Verhandeling 169 Paper 169
Het laatste onderricht in Pella Last Teaching at Pella
169:0.1 (1850.1) OP maandag 6 maart kwamen Jezus en de tien apostelen laat in de avond in het kamp bij Pella aan. Dit was de laatste week dat Jezus daar zou verblijven en hij was zeer actief in het onderrichten van de menigte en het instrueren van de apostelen. Hij predikte elke middag tot de bijeengekomen toehoorders en beantwoordde ’s avonds vragen van de apostelen en bepaalde gevorderde discipelen die in het kamp verblijf hielden. 169:0.1 (1850.1) LATE on Monday evening, March 6, Jesus and the ten apostles arrived at the Pella camp. This was the last week of Jesus’ sojourn there, and he was very active in teaching the multitude and instructing the apostles. He preached every afternoon to the crowds and each night answered questions for the apostles and certain of the more advanced disciples residing at the camp.
169:0.2 (1850.2) De tijding van de opwekking van Lazarus had het kamp twee dagen voor de aankomst van de Meester bereikt, en het hele gezelschap was in beroering. Na de spijziging van de vijfduizend had zich niets voorgedaan dat zó tot de verbeelding van de mensen had gesproken. Het was dan ook op dit hoogtepunt van de tweede fase van de openlijke verkondiging van het koninkrijk, dat Jezus het plan opvatte om nog deze ene korte week in Pella te onderrichten en daarna te beginnen aan de rondreis door zuidelijk Perea, die rechtstreeks zou voeren tot de beslissende, tragische gebeurtenissen van de laatste week in Jeruzalem. 169:0.2 (1850.2) Word regarding the resurrection of Lazarus had reached the encampment two days before the Master’s arrival, and the entire assembly was agog. Not since the feeding of the five thousand had anything occurred which so aroused the imagination of the people. And thus it was at the very height of the second phase of the public ministry of the kingdom that Jesus planned to teach this one short week at Pella and then to begin the tour of southern Perea which led right up to the final and tragic experiences of the last week in Jerusalem.
169:0.3 (1850.3) De Farizeeën en de overpriesters waren begonnen hun aanklachten te formuleren en hun beschuldigingen te concretiseren. Zij verzetten zich tegen de leer van de Meester op de volgende gronden: 169:0.3 (1850.3) The Pharisees and the chief priests had begun to formulate their charges and to crystallize their accusations. They objected to the Master’s teachings on these grounds:
169:0.4 (1850.4) 1. Hij is een vriend van tollenaren en zondaren: hij ontvangt goddelozen en gebruikt zelfs de maaltijd met hen. 169:0.4 (1850.4) 1. He is a friend of publicans and sinners; he receives the ungodly and even eats with them.
169:0.5 (1850.5) 2. Hij is een godslasteraar: hij spreekt over God alsof deze zijn Vader is en hij denkt dat hij aan God gelijk is. 169:0.5 (1850.5) 2. He is a blasphemer; he talks about God as being his Father and thinks he is equal with God.
169:0.6 (1850.6) 3. Hij is een wetsovertreder. Hij geneest zieken op de Sabbat en negeert op vele andere manieren de heilige wet van Israel. 169:0.6 (1850.6) 3. He is a lawbreaker. He heals disease on the Sabbath and in many other ways flouts the sacred law of Israel.
169:0.7 (1850.7) 4. Hij is in bondgenootschap met de duivels. Hij doet wonderen en schijnbare mirakels door de kracht van Beëlzebub, de vorst der duivels. 169:0.7 (1850.7) 4. He is in league with devils. He works wonders and does seeming miracles by the power of Beelzebub, the prince of devils.
1. De gelijkenis van de verloren zoon ^top 1. Parable of the Lost Son ^top
169:1.1 (1850.8) Op donderdagmiddag sprak Jezus tot de schare over de ‘Genade van de redding.’ In de loop van deze toespraak vertelde hij opnieuw het verhaal van het verloren schaap en het verloren muntstuk, en voegde er vervolgens zijn geliefde gelijkenis van de verloren zoon aan toe. Jezus zei: 169:1.1 (1850.8) On Thursday afternoon Jesus talked to the multitude about the “Grace of Salvation.” In the course of this sermon he retold the story of the lost sheep and the lost coin and then added his favorite parable of the prodigal son. Said Jesus:
169:1.2 (1850.9) ‘De profeten, van Samuel tot en met Johannes hebben u gemaand God te zoeken — naar waarheid te zoeken. Steeds hebben zij gezegd, “Zoek de Heer terwijl hij gevonden kan worden.” En al die lessen dienen ter harte te worden genomen. Maar ik ben gekomen om u te laten zien dat terwijl gij tracht God te vinden, God eveneens tracht u te vinden. Vele malen heb ik u reeds het verhaal verteld van de goede herder die de negenennegentig schapen in de schaapskooi achterliet om naar het ene schaap te gaan zoeken dat verdwaald was, en hoe hij dat afgedwaalde schaap, na het gevonden te hebben, op zijn schouder nam en het liefdevol naar de schaapskooi terugdroeg. En ge zult u herinneren dat toen het verloren schaap weer bij de kudde terug was, de goede herder zijn vrienden uitnodigde en hen vroeg zich met hem te verheugen over het feit dat het verloren schaap was teruggevonden. Opnieuw zeg ik u dat er in de hemel meer vreugde is over één zondaar die berouw heeft, dan over de negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw van node hebben. Het feit dat er zielen verdwaald raken verdiept de belangstelling van de hemelse Vader nog meer. Ik ben op deze wereld gekomen om de bevelen van mijn Vader uit te voeren en het is waar wat er van de Zoon des Mensen gezegd wordt, dat hij een vriend is van tollenaren en zondaren. 169:1.2 (1850.9) “You have been admonished by the prophets from Samuel to John that you should seek for God—search for truth. Always have they said, ‘Seek the Lord while he may be found.’ And all such teaching should be taken to heart. But I have come to show you that, while you are seeking to find God, God is likewise seeking to find you. Many times have I told you the story of the good shepherd who left the ninety and nine sheep in the fold while he went forth searching for the one that was lost, and how, when he had found the straying sheep, he laid it over his shoulder and tenderly carried it back to the fold. And when the lost sheep had been restored to the fold, you remember that the good shepherd called in his friends and bade them rejoice with him over the finding of the sheep that had been lost. Again I say there is more joy in heaven over one sinner who repents than over the ninety and nine just persons who need no repentance. The fact that souls are lost only increases the interest of the heavenly Father. I have come to this world to do my Father’s bidding, and it has truly been said of the Son of Man that he is a friend of publicans and sinners.
169:1.3 (1851.1) ‘Er is u geleerd dat ge pas na berouw en tengevolge van uw werken van opoffering en boetedoening door God aanvaard zult worden, doch ik verzeker u dat de Vader u zelfs aanvaardt voordat ge berouw hebt getoond, en dat hij de Zoon en diens medewerkers uitzendt om u te zoeken en u met vreugde terug te voeren naar de kudde, het koninkrijk van het zoonschap en geestelijke vooruitgang. Ge zijt allen als schapen die verdwaald zijn, en ik ben gekomen om te zoeken en te redden wie verloren geraakt zijn. 169:1.3 (1851.1) “You have been taught that divine acceptance comes after your repentance and as a result of all your works of sacrifice and penitence, but I assure you that the Father accepts you even before you have repented and sends the Son and his associates to find you and bring you, with rejoicing, back to the fold, the kingdom of sonship and spiritual progress. You are all like sheep which have gone astray, and I have come to seek and to save those who are lost.
169:1.4 (1851.2) ‘Ook moet ge u het verhaal herinneren van de vrouw die een sierlijke halsketting had waarin tien zilverstukken verwerkt waren, en die één zilverstuk daarvan verloor, en hoe zij de lamp aanstak en ijverig het huis ging aanvegen en door bleef zoeken, totdat zij het verloren zilverstuk gevonden had. Zodra zij het verloren muntstuk had teruggevonden, riep zij haar vrienden en buren bij zich en zei: ‘Verheugt u met mij, want ik heb het muntstuk dat ik verloren had, teruggevonden.” Zo zeg ik u nogmaals, er heerst altijd vreugde bij de engelen in de hemel over één zondaar die zich bekeert en in de kudde van de Vader terugkeert. Dit verhaal vertel ik u om u ervan te doordringen dat de Vader en zijn Zoon uitgaan om te zoeken naar degenen die verdwaald zijn, en bij dit zoeken maken wij gebruik van alle invloeden die ons behulpzaam kunnen zijn bij onze toegewijde inspanningen om degenen die verdwaald zijn, zij die redding nodig hebben, te vinden. En dus is het zo dat terwijl de Zoon des Mensen uitgaat in de wildernis om het schaap te zoeken dat verdwaald is, hij ook zoekt naar het muntstuk dat in het huis is zoekgeraakt. Het schaap dwaalt onopzettelijk van de kudde af; het muntstuk wordt door het stof van de tijd bedekt en verborgen door de opeenstapeling van de dingen der mensen. 169:1.4 (1851.2) “And you should also remember the story of the woman who, having had ten pieces of silver made into a necklace of adornment, lost one piece, and how she lit the lamp and diligently swept the house and kept up the search until she found the lost piece of silver. And as soon as she found the coin that was lost, she called together her friends and neighbors, saying, ‘Rejoice with me, for I have found the piece that was lost.’ So again I say, there is always joy in the presence of the angels of heaven over one sinner who repents and returns to the Father’s fold. And I tell you this story to impress upon you that the Father and his Son go forth to search for those who are lost, and in this search we employ all influences capable of rendering assistance in our diligent efforts to find those who are lost, those who stand in need of salvation. And so, while the Son of Man goes out in the wilderness to seek for the sheep gone astray, he also searches for the coin which is lost in the house. The sheep wanders away, unintentionally; the coin is covered by the dust of time and obscured by the accumulation of the things of men.
169:1.5 (1851.3) ‘En nu zou ik u het verhaal willen vertellen van de zorgeloze zoon van een welgestelde boer die opzettelijk zijns vaders huis verliet en naar een vreemd land vertrok, waar hem veel tegenspoed overkwam. Ge herinnert u dat het schaap onbedoeld afdwaalde, maar deze jongeman verliet zijn tehuis met opzet. Het gebeurde als volgt: 169:1.5 (1851.3) “And now I would like to tell you the story of a thoughtless son of a well-to-do farmer who deliberately left his father’s house and went off into a foreign land, where he fell into much tribulation. You recall that the sheep strayed away without intention, but this youth left his home with premeditation. It was like this:
169:1.6 (1851.4) ‘Iemand had twee zonen; de een, de jongste, was een luchthartige, zorgeloze jongen, die steeds op zoek was naar pleziertjes en zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrok, terwijl zijn oudere broer serieus en nuchter was, een harde werker, bereid om verantwoordelijkheid te dragen. Deze twee broers nu konden niet zo goed met elkaar opschieten: ze hadden altijd onenigheid en ruzie. De jongste was vrolijk en levenslustig, maar ook lui en onbetrouwbaar; de oudste zoon was oppassend en vlijtig, maar tegelijkertijd egocentrisch, korzelig en verwaand. De jongste zoon hield van spelen, maar had een hekel aan werken; de oudste was degelijk en ijverig, maar ontspande zich zelden. Hun verhouding werd zo onaangenaam, dat de jongste zoon naar zijn vader ging en zei: “Vader, geef mij het derde deel van uw bezittingen, dat later aan mij zou toekomen en sta mij toe dat ik erop uittrek om in de wereld mijn eigen fortuin te zoeken.” Toen de vader dit verzoek hoorde, wetend hoe ongelukkig de jongeman zich thuis en in de omgang met zijn broeder voelde, verdeelde hij zijn bezittingen en gaf de jongeman zijn aandeel. 169:1.6 (1851.4) “A certain man had two sons; one, the younger, was lighthearted and carefree, always seeking for a good time and shirking responsibility, while his older brother was serious, sober, hard-working, and willing to bear responsibility. Now these two brothers did not get along well together; they were always quarreling and bickering. The younger lad was cheerful and vivacious, but indolent and unreliable; the older son was steady and industrious, at the same time self-centered, surly, and conceited. The younger son enjoyed play but shunned work; the older devoted himself to work but seldom played. This association became so disagreeable that the younger son came to his father and said: ‘Father, give me the third portion of your possessions which would fall to me and allow me to go out into the world to seek my own fortune.’ And when the father heard this request, knowing how unhappy the young man was at home and with his older brother, he divided his property, giving the youth his share.
169:1.7 (1851.5) ‘Binnen een paar weken gaarde de jongeman al het geld dat hij bezat bijeen en ging op reis naar een ver land. Aangezien hij geen werk kon vinden dat winstgevend en ook nog aangenaam was, verkwistte hij al spoedig zijn gehele erfdeel door een losbandig leven. En toen hij alles had opgemaakt, brak er in dat land een langdurige hongersnood uit, waardoor hij gebrek begon te lijden. En toen hij dus honger leed en in grote nood verkeerde, vond hij ten slotte werk bij een van de inwoners van dat land, die hem de zwijnen op het land liet hoeden. En de jongeman zou zijn maag graag hebben gevuld met de schillen die de zwijnen aten, maar niemand wilde hem iets geven. 169:1.7 (1851.5) “Within a few weeks the young man gathered together all his funds and set out upon a journey to a far country, and finding nothing profitable to do which was also pleasurable, he soon wasted all his inheritance in riotous living. And when he had spent all, there arose a prolonged famine in that country, and he found himself in want. And so, when he suffered hunger and his distress was great, he found employment with one of the citizens of that country, who sent him into the fields to feed swine. And the young man would fain have filled himself with the husks which the swine ate, but no one would give him anything.
169:1.8 (1852.1) ‘Toen hij op zekere dag heel hongerig was, kwam hij tot bezinning en zei: “Hoeveel gehuurde arbeiders van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik van honger omkom, en zwijnen moet hoeden in dit vreemde land! Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet langer waardig uw zoon genoemd te worden; maar laat mij een van de arbeiders zijn die ge in dienst neemt.” En toen de jongeman tot dit besluit was gekomen, stond hij op en begaf zich op weg naar zijns vaders huis. 169:1.8 (1852.1) “One day, when he was very hungry, he came to himself and said: ‘How many hired servants of my father have bread enough and to spare while I perish with hunger, feeding swine off here in a foreign country! I will arise and go to my father, and I will say to him: Father, I have sinned against heaven and against you. I am no more worthy to be called your son; only be willing to make me one of your hired servants.’ And when the young man had reached this decision, he arose and started out for his father’s house.
169:1.9 (1852.2) ‘Deze vader nu had veel verdriet gehad om zijn zoon; hij had de vrolijke, ofschoon zorgeloze jongen gemist. De vader had deze zoon lief en keek steeds uit naar zijn terugkomst, en zo gebeurde het dat op de dag toen de zoon zijn ouderlijk huis naderde, de vader hem reeds van verre zag aankomen, en door liefde en deernis bewogen, hem tegemoet snelde, begroette en hem in een liefdevolle omhelzing kuste. Toen zij elkaar zo begroet hadden, zag de zoon op in het betraande gelaat van zijn vader en zei: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en in uw ogen; ik ben niet meer waardig een zoon genoemd te worden” — maar de jongen kreeg geen gelegenheid zijn bekentenis af te maken, omdat de overgelukkige vader tot zijn inmiddels toegesnelde bedienden zei: “Breng vlug zijn beste kleed hier, het kleed dat ik bewaard heb, trek het hem aan en steek de ring van de zoon aan zijn vinger en breng sandalen voor zijn voeten.” 169:1.9 (1852.2) “Now this father had grieved much for his son; he had missed the cheerful, though thoughtless, lad. This father loved this son and was always on the lookout for his return, so that on the day he approached his home, even while he was yet afar off, the father saw him and, being moved with loving compassion, ran out to meet him, and with affectionate greeting he embraced and kissed him. And after they had thus met, the son looked up into his father’s tearful face and said: ‘Father, I have sinned against heaven and in your sight; I am no more worthy to be called a son’—but the lad did not find opportunity to complete his confession because the overjoyed father said to the servants who had by this time come running up: ‘Bring quickly his best robe, the one I have saved, and put it on him and put the son’s ring on his hand and fetch sandals for his feet.’
169:1.10 (1852.3) ‘En toen, toen de gelukkige vader zijn zoon, die pijnlijke voeten had en vermoeid was, in huis gebracht had, riep hij tot zijn bedienden: “Breng het gemeste kalf hier en slacht het, en laat ons eten en vrolijk zijn, want deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden: hij was verloren en is gevonden.” En allen verzamelden zich rond de vader om zich met hem te verheugen dat zijn zoon hem was teruggegeven. 169:1.10 (1852.3) “And then, after the happy father had led the footsore and weary lad into the house, he called to his servants: ‘Bring on the fatted calf and kill it, and let us eat and make merry, for this my son was dead and is alive again; he was lost and is found.’ And they all gathered about the father to rejoice with him over the restoration of his son.
169:1.11 (1852.4) ‘Ongeveer om diezelfde tijd, terwijl het feest in volle gang was, kwam de oudste zoon terug van zijn werk op het land, en toen hij dichtbij het huis kwam, hoorde hij de muziek en het dansen. Toen hij bij de achterdeur kwam, riep hij een van de bedienden en vroeg wat al die feestelijkheid te betekenen had. En toen zei de bediende: “Uw broer die zo lang verloren was, is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht uit vreugde over de veilige terugkomst van zijn zoon. Kom binnen om ook uw broer te begroeten en hem weer in uws vaders huis op te nemen.” 169:1.11 (1852.4) “About this time, while they were celebrating, the elder son came in from his day’s work in the field, and as he drew near the house, he heard the music and the dancing. And when he came up to the back door, he called out one of the servants and inquired as to the meaning of all this festivity. And then said the servant: ‘Your long-lost brother has come home, and your father has killed the fatted calf to rejoice over his son’s safe return. Come in that you also may greet your brother and receive him back into your father’s house.’
169:1.12 (1852.5) ‘Maar toen de oudste broer dit hoorde, was hij zo gekrenkt en boos, dat hij niet naar binnen wilde gaan. Toen zijn vader hoorde dat hij verontwaardigd was over het welkom dat zijn jongere broer was bereid, ging hij naar buiten en smeekte hem binnen te komen. Doch de oudste zoon wilde zich niet laten overreden door zijn vader. Hij antwoordde: “Ik heb u nu al zovele jaren gediend zonder ook maar de geringste van uw bevelen te overtreden, en toch hebt ge mij nooit ook maar een bokje gegeven om feest te vieren met mijn vrienden. Ik ben hier al deze jaren gebleven om voor u te zorgen, en ge hebt nooit feest gevierd om mijn trouwe dienst, maar nu deze zoon van u terugkeert nadat hij uw goederen met hoeren heeft verbrast, nu haast ge u het gemeste kalf te slachten en een feest voor hem te geven.” 169:1.12 (1852.5) “But when the older brother heard this, he was so hurt and angry he would not go into the house. When his father heard of his resentment of the welcome of his younger brother, he went out to entreat him. But the older son would not yield to his father’s persuasion. He answered his father, saying: ‘Here these many years have I served you, never transgressing the least of your commands, and yet you never gave me even a kid that I might make merry with my friends. I have remained here to care for you all these years, and you never made rejoicing over my faithful service, but when this your son returns, having squandered your substance with harlots, you make haste to kill the fatted calf and make merry over him.’
169:1.13 (1852.6) ‘Omdat deze vader zijn beide zonen oprecht liefhad, trachtte hij redelijk met deze oudste te praten en zei: “Maar, mijn zoon, jij bent al die tijd bij mij geweest en al wat ik heb is van jou. Je had altijd een bokje kunnen krijgen als je vrienden had gemaakt om plezier mee te maken. Maar het is niet meer dan gepast dat je je nu samen met mij verheugt en verblijdt over de terugkeer van je broer. Denk je eens in, mijn zoon, je broer was verloren en is teruggevonden: hij is levend bij ons teruggekeerd!”’ 169:1.13 (1852.6) “Since this father truly loved both of his sons, he tried to reason with this older one: ‘But, my son, you have all the while been with me, and all this which I have is yours. You could have had a kid at any time you had made friends to share your merriment. But it is only proper that you should now join with me in being glad and merry because of your brother’s return. Think of it, my son, your brother was lost and is found; he has returned alive to us!’”
169:1.14 (1853.1) Dit was een van de roerendste en doeltreffendste van alle parabels die Jezus ooit vertelde om zijn toehoorders ervan te doordringen dat de Vader bereid is allen te ontvangen die toegang tot het koninkrijk des hemels zoeken. 169:1.14 (1853.1) This was one of the most touching and effective of all the parables which Jesus ever presented to impress upon his hearers the Father’s willingness to receive all who seek entrance into the kingdom of heaven.
169:1.15 (1853.2) Jezus vertelde deze drie verhalen bij voorkeur tegelijk. Hij vertelde het verhaal van het verloren schaap om aan te tonen dat wanneer de mens onopzettelijk van het pad des levens afdwaalt, de Vader op zulke verdwaalden let, en er met zijn Zonen, de ware herders van de kudde, op uit gaat om het verloren schaap te zoeken. Vervolgens vertelde hij dan het verhaal van het muntstuk dat in het huis was zoekgeraakt, om aanschouwelijk te maken hoe grondig het goddelijk zoeken is naar allen die verward en verbijsterd zijn of op andere wijze geestelijk verblind door materiële zorgen en de opeenstapeling van dingen in hun leven. En dan ging hij over tot het vertellen van deze gelijkenis van de verloren zoon, de ontvangst van de verkwister die terugkeert, om daarmee aan te geven hoe volledig de rehabilitatie is van de verloren zoon in het huis en hart van zijn Vader. 169:1.15 (1853.2) Jesus was very partial to telling these three stories at the same time. He presented the story of the lost sheep to show that, when men unintentionally stray away from the path of life, the Father is mindful of such lost ones and goes out, with his Sons, the true shepherds of the flock, to seek the lost sheep. He then would recite the story of the coin lost in the house to illustrate how thorough is the divine searching for all who are confused, confounded, or otherwise spiritually blinded by the material cares and accumulations of life. And then he would launch forth into the telling of this parable of the lost son, the reception of the returning prodigal, to show how complete is the restoration of the lost son into his Father’s house and heart.
169:1.16 (1853.3) In de jaren dat hij onderricht gaf, vertelde Jezus deze geschiedenis van de verloren zoon aldoor opnieuw. Deze parabel en het verhaal van de barmhartige Samaritaan waren zijn meest geliefde middelen om de liefde van de vader en de goede nabuurschap van de mens te onderrichten. 169:1.16 (1853.3) Many, many times during his years of teaching, Jesus told and retold this story of the prodigal son. This parable and the story of the good Samaritan were his favorite means of teaching the love of the Father and the neighborliness of man.
2. De gelijkenis van de slimme rentmeester ^top 2. Parable of the Shrewd Steward ^top
169:2.1 (1853.4) Op een avond zei Simon Zelotes, naar aanleiding van een van de uitspraken van Jezus: ‘Meester, wat bedoelde u toen u vandaag zei, dat vele kinderen van de wereld in hun soort verstandiger zijn dan de kinderen van het koninkrijk, omdat zij er handig in zijn om bevriend te raken met de mammon der onrechtvaardigheid?’ Hierop antwoordde Jezus: 169:2.1 (1853.4) One evening Simon Zelotes, commenting on one of Jesus’ statements, said: “Master, what did you mean when you said today that many of the children of the world are wiser in their generation than are the children of the kingdom since they are skillful in making friends with the mammon of unrighteousness?” Jesus answered:
169:2.2 (1853.5) ‘Sommigen van jullie waren, voordat jullie het koninkrijk binnengingen, heel slim in de omgang met jullie handelspartners. Als jullie onrechtvaardig waren en vaak oneerlijk, waren jullie niettemin verstandig en zagen jullie vooruit, in de zin dat jullie doelbewust je zaken deden met het oog op je winst van dat moment en je veiligheid in de toekomst. Evenzo dienen jullie je leven in het koninkrijk zo in te richten, dat je je nu vreugde verschaft, terwijl je ook zeker stelt dat je in de toekomst zult kunnen genieten van schatten die in de hemel worden bewaard. Als jullie zo ijverig bent geweest om winst te maken voor jezelf toen jullie nog in dienst waren van het zelf, waarom zou je dan minder ijver aan de dag leggen om zielen te winnen voor het koninkrijk, gezien dat je nu de broederschap der mensen dient, en rentmeesters bent van God? 169:2.2 (1853.5) “Some of you, before you entered the kingdom, were very shrewd in dealing with your business associates. If you were unjust and often unfair, you were nonetheless prudent and farseeing in that you transacted your business with an eye single to your present profit and future safety. Likewise should you now so order your lives in the kingdom as to provide for your present joy while you also make certain of your future enjoyment of treasures laid up in heaven. If you were so diligent in making gains for yourselves when in the service of self, why should you show less diligence in gaining souls for the kingdom since you are now servants of the brotherhood of man and stewards of God?
169:2.3 (1853.6) ‘Jullie kunt allen een les leren uit het verhaal van een zekere rijke man die een slimme maar onrechtvaardige rentmeester had. Deze rentmeester had niet alleen de cliënten van zijn meester onder druk gezet voor zijn eigen zelfzuchtige gewin, maar hij had het geld van zijn meester ook rechtstreeks verkwist en verbrast. Toen dit alles zijn meester ten slotte ter ore kwam, riep deze zijn rentmeester bij zich, vroeg hem wat deze geruchten te betekenen hadden, en eiste dat hij onverwijld rekenschap van zijn rentmeesterschap aflegde en voorbereidingen trof om de zaken van zijn meester aan een ander over te dragen. 169:2.3 (1853.6) “You may all learn a lesson from the story of a certain rich man who had a shrewd but unjust steward. This steward had not only oppressed his master’s clients for his own selfish gain, but he had also directly wasted and squandered his master’s funds. When all this finally came to the ears of his master, he called the steward before him and asked the meaning of these rumors and required that he should give immediate accounting of his stewardship and prepare to turn his master’s affairs over to another.
169:2.4 (1853.7) ‘Deze ontrouwe rentmeester begon nu bij zichzelf te denken: “Wat zal ik doen nu ik op het punt sta dit rentmeesterschap te verliezen? Ik heb niet de kracht om graafwerk te doen en voor bedelen schaam ik mij. Maar ik weet wat ik zal doen om er zeker van te zijn dat wanneer dit rentmeesterschap mij wordt ontnomen, ik welkom zal zijn ten huize van al degenen die zaken doen met mijn meester.” Daarop liet hij elke debiteur van zijn meester bij zich komen en zei tot de eerste, “Hoeveel zijt ge mijn meester verschuldigd?” Hij antwoordde, “Honderd maten olie.” Daarop zei de rentmeester, “Pak het wasplankje met uw schuldbekentenis, ga vlug zitten, en maak er vijftig van.” Daarna zei hij tegen een andere schuldenaar, “Hoeveel zijt gij schuldig?” En die antwoordde, “Honderd maten tarwe.” Weer zei de rentmeester, “Neem uw schuldbekentenis en schrijf er tachtig voor in de plaats.” En aldus handelde hij met een groot aantal andere debiteuren. Op deze manier trachtte deze oneerlijke rentmeester vrienden voor zichzelf te maken voor de tijd dat hij van zijn rentmeesterschap zou zijn ontheven. Zelfs zijn heer en meester was genoodzaakt toe te geven, toen hij alles achteraf ontdekte, dat zijn ontrouwe rentmeester althans blijk had gegeven van scherpzinnigheid in de manier waarop hij had getracht voorzieningen te treffen voor de dagen van armoede en tegenspoed die hem te wachten stonden. 169:2.4 (1853.7) “Now this unfaithful steward began to say to himself: ‘What shall I do since I am about to lose this stewardship? I have not the strength to dig; to beg I am ashamed. I know what I will do to make certain that, when I am put out of this stewardship, I will be welcomed into the houses of all who do business with my master.’ And then, calling in each of his lord’s debtors, he said to the first, ‘How much do you owe my master?’ He answered, ‘A hundred measures of oil.’ Then said the steward, ‘Take your wax board bond, sit down quickly, and change it to fifty.’ Then he said to another debtor, ‘How much do you owe?’ And he replied, ‘A hundred measures of wheat.’ Then said the steward, ‘Take your bond and write fourscore.’ And this he did with numerous other debtors. And so did this dishonest steward seek to make friends for himself after he would be discharged from his stewardship. Even his lord and master, when he subsequently found out about this, was compelled to admit that his unfaithful steward had at least shown sagacity in the manner in which he had sought to provide for future days of want and adversity.
169:2.5 (1854.1) ‘En op deze wijze nu geven de zonen dezer wereld somtijds blijk van meer wijsheid bij het treffen van hun voorzieningen voor de toekomst dan de kinderen des lichts. Tot jullie die zeggen bezig te zijn schatten in de hemel te verwerven, zeg ik: Leer van hen die vrienden worden van de mammon van onrechtvaardigheid en richt je leven eveneens zo in dat je eeuwige vriendschap sluit met de krachten der rechtvaardigheid, opdat jullie, wanneer al het aardse je ontvalt, met vreugde zult worden ontvangen in de eeuwige woningen. 169:2.5 (1854.1) “And it is in this way that the sons of this world sometimes show more wisdom in their preparation for the future than do the children of light. I say to you who profess to be acquiring treasure in heaven: Take lessons from those who make friends with the mammon of unrighteousness, and likewise so conduct your lives that you make eternal friendship with the forces of righteousness in order that, when all things earthly fail, you shall be joyfully received into the eternal habitations.
169:2.6 (1854.2) ‘Ik verzeker jullie dat wie getrouw is in het weinige ook getrouw zal zijn in het vele, terwijl hij die onrechtvaardig is in het weinige ook onrechtvaardig zal zijn in het vele. Indien jullie geen blijk hebt gegeven van een vooruitziende blik en van onkreukbaarheid met betrekking tot de zaken van deze wereld, hoe kun je dan verwachten getrouw en verstandig te zijn wanneer het rentmeesterschap over de ware rijkdommen van het hemelse koninkrijk aan je wordt toevertrouwd? Als jullie geen goede rentmeesters en betrouwbare bankiers zijn, als jullie niet getrouw zijn geweest in datgene wat aan een ander toebehoort, wie zal er dan zo dwaas zijn jullie een grote schat te geven op jullie eigen naam? 169:2.6 (1854.2) “I affirm that he who is faithful in little will also be faithful in much, while he who is unrighteous in little will also be unrighteous in much. If you have not shown foresight and integrity in the affairs of this world, how can you hope to be faithful and prudent when you are trusted with the stewardship of the true riches of the heavenly kingdom? If you are not good stewards and faithful bankers, if you have not been faithful in that which is another’s, who will be foolish enough to give you great treasure in your own name?
169:2.7 (1854.3) ‘En wederom verklaar ik dat geen mens twee meesters kan dienen: òf hij haat de een en bemint de ander, òf hij blijft trouw aan één meester en veracht de andere. Je kunt niet God en de mammon dienen.’ 169:2.7 (1854.3) “And again I assert that no man can serve two masters; either he will hate the one and love the other, or else he will hold to one while he despises the other. You cannot serve God and mammon.”
169:2.8 (1854.4) Toen de aanwezige Farizeeën dit hoorden, begonnen zij te spotten en te schimpen, aangezien zij zeer gesteld waren op het vergaren van rijkdom. Deze vijandig gezinde toehoorders probeerden Jezus in een onvruchtbare discussie te betrekken, doch hij weigerde met zijn vijanden te debatteren. Toen de Farizeeën met elkaar begonnen te twisten, trok hun luidruchtigheid een groot aantal mensen aan die in de buurt kampeerden, en toen dezen vervolgens ook met elkander begonnen te redetwisten, trok Jezus zich terug en ging naar zijn tent om te slapen. 169:2.8 (1854.4) When the Pharisees who were present heard this, they began to sneer and scoff since they were much given to the acquirement of riches. These unfriendly hearers sought to engage Jesus in unprofitable argumentation, but he refused to debate with his enemies. When the Pharisees fell to wrangling among themselves, their loud speaking attracted large numbers of the multitude encamped thereabouts; and when they began to dispute with each other, Jesus withdrew, going to his tent for the night.
3. De rijke man en de bedelaar ^top 3. The Rich Man and the Beggar ^top
169:3.1 (1854.5) Toen de bijeenkomst al te luidruchtig begon te worden, stond Simon Petrus op, nam het heft in handen en zei: ‘Mannen broeders, het is niet betamelijk om zo te redetwisten met elkaar. De Meester heeft gesproken en ge doet er goed aan zijn woorden te overdenken. Het is bovendien geen nieuwe leer die hij u hier verkondigde. Hebt ge ook niet de allegorie der Nazireeërs gehoord over de rijke man en de bedelaar? Sommigen van ons hebben Johannes de Doper deze waarschuwende parabel met donderende stem horen verkondigen aan degenen die rijkdom beminnen en valse schatten begeren. En ofschoon deze oude parabel niet in overeenstemming is met het evangelie zoals wij dit prediken, zoudt ge er allen goed aan doen het onderricht dat hij behelst ter harte te nemen tot de tijd dat ge het nieuwe licht van het koninkrijk des hemels kunt vatten. Het verhaal zoals Johannes het vertelde was ongeveer als volgt: 169:3.1 (1854.5) When the meeting became too noisy, Simon Peter, standing up, took charge, saying: “Men and brethren, it is not seemly thus to dispute among yourselves. The Master has spoken, and you do well to ponder his words. And this is no new doctrine which he proclaimed to you. Have you not also heard the allegory of the Nazarites concerning the rich man and the beggar? Some of us heard John the Baptist thunder this parable of warning to those who love riches and covet dishonest wealth. And while this olden parable is not according to the gospel we preach, you would all do well to heed its lessons until such a time as you comprehend the new light of the kingdom of heaven. The story as John told it was like this:
169:3.2 (1854.6) ‘Er was eens een zekere rijke man, Dives genaamd, die gekleed was in purper en fijn linnen en iedere dag in vrolijkheid en pracht doorbracht. Er was ook een zekere bedelaar, die Lazarus heette en bij de toegangspoort van deze rijke man lag, overdekt met zweren en verlangend zich te kunnen voeden met de kruimels die van de tafel van de rijke man vielen: ja zelfs de honden kwamen en likten zijn zweren. Nu gebeurde het dat de bedelaar stierf en door de engelen werd weggedragen om te rusten in Abrahams schoot. Enige tijd daarna stierf ook de rijke man en werd met veel praal en vorstelijke pracht begraven. Nadat de rijke man deze wereld had verlaten, ontwaakte hij in de Hades. Daar hij zich gekweld voelde, sloeg hij de ogen op en zag Abraham in de verte met Lazarus in zijn schoot. En Dives schreeuwde luid: “Vader Abraham, wees mij genadig en laat Lazarus tot mij komen om zijn vingertop in water te dopen om mijn tong te verkoelen, want ik verkeer in grote pijn vanwege mijn straf.” Daarop antwoordde Abraham: “Mijn zoon, ge moet wel bedenken dat gij tijdens uw leven het goede genoten hebt terwijl Lazarus in zijn leven slechts kwade dingen heeft ondervonden. Nu is dit alles echter veranderd, aangezien Lazarus vertroost wordt en gij gekweld. Maar afgezien daarvan bestaat er tussen u en ons een grote afgrond, zodat wij niet naar u toe kunnen gaan en gij evenmin naar ons.” Toen sprak Dives tot Abraham: “Ik bid u dat gij Lazarus naar mijns vaders huis terugzendt want ik heb vijf broers; laat hij hun als getuige verslag doen, teneinde te voorkomen dat ook mijn broers in deze plaats van foltering terecht zullen komen.” Maar Abraham zei: “Mijn zoon, zij hebben Mozes en de profeten; laten zij naar hen luisteren.” Toen antwoordde Dives: “Nee, nee, Vader Abraham, maar als er iemand vanuit de doden tot hen komt zullen zij berouw hebben.” Toen sprak Abraham weer: “Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zelfs niet overtuigd worden wanneer er iemand uit de doden zou verrijzen.”’ 169:3.2 (1854.6) “There was a certain rich man named Dives, who, being clothed in purple and fine linen, lived in mirth and splendor every day. And there was a certain beggar named Lazarus, who was laid at this rich man’s gate, covered with sores and desiring to be fed with the crumbs which fell from the rich man’s table; yes, even the dogs came and licked his sores. And it came to pass that the beggar died and was carried away by the angels to rest in Abraham’s bosom. And then, presently, this rich man also died and was buried with great pomp and regal splendor. When the rich man departed from this world, he waked up in Hades, and finding himself in torment, he lifted up his eyes and beheld Abraham afar off and Lazarus in his bosom. And then Dives cried aloud: ‘Father Abraham, have mercy on me and send over Lazarus that he may dip the tip of his finger in water to cool my tongue, for I am in great anguish because of my punishment.’ And then Abraham replied: ‘My son, you should remember that in your lifetime you enjoyed the good things while Lazarus in like manner suffered the evil. But now all this is changed, seeing that Lazarus is comforted while you are tormented. And besides, between us and you there is a great gulf so that we cannot go to you, neither can you come over to us.’ Then said Dives to Abraham: ‘I pray you send Lazarus back to my father’s house, inasmuch as I have five brothers, that he may so testify as to prevent my brothers from coming to this place of torment.’ But Abraham said: ‘My son, they have Moses and the prophets; let them hear them.’ And then answered Dives: ‘No, No, Father Abraham! but if one go to them from the dead, they will repent.’ And then said Abraham: ‘If they hear not Moses and the prophets, neither will they be persuaded even if one were to rise from the dead.’”
169:3.3 (1855.1) Toen Petrus deze oude parabel van de broederschap der Nazireeërs had verteld, en de menigte intussen wat gekalmeerd was, stond Andreas op en zond hen heen om te gaan slapen. Ofschoon zowel de apostelen als de discipelen Jezus dikwijls vragen stelden over de parabel van Dives en Lazarus, was Jezus nooit bereid er commentaar op te geven. 169:3.3 (1855.1) After Peter had recited this ancient parable of the Nazarite brotherhood, and since the crowd had quieted down, Andrew arose and dismissed them for the night. Although both the apostles and his disciples frequently asked Jesus questions about the parable of Dives and Lazarus, he never consented to make comment thereon.
4. De vader en zijn koninkrijk ^top 4. The Father and His Kingdom ^top
169:4.1 (1855.2) Het kostte Jezus altijd moeite om de apostelen duidelijk te maken dat, hoewel zij de oprichting van het koninkrijk Gods verkondigden, de Vader in de hemel niet een koning was. In de tijd dat Jezus op aarde in het vlees leefde en leerde, waren de mensen op Urantia het meest vertrouwd met koningen en keizers in de regeringen der volken, en de Joden verwachtten reeds lang de komst van het koninkrijk Gods. Om deze en nog andere redenen had het de Meester het beste geleken om de geestelijke broederschap van de mensen te bestempelen als het koninkrijk des hemels, en het geest-hoofd van deze broederschap als de Vader in de hemel. Jezus sprak nooit over zijn Vader als over een koning. In zijn vertrouwelijke gesprekken met de apostelen sprak hij altijd over zichzelf als de Zoon des Mensen en als hun oudere broeder. Hij beschreef al zijn volgelingen als dienaren der mensheid en boodschappers van het evangelie van het koninkrijk. 169:4.1 (1855.2) Jesus always had trouble trying to explain to the apostles that, while they proclaimed the establishment of the kingdom of God, the Father in heaven was not a king. At the time Jesus lived on earth and taught in the flesh, the people of Urantia knew mostly of kings and emperors in the governments of the nations, and the Jews had long contemplated the coming of the kingdom of God. For these and other reasons, the Master thought best to designate the spiritual brotherhood of man as the kingdom of heaven and the spirit head of this brotherhood as the Father in heaven. Never did Jesus refer to his Father as a king. In his intimate talks with the apostles he always referred to himself as the Son of Man and as their elder brother. He depicted all his followers as servants of mankind and messengers of the gospel of the kingdom.
169:4.2 (1855.3) Jezus heeft zijn apostelen nooit een systematische les gegeven over de persoonlijkheid en eigenschappen van de Vader in de hemel. Hij vroeg de mensen nooit om in zijn Vader te geloven; hij nam als vanzelfsprekend aan dat zij dit deden. Jezus kleineerde zichzelf nooit door argumenten aan te dragen ten bewijze van de realiteit van de Vader. Zijn onderricht over de Vader was geheel geconcentreerd in de verklaring dat hij en de Vader één zijn; dat hij die de Zoon gezien heeft, de Vader heeft gezien; dat de Vader, zoals de Zoon, alle dingen weet; dat alleen de Zoon de Vader werkelijk kent, en hij aan wie de Zoon hem zal openbaren; dat hij die de Zoon kent ook de Vader kent; en dat de Vader hem naar de wereld had gezonden om hun gecombineerde naturen te openbaren en hun gezamenlijke werk te tonen. Hij heeft nooit andere uitspraken gedaan over zijn Vader, behalve tegenover de vrouw uit Samaria bij de bron van Jakob, toen hij verklaarde: ‘God is geest.’ 169:4.2 (1855.3) Jesus never gave his apostles a systematic lesson concerning the personality and attributes of the Father in heaven. He never asked men to believe in his Father; he took it for granted they did. Jesus never belittled himself by offering arguments in proof of the reality of the Father. His teaching regarding the Father all centered in the declaration that he and the Father are one; that he who has seen the Son has seen the Father; that the Father, like the Son, knows all things; that only the Son really knows the Father, and he to whom the Son will reveal him; that he who knows the Son knows also the Father; and that the Father sent him into the world to reveal their combined natures and to show forth their conjoint work. He never made other pronouncements about his Father except to the woman of Samaria at Jacob’s well, when he declared, “God is spirit.”
169:4.3 (1856.1) Ge leert van Jezus over God wanneer ge kijkt naar de goddelijkheid van Jezus’ leven, niet door af te gaan op zijn onderricht. Uit het leven van de Meester kan ieder van u zich dat begrip van God eigen maken dat de maat weergeeft van uw capaciteit om geestelijke en goddelijke realiteiten, reële en eeuwige waarheden, te zien. Het eindige kan nooit verwachten de Oneindige te begrijpen, behalve zoals de Oneindige gefocaliseerd was in de tijd-ruimte-persoonlijkheid van de eindige ervaring van het menselijke leven van Jezus van Nazaret. 169:4.3 (1856.1) You learn about God from Jesus by observing the divinity of his life, not by depending on his teachings. From the life of the Master you may each assimilate that concept of God which represents the measure of your capacity to perceive realities spiritual and divine, truths real and eternal. The finite can never hope to comprehend the Infinite except as the Infinite was focalized in the time-space personality of the finite experience of the human life of Jesus of Nazareth.
169:4.4 (1856.2) Jezus wist heel goed dat God slechts gekend kan worden door de realiteiten van de ervaring; hij kan nooit worden begrepen door alleen het bewustzijn te onderrichten. Jezus leerde zijn apostelen dat, hoewel zij God nooit volledig zouden kunnen begrijpen, zij hem zeer zeker konden kennen, zoals zij ook de Zoon des Mensen hadden gekend. Ge kunt God kennen, niet door te begrijpen wat Jezus zei, maar door te weten wat Jezus was. Jezus was een openbaring van God. 169:4.4 (1856.2) Jesus well knew that God can be known only by the realities of experience; never can he be understood by the mere teaching of the mind. Jesus taught his apostles that, while they never could fully understand God, they could most certainly know him, even as they had known the Son of Man. You can know God, not by understanding what Jesus said, but by knowing what Jesus was. Jesus was a revelation of God.
169:4.5 (1856.3) Behalve wanneer Jezus de Hebreeuwse schrift citeerde, noemde hij de Godheid slechts bij twee namen: God en Vader. En wanneer de Meester over zijn Vader sprak als God, gebruikte hij gewoonlijk het Hebreeuwse woord dat de meervoudige God (de Triniteit) aangeeft, en niet het woord Jahweh, dat stond voor de progressieve conceptie van de tribale God van de Joden. 169:4.5 (1856.3) Except when quoting the Hebrew scriptures, Jesus referred to Deity by only two names: God and Father. And when the Master made reference to his Father as God, he usually employed the Hebrew word signifying the plural God (the Trinity) and not the word Yahweh, which stood for the progressive conception of the tribal God of the Jews.
169:4.6 (1856.4) Jezus heeft de Vader nooit een koning genoemd, en hij betreurde het heel erg dat hij door de hoop der Joden op een hersteld koninkrijk en door de verkondiging van Johannes van een komend koninkrijk, werd genoodzaakt om de geestelijke broederschap die hij naar voren bracht het koninkrijk des hemels te noemen. Op één uitzondering na — de verklaring dat ‘God geest is’ — sprak Jezus nooit op andere wijze over de Godheid dan in termen die zijn eigen persoonlijke verhouding met de Eerste Bron en Centrum van het Paradijs weergaven. 169:4.6 (1856.4) Jesus never called the Father a king, and he very much regretted that the Jewish hope for a restored kingdom and John’s proclamation of a coming kingdom made it necessary for him to denominate his proposed spiritual brotherhood the kingdom of heaven. With the one exception—the declaration that “God is spirit”—Jesus never referred to Deity in any manner other than in terms descriptive of his own personal relationship with the First Source and Center of Paradise.
169:4.7 (1856.5) Jezus gebruikte het woord God om de idee Godheid weer te geven, en het woord Vader om de ervaring van het kennen van God aan te duiden. Wanneer het woord Vader wordt gebruikt als aanduiding van God, moet het worden begrepen in zijn meest uitgebreide betekenis. Het woord God kan niet worden gedefinieerd, en vertegenwoordigt daarom het oneindige begrip van de Vader, terwijl de term Vader, die ten dele gedefinieerd kan worden, gebruikt kan worden om het menselijk begrip weer te geven van de goddelijke Vader zoals hij is verbonden met de mens gedurende de loop van diens sterfelijk bestaan. 169:4.7 (1856.5) Jesus employed the word God to designate the idea of Deity and the word Father to designate the experience of knowing God. When the word Father is employed to denote God, it should be understood in its largest possible meaning. The word God cannot be defined and therefore stands for the infinite concept of the Father, while the term Father, being capable of partial definition, may be employed to represent the human concept of the divine Father as he is associated with man during the course of mortal existence.
169:4.8 (1856.6) Voor de Joden was Elohim de God der goden, terwijl Jahweh de God van Israel was. Jezus aanvaardde het begrip Elohim, en noemde deze allerhoogste groep wezens God. In de plaats van het begrip Jahweh, de raciale godheid, introduceerde hij de idee van het vaderschap van God en de wereldwijde broederschap der mensen. Hij verhoogde het Jahweh-begrip van een vergoddelijkte Vader van het ras tot de idee van een Vader van alle mensenkinderen, een goddelijke Vader van de individuele gelovige. En hij onderrichtte voorts dat deze God der universa en deze Vader van alle mensen één en dezelfde Paradijs-Godheid was. 169:4.8 (1856.6) To the Jews, Elohim was the God of gods, while Yahweh was the God of Israel. Jesus accepted the concept of Elohim and called this supreme group of beings God. In the place of the concept of Yahweh, the racial deity, he introduced the idea of the fatherhood of God and the world-wide brotherhood of man. He exalted the Yahweh concept of a deified racial Father to the idea of a Father of all the children of men, a divine Father of the individual believer. And he further taught that this God of universes and this Father of all men were one and the same Paradise Deity.
169:4.9 (1856.7) Jezus heeft er nimmer aanspraak op gemaakt de manifestatie van Elohim (God) in het vlees te zijn. Hij heeft nooit verklaard dat hij een openbaring van Elohim (God) aan de werelden was. Hij heeft nooit geleerd dat iemand die hem gezien had Elohim (God) gezien had. Maar hij heeft wel van zichzelf verkondigd dat hij de openbaring was van de Vader in het vlees, en hij heeft wel gezegd dat een ieder die hem gezien had, de Vader had gezien. Als de goddelijke Zoon maakte hij er aanspraak op alleen de Vader te vertegenwoordigen. 169:4.9 (1856.7) Jesus never claimed to be the manifestation of Elohim (God) in the flesh. He never declared that he was a revelation of Elohim (God) to the worlds. He never taught that he who had seen him had seen Elohim (God). But he did proclaim himself as the revelation of the Father in the flesh, and he did say that whoso had seen him had seen the Father. As the divine Son he claimed to represent only the Father.
169:4.10 (1857.1) Hij was inderdaad zelfs de Zoon van de Elohim-God; maar in de gelijkenis van het sterfelijk vlees en ten overstaan van de sterfelijke zonen van God, verkoos hij zijn levensopenbaring te beperken tot het uitbeelden van het karakter van zijn Vader, voorzover zulk een openbaring voor de sterfelijke mens te begrijpen zou zijn. Wat betreft het karakter van de andere personen van de Paradijs-Triniteit, zullen wij ons moeten tevredenstellen met het onderricht dat zij geheel gelijk zijn aan de Vader, die geopenbaard is in een persoonlijke portrettering in het leven van zijn geïncarneerde Zoon, Jezus van Nazaret. 169:4.10 (1857.1) He was, indeed, the Son of even the Elohim God; but in the likeness of mortal flesh and to the mortal sons of God, he chose to limit his life revelation to the portrayal of his Father’s character in so far as such a revelation might be comprehensible to mortal man. As regards the character of the other persons of the Paradise Trinity, we shall have to be content with the teaching that they are altogether like the Father, who has been revealed in personal portraiture in the life of his incarnated Son, Jesus of Nazareth.
169:4.11 (1857.2) Ofschoon Jezus de ware natuur van de hemelse Vader in zijn leven op aarde openbaarde, onderrichtte hij slechts weinig over hem. In feite leerde hij slechts twee dingen: dat God in zichzelf geest is, en dat hij in alle zaken die de verhouding met zijn schepselen betreft, een Vader is. Deze avond deed Jezus de definitieve uitspraak over zijn verhouding met God toen hij verklaarde: ‘Ik ben uitgegaan van de Vader en ik ben in de wereld gekomen; ik zal de wereld weer verlaten en naar de Vader gaan.’ 169:4.11 (1857.2) Although Jesus revealed the true nature of the heavenly Father in his earth life, he taught little about him. In fact, he taught only two things: that God in himself is spirit, and that, in all matters of relationship with his creatures, he is a Father. On this evening Jesus made the final pronouncement of his relationship with God when he declared: “I have come out from the Father, and I have come into the world; again, I will leave the world and go to the Father.”
169:4.12 (1857.3) Maar let wel! Jezus heeft nooit gezegd, ‘Wie mij gehoord heeft, heeft God gehoord.’ Hij zei echter wel, ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’ Het aanhoren van Jezus’ onderricht staat niet gelijk aan het kennen van God, maar Jezus zien is een ervaring die in zichzelf een openbaring is van de Vader aan de ziel. De God der universa heerst over de ver uitgestrekte schepping, maar het is de Vader in de hemel die zijn geest uitzendt om in uw bewustzijn te wonen. 169:4.12 (1857.3) But mark you! never did Jesus say, “Whoso has heard me has heard God.” But he did say, “He who has seen me has seen the Father.” To hear Jesus’ teaching is not equivalent to knowing God, but to see Jesus is an experience which in itself is a revelation of the Father to the soul. The God of universes rules the far-flung creation, but it is the Father in heaven who sends forth his spirit to dwell within your minds.
169:4.13 (1857.4) Jezus is de geestelijke lens in menselijke gedaante die Hem die onzienlijk is, zichtbaar maakt voor het materiële schepsel. Hij is uw oudere broeder die, in het vlees, u een Wezen doet kennen met oneindige eigenschappen, een Wezen van wie zelfs de hemelse heerscharen zich niet vermeten te zeggen dat ze hem ten volle begrijpen. Maar dit alles moet berusten op de persoonlijke ervaring van de individuele gelovige. God die geest is, kan slechts gekend worden als een geestelijke ervaring. God kan aan de eindige zonen van de materiële werelden, door de goddelijke Zoon van de geestelijke gebieden, alleen als een Vader geopenbaard worden. Ge kunt de Eeuwige kennen als een Vader; ge kunt hem vereren als de God der universa, de oneindige Schepper van alle bestaansvormen. 169:4.13 (1857.4) Jesus is the spiritual lens in human likeness which makes visible to the material creature Him who is invisible. He is your elder brother who, in the flesh, makes known to you a Being of infinite attributes whom not even the celestial hosts can presume fully to understand. But all of this must consist in the personal experience of the individual believer. God who is spirit can be known only as a spiritual experience. God can be revealed to the finite sons of the material worlds, by the divine Son of the spiritual realms, only as a Father. You can know the Eternal as a Father; you can worship him as the God of universes, the infinite Creator of all existences.