jeruzalem te doen veroordelen. 166:1.6 (1826.3) And when Jesus had finished speaking at Nathaniel’s table, he went out of the house without partaking of food. And of the Pharisees who heard these words, some became believers in his teaching and entered into the kingdom, but the larger number persisted in the way of darkness, becoming all the more determined to lie in wait for him that they might catch some of his words which could be used to bring him to trial and judgment before the Sanhedrin at Jerusalem.
166:1.7 (1827.1) Er waren maar drie dingen waaraan de Farizeeën bijzondere aandacht schonken: 166:1.7 (1827.1) There were just three things to which the Pharisees paid particular attention:
166:1.8 (1827.2) 1. de praktijk van de nauwgezette betaling van tienden; 166:1.8 (1827.2) 1. The practice of strict tithing.
166:1.9 (1827.3) 2. het angstvallig nakomen van de reinigingswetten; 166:1.9 (1827.3) 2. Scrupulous observance of the laws of purification.
166:1.10 (1827.4) 3. het vermijden van de omgang met alle niet-Farizeeën. 166:1.10 (1827.4) 3. Avoidance of association with all non-Pharisees.
166:1.11 (1827.5) Bij deze gelegenheid probeerde Jezus de geestelijke onvruchtbaarheid van de beide eerste gebruiken aan de kaak te stellen, terwijl hij zijn opmerkingen, bedoeld om de Farizeeën te berispen voor hun weigering met niet-Farizeeën om te gaan, bewaarde voor een latere gelegenheid, wanneer hij weer met velen van deze zelfde mannen aan tafel zou zitten. 166:1.11 (1827.5) At this time Jesus sought to expose the spiritual barrenness of the first two practices, while he reserved his remarks designed to rebuke the Pharisees’ refusal to engage in social intercourse with non-Pharisees for another and subsequent occasion when he would again be dining with many of these same men.
2. De tien melaatsen ^top 2. The Ten Lepers ^top
166:2.1 (1827.6) De volgende dag ging Jezus met de twaalf naar Amatus, dicht bij de grens met Samaria, en toen zij in de buurt van de stad kwamen, kwamen zij een groep van tien melaatsen tegen, die zich in de buurt van deze plek ophield. Deze groep bestond uit negen Joden, en één Samaritaan. Normaal zouden deze Joden alle omgang en contact met deze Samaritaan hebben vermeden, maar hun gemeenschappelijke beproeving was meer dan voldoende reden om over alle godsdienstige vooroordelen heen te stappen. Zij hadden veel over Jezus gehoord en over de wonderen van genezing die hij vroeger had gedaan, en aangezien de zeventig gewoon waren om, wanneer Jezus met de twaalf deze rondreizen maakte, het tijdstip aan te kondigen waarop hij verwacht kon worden, waren deze tien melaatsen te weten gekomen dat hij omstreeks die tijd daar verwacht werd; dus waren zij hier aan de rand van de stad geposteerd, waar zij zijn aandacht hoopten te trekken en hem om genezing wilden vragen. Toen de melaatsen Jezus zagen aankomen, durfden zij hem niet te naderen, maar bleven op grote afstand en riepen hem toe: ‘Meester, erbarm u onzer; reinig ons van onze kwaal. Genees ons zoals ge anderen genezen hebt. ’ 166:2.1 (1827.6) The next day Jesus went with the twelve over to Amathus, near the border of Samaria, and as they approached the city, they encountered a group of ten lepers who sojourned near this place. Nine of this group were Jews, one a Samaritan. Ordinarily these Jews would have refrained from all association or contact with this Samaritan, but their common affliction was more than enough to overcome all religious prejudice. They had heard much of Jesus and his earlier miracles of healing, and since the seventy made a practice of announcing the time of Jesus’ expected arrival when the Master was out with the twelve on these tours, the ten lepers had been made aware that he was expected to appear in this vicinity at about this time; and they were, accordingly, posted here on the outskirts of the city where they hoped to attract his attention and ask for healing. When the lepers saw Jesus drawing near them, not daring to approach him, they stood afar off and cried to him: “Master, have mercy on us; cleanse us from our affliction. Heal us as you have healed others.”
166:2.2 (1827.7) Jezus had net aan de twaalf uitgelegd waarom de niet-Joden van Perea, alsook de minder orthodoxe Joden, eerder bereid waren het evangelie te geloven dat door de zeventig gepredikt werd, dan de meer orthodoxe en aan de traditie gebonden Joden van Judea. Hij had hun aandacht gevestigd op het feit dat hun boodschap eveneens gemakkelijker door de mensen van Galilea aanvaard was en zelfs door de Samaritanen. Maar de twaalf apostelen waren nog steeds nauwelijks bereid vriendschappelijke gevoelens te koesteren voor de Samaritanen die ze zo lang hadden veracht. 166:2.2 (1827.7) Jesus had just been explaining to the twelve why the gentiles of Perea, together with the less orthodox Jews, were more willing to believe the gospel preached by the seventy than were the more orthodox and tradition-bound Jews of Judea. He had called their attention to the fact that their message had likewise been more readily received by the Galileans, and even by the Samaritans. But the twelve apostles were hardly yet willing to entertain kind feelings for the long-despised Samaritans.
166:2.3 (1827.8) Toen Simon Zelotes de Samaritaan onder de melaatsen zag, probeerde hij de Meester dan ook te bewegen door te lopen naar de stad, zonder in te houden om zelfs maar een groet met hen te wisselen. Toen zei Jezus tegen Simon: ‘Maar wat te doen indien de Samaritaan God evenzeer liefheeft als de Joden? Moeten wij dan oordelen over onze medemensen? Wie kan het zeggen? Als wij deze tien mensen genezen, zal de Samaritaan misschien zelfs dankbaarder blijken dan de Joden. Ben je wel zeker van je opvattingen, Simon? ’ Simon antwoordde vlug: ‘Wanneer u hen geneest zult u dat gauw genoeg merken. ’ Jezus antwoordde: ‘Zo zij het, Simon, en jij zult gauw genoeg de waarheid weten over de dankbaarheid van de mensen en de liefdevolle barmhartigheid van God. ’ 166:2.3 (1827.8) Accordingly, when Simon Zelotes observed the Samaritan among the lepers, he sought to induce the Master to pass on into the city without even hesitating to exchange greetings with them. Said Jesus to Simon: “But what if the Samaritan loves God as well as the Jews? Should we sit in judgment on our fellow men? Who can tell? if we make these ten men whole, perhaps the Samaritan will prove more grateful even than the Jews. Do you feel certain about your opinions, Simon?” And Simon quickly replied, “If you cleanse them, you will soon find out.” And Jesus replied: “So shall it be, Simon, and you will soon know the truth regarding the gratitude of men and the loving mercy of God.”
166:2.4 (1827.9) Jezus ging naar de melaatsen toe en zei: ‘Indien gij genezen wilt worden, ga dan meteen naar de priesters en vertoon uzelf aan hen, zoals de wet van Mozes voorschrijft. ’ En terwijl ze gingen, werden ze genezen. Maar toen de Samaritaan zag dat hij genezen werd, keerde hij terug en ging op zoek naar Jezus, terwijl hij God met luider stem loofde. En toen hij de Meester had gevonden, knielde hij aan zijn voeten en dankte hem voor zijn reiniging. De negen anderen, de Joden, hadden ook ontdekt dat ze genezen waren, en hoewel ook zij dankbaar waren voor hun reiniging, zetten zij hun weg voort om zich aan de priesters te tonen. 166:2.4 (1827.9) Jesus, going near the lepers, said: “If you would be made whole, go forthwith and show yourselves to the priests as required by the law of Moses.” And as they went, they were made whole. But when the Samaritan saw that he was being healed, he turned back and, going in quest of Jesus, began to glorify God with a loud voice. And when he had found the Master, he fell on his knees at his feet and gave thanks for his cleansing. The nine others, the Jews, had also discovered their healing, and while they also were grateful for their cleansing, they continued on their way to show themselves to the priests.
166:2.5 (1828.1) Terwijl de Samaritaan aan de voeten van Jezus geknield bleef, keek de Meester om naar de twaalf, speciaal naar Simon Zelotes, en zei: ‘Waren het er niet tien die gereinigd zijn? Waar zijn dan de andere negen, de Joden? Slechts één, deze vreemdeling, is teruggekomen om God te loven. ’ En toen zei hij tot de Samaritaan: ‘Sta op en ga uws weegs; uw geloof heeft u genezen. ’ 166:2.5 (1828.1) As the Samaritan remained kneeling at Jesus’ feet, the Master, looking about at the twelve, especially at Simon Zelotes, said: “Were not ten cleansed? Where, then, are the other nine, the Jews? Only one, this alien, has returned to give glory to God.” And then he said to the Samaritan, “Arise and go your way; your faith has made you whole.”
166:2.6 (1828.2) Jezus keek opnieuw zijn apostelen aan toen de vreemdeling vertrok. En de apostelen keken allen Jezus aan, behalve Simon Zelotes, die zijn ogen had neergeslagen. De twaalf zeiden geen woord. Ook Jezus sprak niet, het was niet meer nodig. 166:2.6 (1828.2) Jesus looked again at his apostles as the stranger departed. And the apostles all looked at Jesus, save Simon Zelotes, whose eyes were downcast. The twelve said not a word. Neither did Jesus speak; it was not necessary that he should.
166:2.7 (1828.3) Hoewel al deze tien mannen werkelijk geloofden dat ze melaats waren, hadden maar vier werkelijk deze ziekte. De andere zes werden genezen van een huidziekte die voor melaatsheid was aangezien. Maar de Samaritaan was werkelijk melaats. 166:2.7 (1828.3) Though all ten of these men really believed they had leprosy, only four were thus afflicted. The other six were cured of a skin disease which had been mistaken for leprosy. But the Samaritan really had leprosy.
166:2.8 (1828.4) Jezus bond de twaalf op het hart niets te zeggen over het reinigen van de melaatsen, en toen zij Amatus binnengingen, zei hij nog: ‘Jullie ziet hoe het staat met de kinderen van het huis, zelfs wanneer ze ongehoorzaam zijn aan de wil van hun Vader aanvaarden zij hun zegeningen als vanzelfsprekend. Zij vinden het niet van belang dat ze verzuimen dank te zeggen wanneer de Vader hun genezing schenkt, maar als de vreemdelingen gaven ontvangen van het hoofd des huizes, zijn zij vol verwondering en voelen zich gedrongen dank te zeggen in erkentelijkheid voor de goede dingen die hun zijn geschonken. ’ En nog steeds vonden de apostelen geen antwoord op de woorden van de Meester. 166:2.8 (1828.4) Jesus enjoined the twelve to say nothing about the cleansing of the lepers, and as they went on into Amathus, he remarked: “You see how it is that the children of the house, even when they are insubordinate to their Father’s will, take their blessings for granted. They think it a small matter if they neglect to give thanks when the Father bestows healing upon them, but the strangers, when they receive gifts from the head of the house, are filled with wonder and are constrained to give thanks in recognition of the good things bestowed upon them.” And still the apostles said nothing in reply to the Master’s words.
3. De toespraak te Gerasa ^top 3. The Sermon at Gerasa ^top
166:3.1 (1828.5) Toen Jezus en de twaalf spraken met de boodschappers van het koninkrijk te Gerasa, stelde een van de Farizeeën die in hem geloofden, deze vraag: ‘Heer, zullen er weinigen of velen werkelijk behouden worden? ’ Jezus antwoordde hem met de volgende woorden: 166:3.1 (1828.5) As Jesus and the twelve visited with the messengers of the kingdom at Gerasa, one of the Pharisees who believed in him asked this question: “Lord, will there be few or many really saved?” And Jesus, answering, said:
166:3.2 (1828.6) ‘U is geleerd dat alleen de kinderen van Abraham behouden zullen worden en dat alleen de geadopteerde heidenen op behoud kunnen hopen. Enkelen uwer hebben beredeneerd dat aangezien de Schrift vermeldt dat van de gehele schare die uit Egypte was vertrokken, alleen Kaleb en Jozua beleefden dat ze het beloofde land binnen konden gaan, ook slechts betrekkelijk weinigen van hen die het koninkrijk des hemels zoeken, daar binnen zullen kunnen gaan. 166:3.2 (1828.6) “You have been taught that only the children of Abraham will be saved; that only the gentiles of adoption can hope for salvation. Some of you have reasoned that, since the Scriptures record that only Caleb and Joshua from among all the hosts that went out of Egypt lived to enter the promised land, only a comparatively few of those who seek the kingdom of heaven shall find entrance thereto.
166:3.3 (1828.7) ‘Ge kent nog een ander gezegde, een gezegde dat veel waarheid bevat: dat de weg die naar het eeuwig leven leidt, recht en smal is, en dat de toegangspoort eveneens smal is, zodat slechts weinigen van hen die behouden willen worden, toegang kunnen vinden door de poort. Ge leert ook dat de weg die tot verderf leidt, breed is en de toegang wijd, en dat er velen zijn die deze weg verkiezen. En dit gezegde is niet zonder betekenis. Maar ik zeg u dat redding in de eerste plaats een zaak is van uw persoonlijke keuze. Zelfs al is de deur naar de weg des levens nauw, hij is wijd genoeg om allen door te laten die oprecht trachten binnen te gaan, want ik ben die deur. En de Zoon zal nimmer de toegang weigeren aan enig kind van het universum dat in geloof de Vader tracht te vinden door de Zoon. 166:3.3 (1828.7) “You also have another saying among you, and one that contains much truth: That the way which leads to eternal life is straight and narrow, that the door which leads thereto is likewise narrow so that, of those who seek salvation, few can find entrance through this door. You also have a teaching that the way which leads to destruction is broad, that the entrance thereto is wide, and that there are many who choose to go this way. And this proverb is not without its meaning. But I declare that salvation is first a matter of your personal choosing. Even if the door to the way of life is narrow, it is wide enough to admit all who sincerely seek to enter, for I am that door. And the Son will never refuse entrance to any child of the universe who, by faith, seeks to find the Father through the Son.
166:3.4 (1829.1) ‘Het gevaar voor allen die hun intrede in het koninkrijk uit willen stellen terwijl zij de genoegens der onvolwassenheid blijven najagen en de bevrediging van hun zelfzucht blijven zoeken, is echter dit: terwijl ze eerst geweigerd hebben het koninkrijk binnen te gaan als een geestelijke ervaring, zullen ze later wellicht trachten toegang te krijgen wanneer de glorie van de betere weg in de komende eeuw wordt geopenbaard. En wanneer degenen die het koninkrijk hebben versmaad toen ik kwam in de gelijkenis van menselijkheid, trachten toegang te vinden wanneer het in de gelijkenis van goddelijkheid wordt geopenbaard, zal ik derhalve tot al zulke zelfzuchtigen zeggen: ik weet niet vanwaar ge zijt. Ge hebt uw kans gehad om u voor te bereiden op dit hemelse burgerschap, maar ge hebt dit aanbod van barmhartigheid telkens afgewezen: ge hebt alle uitnodigingen om te komen terwijl de deur openstond verworpen. Nu is de deur gesloten voor u die redding hebt geweigerd. Deze deur staat niet open voor hen die het koninkrijk binnen willen gaan voor eigen glorie. Redding is er niet voor degenen die niet bereid zijn de prijs te betalen van het zich van ganser harte wijden aan het doen van de wil van mijn Vader. Wanneer ge naar geest en ziel het koninkrijk van de Vader de rug hebt toegekeerd, is het nutteloos met uw bewustzijn en lichaam voor deze deur te komen staan, aan te kloppen en te zeggen: “Heer, doe ons open: wij zouden ook graag groot willen zijn in het koninkrijk.” Dan zal ik verklaren dat ge niet van mijn kudde zijt. Ik zal u niet ontvangen te midden van hen die de goede strijd des geloofs gestreden hebben en de beloning hebben verworven van onzelfzuchtige dienstbaarheid in het koninkrijk op aarde. En wanneer gij zegt: “Hebben wij niet met u gegeten en gedronken en hebt ge niet in onze straten geleerd?” zal ik wederom zeggen dat ge geestelijke vreemdelingen zijt: dat wij niet samen hebben gewerkt in de dienst van barmhartigheid van de Vader op aarde; dat ik u niet ken; en dan zal de Rechter der ganse aarde tot u zeggen: “Gaat heen van ons, gij allen die behagen hebt geschept in de werken der ongerechtigheid.” 166:3.4 (1829.1) “But herein is the danger to all who would postpone their entrance into the kingdom while they continue to pursue the pleasures of immaturity and indulge the satisfactions of selfishness: Having refused to enter the kingdom as a spiritual experience, they may subsequently seek entrance thereto when the glory of the better way becomes revealed in the age to come. And when, therefore, those who spurned the kingdom when I came in the likeness of humanity seek to find an entrance when it is revealed in the likeness of divinity, then will I say to all such selfish ones: I know not whence you are. You had your chance to prepare for this heavenly citizenship, but you refused all such proffers of mercy; you rejected all invitations to come while the door was open. Now, to you who have refused salvation, the door is shut. This door is not open to those who would enter the kingdom for selfish glory. Salvation is not for those who are unwilling to pay the price of wholehearted dedication to doing my Father’s will. When in spirit and soul you have turned your backs upon the Father’s kingdom, it is useless in mind and body to stand before this door and knock, saying, ‘Lord, open to us; we would also be great in the kingdom.’ Then will I declare that you are not of my fold. I will not receive you to be among those who have fought the good fight of faith and won the reward of unselfish service in the kingdom on earth. And when you say, ‘Did we not eat and drink with you, and did you not teach in our streets?’ then shall I again declare that you are spiritual strangers; that we were not fellow servants in the Father’s ministry of mercy on earth; that I do not know you; and then shall the Judge of all the earth say to you: ‘Depart from us, all you who have taken delight in the works of iniquity.’
166:3.5 (1829.2) ‘Vrees echter niet; ieder die oprecht verlangt het eeuwig leven te vinden door het koninkrijk Gods binnen te gaan, zal zeker deze eeuwige redding vinden. Maar gij die deze redding afwijst, zult eens de profeten uit het zaad van Abraham in dit verheerlijkte koninkrijk zien aanzitten met de gelovigen uit de niet-Joodse natiën, om zich te spijzigen met het brood des levens en zich te verkwikken met het water des levens. En degenen die zo het het koninkrijk zullen veroveren in geestelijke kracht en door volhardende aanvallen van het levende geloof, zullen uit het noorden en het zuiden, uit het oosten en het westen komen. En zie, vele eersten zullen de laatsten zijn en zij die de laatsten zijn, zullen dikwijls de eersten zijn. ’ 166:3.5 (1829.2) “But fear not; every one who sincerely desires to find eternal life by entrance into the kingdom of God shall certainly find such everlasting salvation. But you who refuse this salvation will some day see the prophets of the seed of Abraham sit down with the believers of the gentile nations in this glorified kingdom to partake of the bread of life and to refresh themselves with the water thereof. And they who shall thus take the kingdom in spiritual power and by the persistent assaults of living faith will come from the north and the south and from the east and the west. And, behold, many who are first will be last, and those who are last will many times be first.”
166:3.6 (1829.3) Dit was inderdaad een nieuwe, vreemde versie van het oude, vertrouwde spreekwoord over de rechte en smalle weg. 166:3.6 (1829.3) This was indeed a new and strange version of the old and familiar proverb of the straight and narrow way.
166:3.7 (1829.4) Langzaam aan begonnen de apostelen en vele discipelen de betekenis te begrijpen van de vroege uitspraak van Jezus: ‘Tenzij ge wederom geboren wordt, geboren uit de geest, kunt ge het koninkrijk Gods niet binnen gaan. ’ Desondanks blijft het voor eeuwig waar voor allen die eerlijk zijn van hart en oprecht in hun geloof: ‘Zie, ik sta aan de deur van ’s mensen hart en klop en indien iemand mij opendoet, zal ik binnenkomen en maaltijd met hem houden en hem voeden met het brood des levens; wij zullen één van geest en doel zijn en zo zullen wij immer broeders zijn in het lange, vruchtbare dienstbetoon van het zoeken van de Vader. ’ Het antwoord op de vraag of er weinigen of velen behouden zullen worden, hangt dus geheel af van de vraag of er weinigen of velen de uitnodiging ter harte willen nemen: ‘Ik ben de deur, ik ben de nieuwe en levende weg en al wie wil, kan binnengaan om te beginnen aan de eindeloze waarheid-zoektocht naar het eeuwige leven. ’ 166:3.7 (1829.4) Slowly the apostles and many of the disciples were learning the meaning of Jesus’ early declaration: “Unless you are born again, born of the spirit, you cannot enter the kingdom of God.” Nevertheless, to all who are honest of heart and sincere in faith, it remains eternally true: “Behold, I stand at the doors of men’s hearts and knock, and if any man will open to me, I will come in and sup with him and will feed him with the bread of life; we shall be one in spirit and purpose, and so shall we ever be brethren in the long and fruitful service of the search for the Paradise Father.” And so, whether few or many are to be saved altogether depends on whether few or many will heed the invitation: “I am the door, I am the new and living way, and whosoever wills may enter to embark upon the endless truth-search for eternal life.”
166:3.8 (1829.5) Zelfs de apostelen konden niet ten volle begrijpen wat hij hun onderrichtte met betrekking tot de noodzaak om geestelijk geweld te gebruiken teneinde door alle materiële weerstand heen te kunnen breken en elk aards obstakel te overwinnen dat zij op hun weg zouden kunnen vinden en dat hen zou kunnen verhinderen om de allerbelangrijkste geestelijke waarden te vatten van het nieuwe leven in de geest als vrijgeworden zonen van God. 166:3.8 (1829.5) Even the apostles were unable fully to comprehend his teaching as to the necessity for using spiritual force for the purpose of breaking through all material resistance and for surmounting every earthly obstacle which might chance to stand in the way of grasping the all-important spiritual values of the new life in the spirit as the liberated sons of God.
4. Onderricht over ongevallen ^top 4. Teaching About Accidents ^top
166:4.1 (1830.1) Hoewel de meeste Palestijnen slechts twee maaltijden per dag gebruikten, was het de gewoonte van Jezus en de apostelen om wanneer ze op reis waren, op het middaguur te pauzeren om uit te rusten en iets te gebruiken. En tijdens zo’n middagpauze, toen ze op weg waren naar Filadelfia, vroeg Tomas aan Jezus: ‘Meester, naar aanleiding van wat u op onze tocht vanmorgen zei, zou ik u willen vragen of geestelijke wezens betrokken zijn in het teweegbrengen van vreemde en ongewone gebeurtenissen in de materiële wereld, en verder of de engelen en andere geest-wezens in staat zijn om ongevallen te voorkomen. ’ 166:4.1 (1830.1) While most Palestinians ate only two meals a day, it was the custom of Jesus and the apostles, when on a journey, to pause at midday for rest and refreshment. And it was at such a noontide stop on the way to Philadelphia that Thomas asked Jesus: “Master, from hearing your remarks as we journeyed this morning, I would like to inquire whether spiritual beings are concerned in the production of strange and extraordinary events in the material world and, further, to ask whether the angels and other spirit beings are able to prevent accidents.”
166:4.2 (1830.2) In antwoord op de vraag van Tomas, zei Jezus: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie en blijven jullie mij nog steeds zulke vragen stellen? Hebben jullie dan niet opgemerkt hoe de Zoon des Mensen leeft als één van jullie en consequent weigert de diensten van hemelse machten aan te wenden voor zijn persoonlijke levensonderhoud? Leven wij allen niet door de zelfde bestaansmiddelen als alle andere mensen? Zien jullie de kracht van de geestelijke wereld zich manifesteren in het materiële leven van deze wereld, behalve om de Vader te openbaren en soms om zijn door ziekte en kwalen getroffen kinderen te genezen? 166:4.2 (1830.2) In answer to Thomas’s inquiry, Jesus said: “Have I been so long with you, and yet you continue to ask me such questions? Have you failed to observe how the Son of Man lives as one with you and consistently refuses to employ the forces of heaven for his personal sustenance? Do we not all live by the same means whereby all men exist? Do you see the power of the spiritual world manifested in the material life of this world, save for the revelation of the Father and the sometime healing of his afflicted children?
166:4.3 (1830.3) ‘Al te lang hebben uw vaderen geloofd dat voorspoed het teken was van goddelijke goedkeuring; dat tegenspoed het bewijs was van Gods misnoegen. Ik zeg jullie dat zulke opvattingen een vorm van bijgeloof zijn. Merken jullie niet dat de armen in veel grotere aantallen met vreugde het evangelie ontvangen en onmiddellijk het koninkrijk binnengaan? Als rijkdom een bewijs is van goddelijke gunst, waarom weigeren de rijken dan zo dikwijls dit hemelse goede nieuws te geloven? 166:4.3 (1830.3) “All too long have your fathers believed that prosperity was the token of divine approval; that adversity was the proof of God’s displeasure. I declare that such beliefs are superstitions. Do you not observe that far greater numbers of the poor joyfully receive the gospel and immediately enter the kingdom? If riches evidence divine favor, why do the rich so many times refuse to believe this good news from heaven?
166:4.4 (1830.4) ‘De Vader laat het regenen zowel op rechtvaardigen als op onrechtvaardigen, en zo schijnt de zon ook op rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Jullie hebben gehoord over die Galileeërs wier bloed door Pilatus met dat van de offers vermengd werd, maar ik zeg u dat deze Galileeërs in geen enkel opzicht zondiger waren dan hun medemensen, alleen omdat dit hun overkwam. Jullie hebt ook gehoord over die achttien mannen die door de neerstortende toren van Siloam werden getroffen en gedood. Je moet niet denken dat deze mannen, die op deze wijze omkwamen, grotere overtreders waren dan al hun broeders in Jeruzalem. Deze gewone mensen waren eenvoudig onschuldige slachtoffers van een van de ongelukken die nu eenmaal in de tijd voorkomen. 166:4.4 (1830.4) “The Father causes his rain to fall on the just and the unjust; the sun likewise shines on the righteous and the unrighteous. You know about those Galileans whose blood Pilate mingled with the sacrifices, but I tell you these Galileans were not in any manner sinners above all their fellows just because this happened to them. You also know about the eighteen men upon whom the tower of Siloam fell, killing them. Think not that these men who were thus destroyed were offenders above all their brethren in Jerusalem. These folks were simply innocent victims of one of the accidents of time.
166:4.5 (1830.5) ‘Er zijn drie groepen gebeurtenissen die zich in jullie leven kunnen voordoen: 166:4.5 (1830.5) “There are three groups of events which may occur in your lives:
166:4.6 (1830.6) ‘1. Je kunt de normale gebeurtenissen meemaken die deel uitmaken van het leven zoals jullie en jullie medemensen het op aarde leven. 166:4.6 (1830.6) “1. You may share in those normal happenings which are a part of the life you and your fellows live on the face of the earth.
166:4.7 (1830.7) ‘2.Je kunt onvoorzien het slachtoffer worden van een natuurramp, van een ongeval zoals mensen dat kan overkomen, heel wel beseffend dat zulke gebeurtenissen geenszins van tevoren zijn beschikt of anderszins door de geestelijke machten van het gebied worden teweeggebracht. 166:4.7 (1830.7) “2. You may chance to fall victim to one of the accidents of nature, one of the mischances of men, knowing full well that such occurrences are in no way prearranged or otherwise produced by the spiritual forces of the realm.
166:4.8 (1830.8) ‘3.Je kunt de vruchten plukken van je rechtstreekse inspanningen om de natuurwetten die de wereld regeren na te leven. 166:4.8 (1830.8) “3. You may reap the harvest of your direct efforts to comply with the natural laws governing the world.
166:4.9 (1830.9) ‘Er was eens een man die een vijgeboom plantte op zijn erf en toen hij vele malen tevergeefs gekeken had of hij er vruchten aan kon vinden, riep hij de wijngaardeniers erbij en zei: “Ik ben nu reeds drie seizoenen komen kijken of ik vruchten aan deze vijgeboom kon vinden, maar ik heb geen enkele vijg gevonden. Hak deze onvruchtbare boom om; waarom zou hij nutteloos grond in beslag nemen?” Maar de hoofdgaardenier antwoordde zijn meester: “Laat hem nog één jaar staan, dan zal ik eromheen spitten en hem mest geven, en indien hij dan het komende jaar geen vrucht draagt, zal hij omgehakt worden.” En toen zij op deze wijze aan de wetten der vruchtbaarheid hadden voldaan, werden zij, omdat de boom levend en goed was, beloond met een overvloedige opbrengst. 166:4.9 (1830.9) “There was a certain man who planted a fig tree in his yard, and when he had many times sought fruit thereon and found none, he called the vinedressers before him and said: ‘Here have I come these three seasons looking for fruit on this fig tree and have found none. Cut down this barren tree; why should it encumber the ground?’ But the head gardener answered his master: ‘Let it alone for one more year so that I may dig around it and put on fertilizer, and then, next year, if it bears no fruit, it shall be cut down.’ And when they had thus complied with the laws of fruitfulness, since the tree was living and good, they were rewarded with an abundant yield.
166:4.10 (1831.1) ‘In de kwestie van ziekte en gezondheid dienen jullie te weten dat deze lichamelijke toestanden het gevolg zijn van materiële oorzaken; gezondheid is niet de gunst des hemels en evenmin is ziekte de afkeuring van God. 166:4.10 (1831.1) “In the matter of sickness and health, you should know that these bodily states are the result of material causes; health is not the smile of heaven, neither is affliction the frown of God.
166:4.11 (1831.2) ‘De mensenkinderen van de Vader hebben eenzelfde capaciteit om materiële zegeningen te ontvangen, daarom schenkt hij materiële dingen aan de mensenkinderen zonder onderscheid tussen hen te maken. Wanneer het echter op het verlenen van geestelijke gaven aankomt, is de Vader beperkt door de capaciteit van de mens om deze goddelijke gaven en talenten te ontvangen. Hoewel de Vader geen aanzien des persoons kent, wordt hij in het toedelen van geestelijke gaven beperkt door ’s mensen geloof en door hun bereidheid zich steeds te houden aan de wil van de Vader. ’ 166:4.11 (1831.2) “The Father’s human children have equal capacity for the reception of material blessings; therefore does he bestow things physical upon the children of men without discrimination. When it comes to the bestowal of spiritual gifts, the Father is limited by man’s capacity for receiving these divine endowments. Although the Father is no respecter of persons, in the bestowal of spiritual gifts he is limited by man’s faith and by his willingness always to abide by the Father’s will.”
166:4.12 (1831.3) Op hun verdere tocht naar Filadelfia bleef Jezus hen onderrichten en hun vragen over ongevallen, ziekte en wonderen beantwoorden, maar zij konden zijn onderricht niet geheel begrijpen. Eén uur onderricht kan de opvattingen van een heel leven niet volledig veranderen; daarom vond Jezus het nodig zijn boodschap te herhalen en hun telkens opnieuw te zeggen wat hij wilde dat ze zouden begrijpen, maar zelfs zo begrepen zij de betekenis van zijn zending op aarde niet tot na zijn dood en opstanding. 166:4.12 (1831.3) As they journeyed on toward Philadelphia, Jesus continued to teach them and to answer their questions having to do with accidents, sickness, and miracles, but they were not able fully to comprehend this instruction. One hour of teaching will not wholly change the beliefs of a lifetime, and so Jesus found it necessary to reiterate his message, to tell again and again that which he wished them to understand; and even then they failed to grasp the meaning of his earth mission until after his death and resurrection.
5. The Congregation at Philadelphia ^top 5. The Congregation at Philadelphia ^top
166:5.1 (1831.4) Jezus en de twaalf waren op weg om Abner en zijn metgezellen op te zoeken, die in Filadelfia predikten en onderrichtten. Van alle steden in Perea had in Filadelfia de grootste groep Joden en ook niet-Joden, rijk en arm, geleerd en ongeletterd, die het onderricht van de zeventig hadden aanvaard en daardoor het koninkrijk des hemels waren binnengegaan. De synagoge van Filadelfia had zich nooit onder het toezicht van het Sanhedrin te Jeruzalem gesteld en was daarom niet gesloten voor het onderricht van Jezus en zijn metgezellen. Juist in die tijd gaf Abner driemaal daags onderricht in de synagoge in Filadelfia. 166:5.1 (1831.4) Jesus and the twelve were on their way to visit Abner and his associates, who were preaching and teaching in Philadelphia. Of all the cities of Perea, in Philadelphia the largest group of Jews and gentiles, rich and poor, learned and unlearned, embraced the teachings of the seventy, thereby entering into the kingdom of heaven. The synagogue of Philadelphia had never been subject to the supervision of the Sanhedrin at Jerusalem and therefore had never been closed to the teachings of Jesus and his associates. At this very time, Abner was teaching three times a day in the Philadelphia synagogue.
166:5.2 (1831.5) Deze zelfde synagoge werd later een Christelijke kerk en was het hoofdkwartier van de zending voor de verspreiding van het evangelie in de oostelijke streken. Het was lange tijd een bolwerk van de leer van de Meester en bleef in deze streek eeuwenlang op zichzelf staan als centrum van Christelijk onderricht. 166:5.2 (1831.5) This very synagogue later on became a Christian church and was the missionary headquarters for the promulgation of the gospel through the regions to the east. It was long a stronghold of the Master’s teachings and stood alone in this region as a center of Christian learning for centuries.
166:5.3 (1831.6) De Joden in Jeruzalem hadden altijd moeite gehad met de Joden in Filadelfia. En na de dood en opstanding van Jezus begon de kerk te Jeruzalem, waarvan Jakobus, de broer van de Heer, het hoofd was, ernstige moeilijkheden te krijgen met de gemeente van gelovigen in Filadelfia. Abner werd het hoofd van de kerk in Filadelfia en bleef dat tot zijn dood. En deze vervreemding van Jeruzalem verklaart waarom er niets vermeld wordt over Abner en zijn werk in de evangeliën van het Nieuwe Testament. Deze vete tussen Jeruzalem en Filadelfia bleef gedurende het gehele leven van Jakobus en Abner bestaan en ook nog enige tijd na de verwoesting van Jeruzalem. Filadelfia was werkelijk het hoofdkwartier van de vroege kerk voor het zuiden en het oosten, zoals Antiochië dat was voor het noorden en het westen. 166:5.3 (1831.6) The Jews at Jerusalem had always had trouble with the Jews of Philadelphia. And after the death and resurrection of Jesus the Jerusalem church, of which James the Lord’s brother was head, began to have serious difficulties with the Philadelphia congregation of believers. Abner became the head of the Philadelphia church, continuing as such until his death. And this estrangement with Jerusalem explains why nothing is heard of Abner and his work in the Gospel records of the New Testament. This feud between Jerusalem and Philadelphia lasted throughout the lifetimes of James and Abner and continued for some time after the destruction of Jerusalem. Philadelphia was really the headquarters of the early church in the south and east as Antioch was in the north and west.
166:5.4 (1831.7) Het was het ogenschijnlijke ongeluk van Abner om het oneens te zijn met alle leiders van de vroege Christelijke kerk. Hij twistte met Petrus en Jakobus (de broer van Jezus) over bestuursaangelegenheden en de jurisdictie van de kerk in Jeruzalem; hij brak met Paulus vanwege filosofische en theologische geschillen. Abner was meer Babylonisch dan Helleens in zijn filosofie en weerstond koppig alle pogingen van Paulus om de leer van Jezus opnieuw te formuleren teneinde haar minder aanstootgevend te doen zijn, in de eerste plaats voor de Joden en vervolgens voor de Grieks-Romeinse aanhangers van de mysteriën. 166:5.4 (1831.7) It was the apparent misfortune of Abner to be at variance with all of the leaders of the early Christian church. He fell out with Peter and James (Jesus’ brother) over questions of administration and the jurisdiction of the Jerusalem church; he parted company with Paul over differences of philosophy and theology. Abner was more Babylonian than Hellenic in his philosophy, and he stubbornly resisted all attempts of Paul to remake the teachings of Jesus so as to present less that was objectionable, first to the Jews, then to the Greco-Roman believers in the mysteries.
166:5.5 (1832.1) Aldus werd Abner gedwongen een leven van isolement te leiden. Hij was het hoofd van een kerk die niet in aanzien stond in Jeruzalem. Hij had het gewaagd Jakobus, de broer van de Heer, te trotseren, die daarna door Petrus werd gesteund. Dit gedrag was voldoende om hem van al zijn vroegere metgezellen te scheiden. Vervolgens durfde hij Paulus te weerstaan. Ofschoon hij volkomen sympathiseerde met de zending van Paulus onder de niet-Joden en hoewel hij achter hem stond in zijn geschillen met de kerk in Jeruzalem, voerde hij verbitterd strijd tegen de weergave van het onderricht van Jezus die Paulus verkoos te prediken. In zijn laatste jaren veroordeelde Abner Paulus openlijk als de ‘slimme vervalser van het levensonderricht van Jezus van Nazaret, de Zoon van de levende God. ’ 166:5.5 (1832.1) Thus was Abner compelled to live a life of isolation. He was head of a church which was without standing at Jerusalem. He had dared to defy James the Lord’s brother, who was subsequently supported by Peter. Such conduct effectively separated him from all his former associates. Then he dared to withstand Paul. Although he was wholly sympathetic with Paul in his mission to the gentiles, and though he supported him in his contentions with the church at Jerusalem, he bitterly opposed the version of Jesus’ teachings which Paul elected to preach. In his last years Abner denounced Paul as the “clever corrupter of the life teachings of Jesus of Nazareth, the Son of the living God.”
166:5.6 (1832.2) Gedurende de laatste jaren van Abner en ook nog enige tijd daarna hielden de gelovigen te Filadelfia zich nauwgezetter aan de religie van Jezus, zoals hij leefde en onderrichtte, dan enige andere groep op aarde. 166:5.6 (1832.2) During the later years of Abner and for some time thereafter, the believers at Philadelphia held more strictly to the religion of Jesus, as he lived and taught, than any other group on earth.
166:5.7 (1832.3) Abner werd 89 jaar oud en stierf te Filadelfia op 21 november van het jaar 74 a.d. En tot het laatst was hij een trouw gelovige in, en leraar van, het evangelie van het hemelse koninkrijk. 166:5.7 (1832.3) Abner lived to be 89 years old, dying at Philadelphia on the 21st day of November, a.d. 74. And to the very end he was a faithful believer in, and teacher of, the gospel of the heavenly kingdom.